logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

DIIV 6-03-2024
Zara Larsson 25...
Geert Huys

Geert Huys


15 jaar en 7 studio albums. Zolang heeft het geduurd vooraleer het uit Portland, Oregon afkomstige alt.countryfolk gezelschap The Decemberists eindelijk de podiumplanken van de AB heeft mogen kussen. Op zich al een kleine schande als je ziet hoe het jonge grut tegenwoordig aan amper een halve hapklare radiohit genoeg heeft om die zaal in een oogwenk te doen vollopen, maar nog groter was onze verwondering toen bleek dat frontman Colin Meloy en zijn gezellen in Brussel voor een halfvolle arena moesten aantreden.

Misschien heeft één en ander wel te maken met het wat ingewikkelde muzikale recept dat The Decemberists door de jaren heen hebben ontwikkeld en verfijnd, en waarin zowel ingrediënten uit pastorale folk, rootsy americana, lichtvoetige country en melodieuze indiepop verwerkt zitten. Hun jongste worp ‘What A Terrible World, What A Beautiful World’ is wat dat betreft niet enkel hun meest veelzijdige werkstuk, het is ook de eerste plaat van de groep waar cynisme zo duidelijk de boventoon voert.
In de epische opener “The Singer Addresses His Audience” kroop Meloy in de huid van de denkbeeldige popster die artistieke credibiliteit heeft ingeruild voor publieke adoratie, een scenario dat heel even niet eens ondenkbeeldig leek voor The Decemberists toen ze op de Grammy Awards in 2012 met “Down By The Water” nipt de duimen moesten leggen voor Foo Fighters als ‘best rock performance’. Deze potige countryrocker waar een groep als The Jayhawks een moord zou voor begaan en die op momenten zelfs naar early R.E.M. rook tekende ook in Brussel voor één van de vele hoogtepunten van de avond.
Aan de oppervlakte lijken The Decemberists een wat duf imago van foute country groep in foute donkere maatpakken te cultiveren, maar in werkelijkheid heeft de band met Colin Meloy een praatgrage entertainer in de rangen die lustig dolde met het Belgische publiek, en met de kleine schare Amerikaanse fans in het bijzonder. De man heeft klaarblijkelijk nooit kunnen kiezen tussen zijn drie grote liefdes: muziek, geschiedenis en literatuur.
Niet toevallig zijn verschillende van zijn songs dan ook geïnspireerd door historische gebeurtenissen of fictieve personages, en dat leverde in Brussel een paar tot de verbeelding sprekende songtitels op als “Grace Cathedral Hill”, “The Legionnaire’s Lament” of “16 Military Wives”.
Meloy is dan wel het gezicht én de spreekbuis van de band, toch etaleerden The Decemberists zich in de AB vooral als een hecht en vlekkeloos musicerend collectief. Toegegeven, de twee voor de gelegenheid meegetroonde achtergrondzangeressen lieten sommige nummers soms gevaarlijk dicht richting kleverige doo-wop afglijden en boden amper meerwaarde. Wel essentieel voor het theatrale geluid van de groep bleek de verbluffende virtuositeit van Meloy’s sidekick Jenny Conlee, die met sprekend gemak zowel keyboards, accordeon, melodica als xylofoon hanteerde. Aan zijn linkerzijde werd Meloy dan weer geflankeerd door gitarist Chris Funk die opgejaagd door de strakke ritmesectie voor de nodige rock’n’roll punch zorgde, maar even goed overweg kon met steel pedal of banjo.
Nogmaals, hoogtepunten legio in de AB, maar de strafste stoot die de zeven Amerikanen als collectief uit hun hoed toverden moet toch ‘
The Island: Come and See/The Landlord's Daughter/You'll Not Feel The Drowning” zijn. Met dit ruim 10 minuten durende epos uit het concept album ‘The Crane Wife’ (‘06) voerde de groep een ware tour de force op waarin pastorale folk en prog een al even onwaarschijnlijke als avontuurlijke flirt aangingen.
Tot twee keer toe stuurde Meloy zijn makkers richting backstage, wat telkens een beklijvend solo moment opleverde. Midden in de set stak het verstilde “Carolina Low”, een van onze persoonlijke favorieten uit de nieuwe plaat waar de uitdrukkelijke knipoog naar alt.country godfather Townes Van Zandt meer dan waarschijnlijk voor iets tussen zit. In de encores stond de frontman opnieuw alleen op de planken, dit keer om met “Wonder” het schuldgevoel wat te temperen omdat hij de verjaardag van zijn negenjarig zoontje vandaag moest missen. “A Beginning Song” sloot de avond af zoals ie begonnen was: episch en groots.

En de moraal van het verhaal hoor ik U vragen? Wel, op basis van hun zonder meer meeslepende prestatie in een schromelijk onderbemande AB zat die reeds fijntjes verborgen in de titel van het jongste Decemberists album: ‘What A Terrible World, What A Beautiful World’.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/serafina-steer-24-02-2015/
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/the-decemberists-24-02-2015/
Organisatie: Live Nation ism Ancienne Belgique, Brussel

De tijd dat albums van The Afghan Whigs steevast de weg vonden richting eindejaarslijstjes lijkt definitief voorbij. En dat is best wel jammer, want weinig iconische 90ies bands schudden na 16 jaar radiostilte immers nog een plaat uit hun mouw die hun beste werk benadert. Wie het jongste werkstuk ‘Do To The Beast’ voldoende luisterbeurten gunt krijgt vroeg of laat flashbacks naar ‘Black Love’ (‘96) of ‘1965’ (’98) als spontane beloning. Let wel, het ongenaakbare opus magnum ‘Gentlemen’ laten we in dit rijtje even buiten beschouwing. Dé plaat die de groep uit Cincinnati definitief op de kaart zette mocht vorig jaar trouwens 21 kaarsjes uitblazen en kreeg er meteen een wat overbodige deluxe reissue bovenop. Greg Dulli & co vertikken het echter om daar een rewind tour aan te koppelen, en dus staat hun huidige Europese zaaltournee vooral in het teken van de tweede adem die de band heeft gevonden.

In een uitverkocht Koninklijk Circus nam de groep een ongemeen verschroeiende start met “Parked Outside” en “Matamoros”, niet toevallig twee van de beste songs vanop ‘Do To The Beast’ die de heropstanding van The Afghan Whigs v2.0 onomstootbaar en definitief inluiden. Verschroeiend én loepzuiver, het zijn jammer genoeg echter zelden synoniemen in een live set. Het geluid dat Dulli en zijn kompanen aanvankelijk de speakers lieten uitknallen was niet enkel snoeihard maar vloog bij momenten ook een paar keer slordig uit de bocht of verzandde in een geluidsbrij. Eén en ander had misschien wel wat te maken met de bombastische allure van de nieuwe songs. Fans van het eerste uur zijn het immers niet meteen gewend om Greg Dulli geflankeerd te zien door instrumenten met een bescheiden rock’n’roll gehalte zoals viool en cello, maar naarmate de set vorderde leek dit niet meer dan koudwatervrees.

Uit de oorspronkelijk bezetting heeft naast Dulli enkel boezemvriend en de immer cool ogende bassist John Curley de volledige trip uitgezeten. Logisch dus dat deze laatste meer dan eens pretoogjes opzette toen snedige oudjes als “Fountain And Fairfax”, “Conjure Me”, “Gentlemen” of “My Enemy” aan een rotvaart naar alle uithoeken van het KC werden gekatapulteerd. De vier nieuwkomers in het gezelschap, her en der weggeplukt ten huize
Dulli’s eigen Twilight Singers en The Polyphonic Spree, leken er vooral op gebrand om de erfenis van de groep alle eer aan te doen maar een echt hecht collectief vormen deden ze niet. De drummer ging hierbij niet altijd even vrijuit, zeker niet toen hij een onfortuinlijke misser maakte te midden het iconische “Debonair” en prompt met een blik vol doodsverachting werd neergebliksemd door Dulli. Stress of groeipijnen, het publiek maalde er niet om en schreeuwde lustig mee: “Tonight I go to hell, For what I've done to you, This ain't about regret
Op zijn vijftigste heeft het grofkorrelige strot van Greg Dulli inmiddels genoeg eelt gekweekt om zijn kwaliteiten als hedonistische soulzanger optimaal te laten renderen. Zeker toen de groep wat gas terug nam leverde dat een paar van de meest intense momenten van de avond op. Het samen met spitsbroeder Mark Lanegan als The Gutter Twins ingeblikte “God’s Children” liet zich het best vergelijken met een grungy gospel die langzaam uitgroeide tot een meeslepende climax. Het ingetogen “Step Into The Light” klonk door de fraaie cello begeleiding dan weer zelden zo melodramatisch, het bleek een ideaal moment om de ogen even te sluiten en lijf en leden te laten doordringen van zoveel heerlijke somberheid. Tijdens de atypische maar erg knappe vooruitgeschoven single “Algiers” had Dulli zijn falset uit de studioversie ingeruild voor een rauwere crooner variant. Het nummer klonk hierdoor meteen een pak potiger, maar paste nog steeds in de imaginaire soundtrack van de betere spaghetti western.

The Afghan Whigs mogen dan al een back-catalogue hebben verzameld om U tegen te zeggen, om een paar covers meer of minder zitten ze live doorgaans nooit verlegen. Uniek hierbij is dat Dulli geregeld op frappante gelijkenissen stuit tussen eigen en andermans nummers, en de flarden van die songs vervolgens aan elkaar rijgt alsof het niets is. Zo bleek Jeff Buckley’s “Morning Theft” de ideale inleider tot “It Kills”, werd de broeierige sfeer in “Algiers” perfect gegangmaakt door de eerste tekstregels uit “The House Of The Rising Sun”, en mondde het op een strakke r&b beat drijvende “It Kills” ongemerkt uit in Fleetwood Mac’s “Tusk”. Uit de eerste volwaardige Whigs plaat ‘Up In It’ (’90) haalde Dulli voor het eerst sinds lang nog eens “Son Of The South” vanonder het stof, een averechtse bluesrocker die uiteindelijk naadloos over ging in een flard “Roadhouse Blues” van The Doors.

Ook tijdens de uitgebreide encores griste Dulli met veel enthousiasme andermaal in zijn persoonlijke platencollectie. Vanuit de coulissen dook hij bijna onopgemerkt op in het publiek met een biertje in de hand en schudde er en passant een weergaloze interpretatie van “Every Little Thing She Does Is Magic” uit de mouw. De finale triomftocht werd verder gezet met “Summer’s Kiss”, “Teenage Wristband” (van Dulli’s Twilight Singers) en “Somethin’ Hot”. Doorheen de set had de praatjesmaker in Dulli maar weinig van zich laten horen, tot de man helemaal op ’t eind bekende dat hij wat onzeker was over de goede afloop van de avond. Had de man een beginnend griepje te pakken of was ie de avond ervoor iets te lang blijven plakken in Brugge in het gezelschap van een paar Straffe Hendrikken of Dulle Teven, we hebben er het raden naar. Of misschien was dit wel een hedonistische pose ter inleiding van de epische afsluiter “Faded” waarin wijlen Bobby Womack met een citaat uit zijn “Across 110th Street” een passend eerbetoon kreeg.

Twee avonden op rij hebben Greg Dulli en zijn vijf kompanen de Belgische Whigs fans alweer een onvergetelijke trip kado gedaan. Muzikale herrijzenis, artistieke wederopstanding, geslaagde comeback, ... het zijn allemaal mogelijke titels voor de gazetten van morgen, en voor één keer hebben alle gazetten overschot van gelijk.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/the-afghan-whigs-07-02-2015/
Organisatie: Live Nation

Zowat de grootste oneer die je Mark Lanegan kan bewijzen is hem afschilderen als een grunge held. Als bezieler van de zonder meer geweldige Screaming Trees heeft de zonderlinge brombeer medio jaren ‘90 weliswaar een paar tijdloze platen ingeblikt, pas sinds het verscheiden van die band is de echte performer in Lanegan duidelijk opgestaan. Als vertolker van onheilszwangere blues en rafelige folk kent de Amerikaan zijn gelijke niet, en dus was het toch even slikken toen Lanegan bekende dat hij in de aanloop naar zijn recentste worp ‘Phantom Radio’ bijna uitsluitend op een dieet van 80ies new wave en postpunk had geleefd. Ook de productie van het album is -de sound van dat decennium indachtig- redelijk glossy en resulteerde in ongewoon gepolijste songs, maar ondanks dat alles tast ‘Phantom Radio’ als vanouds het volledige spectrum af tussen bedrog en berouw.

Noch de lijkbleke Lanegan, noch zijn van tristesse doorwrongen songs verdragen veel daglicht. Het ideale decor om de man aan het werk te zien is dus niet een zonovergoten festivalweide vol wulpse tentsletjes, maar wel de beslotenheid van een spaarzaam verlichte concerttempel zoals de voor de gelegenheid uitverkochte AB. Zowat gans de set door baadde het podium in bloedrood licht, de kleur die de meeste songs van de ranke Amerikaan als gegoten zit.
Somberheid en eenvoud bleken de sleutelwoorden bij de aftrap in Brussel. Enkel vergezeld van gitarist Jeff Fielder ging Lanegan graven in zijn eigen sinistere bluesverleden, en haalde er o.a. “When Your Number Isn’t Up” uit ‘doorbraakplaat’ ‘Bubblegum’ (‘04) en “Dead On You” uit zijn voorlopig opus magnum “Whiskey For The Holy Ghost’ (‘94) vanonder het stof.
De onbeweeglijke Lanegan en diens schuurpapieren strot maakten meteen veel indruk, zo veel zelfs dat het uitgelaten publieksgeroezemoes prompt verstomde. Iemand riep zelfs “We love you Mr. Lanegan”, en van zoveel emotie ging zelfs het stereotype ijskonijn in Lanegan een graad of twee ontdooien. Na het derde nummer kon er immers al een “Thank you” af, en naarmate de set vorderde betrapten we de Amerikaan warempel op schuchtere pogingen tot heupwiegen en een half vermomde schalkse glimlach.

Met de decibels ging het overigens alsmaar crescendo naarmate er meer leden van de Mark Lanegan Band hun opwachting maakten op het podium. Het titelnummer van de tevens vorig jaar verschenen EP “No Bells On Sunday” en de vergeten parel “Resurrection Song” werden subtiel ingekleurd door Aldo Struyf (Creature With The Atom Brain) die afwisselend slide gitaar en ijle synths hanteerde. Het geheel kreeg iets pastoraals dat spontaan herinneringen opriep aan ‘Ocean Rain’, het pièce de résistance van Echo & The Bunnymen én -zo bleek uit interviews- tevens een vaste waarde op Lanegan’s iPod. Struyf, die door Lanegan even later werd voorgesteld als ‘my brother’, is onmiskenbaar de dirigent van de band. Hij is het die de groep op sleeptouw neemt, en elk nummer een meerwaarde geeft in vergelijking met de studioversies.
Toen ook de uit het voorprogramma geleende bassist als laatste ten tonele verscheen evolueerde de sound tot groots, meeslepend en bijwijlen brutaal. We kwamen prompt wat plaats te kort in ons notitieboekje om de snel op elkaar volgende hoogtepunten in inkt te zetten: een schuimbekkende versie van “The Gravedigger’s Song”, PJ Harvey die (eerlijk = eerlijk) niet werd gemist tijdens het door een primitieve Stooges riff voortgestuwde “Hit The City”, het bastaardkindje van The Cure en New Order genaamd “Harvest Home”, en het op een industrial beat drijvende “Ode To Sad Disco”.
Tegen het eind van de set liet de 50-jarige Amerikaan gelukkig ook wat tijd en ruimte om de introverte crooner in hem aan het woord te laten. Tijdens nieuwe en tevens meer lichtvoetige nummers als “Floor Of The Ocean” en “Torn Red Heart” sloeg Lanegan zelfs écht aan het zingen, maar de rafelige weerhaakjes in zijn bariton kreeg de man gelukkig nooit volledig afgevijld.

Bij het inzetten van de encores kon een zichtbaar ontspannen Lanegan nog net een welgemeend dankwoordje voor zijn Belgische fans uitbrengen vooraleer de metalen percussie beat een withete portie “Methamphetamine Blues” aankondigde.
Balsem voor de ziel werd vervolgens geserveerd met de psychedelische gospel “Revival”, zonder twijfel het beste nummer dat ooit uit de samenwerking tussen Lanegan en het Engelse producers duo Soulsavers is voortgekomen. Zelfs een gebroken microfoonstandaard kon dat momentum niet bederven, en eigenlijk had dit een perfect einde van een geslaagde set kunnen betekenen. De afsluitende nieuwe songs “I Am The Wolf” en “The Killing Season” kregen daardoor niet het waardeoordeel dat ze echt verdienden, maar laat dat detailkritiek zijn.


De slotsom van de avond behoeft weinig woorden. Waarschijnlijk was dit de beste Belgische passage van Lanegan in jaren. En waarschijnlijk blijven we fan voor het leven, ja, zelfs al maakt de nukkige Amerikaan straks een reggae plaat.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

woensdag 10 december 2014 00:00

J Mascis - Dinosaur Jr. unplugged en snedig


Net als generatiegenoot Thurston Moore laat ook Dinosaur Jr. opperhoofd J Mascis dit jaar van zich spreken met een solo avontuur waarin de alternatieve gitaarheld zich naar hartenlust kan uitleven zonder bemoeienissen van zijn bandmaatjes. Terwijl Moore de erfenis van Sonic Youth moeiteloos in ere houdt , keert Mascis de overstuurde decibels tegenwoordig echter radicaal de rug toe. Op zijn jongste twee solo-albums, beiden verschenen op het SubPop label dat tegenwoordig ook onderdak verschaft aan o.a. The Afghan Whigs, ontpopt de langharige grijsaard zich als een breekbare troubadour met akoestische liedjes die zoals steeds kopje ondergaan in weemoed en radeloosheid.

De clubtour ter promotie van zijn recentste liedjesalbum ‘Tied To A Star’ deed Mascis afgelopen maandag belanden in een karig gevulde Kreun club. De Amerikaanse indielegende had naast een selectie geestrijke dranken ook wat keelsprays klaar staan om de krassen in zijn stembanden wat te smeren. In het repetitiehok van Dinosaur Jr. tornt diens getormenteerde stem nauwelijks uit boven de wall of sound, maar in afwezigheid van Lou Barlow en Murph én enkel gewapend met een (semi-)akoestische gitaar blijkt Mascis toch geen onaardige zanger, maar dan wel één die geen boodschap heeft aan smalltalk met publiek.
Tijdens openers “Listen To Me” en “Me Again” liet Mascis zich meteen van zijn meest introverte kant zien. Het is een compliment dat de wat nors ogende man ons mogelijk niet in dank zal afnemen, maar de sobere inkleuring van die liedjes had wel wat weg van Lou Barlow’s akoestische Sentridoh avonturen. Lang duurde het echter niet of Mascis begon te stoeien met effectpedalen en elektrisch versterkte gitaarloops, waardoor de rest van de set snedig balanceerde tussen ‘plugged’ en ‘unplugged’.
De die-hard fans die J Mascis vooral een warm hart toedragen als frontman van Dinosaur Jr. kwamen dus allerminst bedrogen uit, te meer omdat er maar liefst 7 songs uit de back catalogue van die band op de setlist prijkten. Ook zonder de pletwals tandem Barlow-Murph klonk het oudje “Little Fury Things” nog even vitaal als ruim een kwarteeuw terug, maar nog groter was onze voldoening toen met “Get Me”, “Out There” en “Not The Same” een indrukwekkend drieluik uit één van onze favoriete Dinosaur platen ‘Where You Been’ (‘93) werd geplukt.
J Mascis beperkte zich gelukkig niet tot het louter muzikaal herkauwen van oud materiaal. Ook uit het jongste solo exploot van Mascis noteerden we een aantal fraaie hoogtepunten: het met een depri gitaarmotiefje doorweven “Stumble”, het orientaals getinte “Heal The Star” en de instrumentale Led Zep pastiche “Drifter”.
In het slot van de bijna anderhalf uur durende set staken trouwens nog wel meer van dat soort knipogen naar muzikale collega’s. Wie de ogen even dicht kneep tijdens het tevens van Dinosaur Jr. geleende “Alone” kon zich zo een gitaarduel tussen Neil Young en diens Crazy Horse inbeelden, en zelfs een minder voor de hand liggende referentie als John Denver kreeg een eerbetoon met een sober “Leaving On a Jet Plane”. Tijdens de enige bis greep Mascis nog een keer de kans om zijn gitaar technisch vernuft te demonstreren met een lekker slordige doch veel te korte interpretatie van The Cure’s “Just Like Heaven”.

In tegenstelling tot het klinisch dode Sonic Youth lijkt de toekomst van Dinosaur Jr. bijlange nog niet gehypothekeerd. We hebben niets met voetbaluitslagen tussen rivaliserende ploegen, maar na de set van vanavond én het vorig jaar herboren Sebadoh dringt zich toch volgende conclusie op: Barlow-Mascis: 1-1.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/j-mascis-08-12-2014/
Organisatie: Kreun , Kortrijk

Autumn Falls 2014 – Drie muzikale duo’s - Madensuyu – Thus Owls – She Keeps Bees
Autumn Falls 2014
Vooruit
Gent
2014-12-05
Geert Huys

Aan de vooravond van de laatste en erg aangrijpende public performance van Vossie Boy viel afgelopen vrijdag tevens het doek over Autumn Falls editie 2014, een eigenzinnige concertenreeks annex festival dat sinds eind oktober onze muziekclubs en concertzalen aandoet. Wie de affiche eventjes onder de loep nam merkte al vlug dat de meeste namen op één of andere manier de Duyster stempel dragen. En ja, ook tijdens de closing night in de Balzaal van de Vooruit bleken ‘weemoed’ en ‘grilligheid’ de belangrijkste codewoorden.

Wegens een plots opgedoken gordiaanse knoop in het spoorwegennet zagen we de set van opener She Keeps Bees  nagenoeg volledig door de neus geboord. Erg klote, want we zijn behoorlijk onder de indruk van ‘Eight Houses’, het tweede album waarmee dit New Yorkse m/v duo (live bijgestaan door een extra gitarist) uitdrukkelijk solliciteert naar een stek in de albumlijstjes. Hun finale in Gent doet alvast vermoeden dat de band ook live potten kan breken. Nogmaals, onze impressie was veel te kort, maar met “Greasy Grass” en “Raven” leverde de boomlange frontvrouw Jessica Larrabee twee staaltjes minimale bluesrock af die als een bezwerende sidderaal meteen onder de huid gingen zitten. Kortom, wie heimwee heeft naar het debuut van Cat Power of wijlen Madrugada werd bij deze op zijn/haar wenken bediend.

Ook in Thus Owls worden de artistieke lijnen uitgezet door een duo. De Canadese gitarist David Angell maakte jaren lang deel uit van de groep rond Patrick Watson vooraleer hij op de Zweedse zangeres/toetseniste Erika
Alexandersson botste, er mee trouwde, en met zijn nieuwe verovering intussen al drie platen als Thus Owls heeft ingeblikt. Op papier een interessante combinatie dus, die live echter slechts sporadisch vonken opleverde. De catchy single “How, In My Bones” uit het recentste album ‘Turning Rocks’ was een eenzaam hoogtepunt, maar de naar Kate Bush en Siouxie neigende stemacrobatie van Alexandersson pakte niet altijd even goed uit. Ook de grillige gitaarcapriolen van Angell kwamen soms wat te gekunsteld over om de set naar een hoger niveau te tillen. Tijdens de innemende afsluiter “As Long As We Try A Little” was iedereen wel terug bij de les, drummer Stef Schneider incluis die het nummer een episch slot bezorgde.

Als één van de meest unieke bands die in Gent ooit het levenslicht hebben gezien konden de kerels van Madensuyu (zie pics homepag) zich in ‘hun’ Vooruit geen beter slot van de ‘Stabat Mater’ tour indenken. Bij wie voor het eerst kennis maakt met dit eigenzinnige duo komt Sonic Youth al snel als meest uitgesproken muzikale referentie de kop op steken, maar wie verder graaft botst evengoed op invloeden uit postpunk, krautrock en klassieke muziek.
‘Stabat Mater’ verwijst naar een middeleeuwse hymne over het hartverscheurend verlies van een kind die eerder al op muziek werd gezet door componisten als Pergolesi, Vivaldi en Pärt. De kans dat je Madensuyu in de playlist van Klara aantreft is echter nihil. Pieterjan Vervondel en Stijn De Gezelle opereren vanuit een eigen muzikaal universum waarin ze zich niet zomaar
laten vastpinnen binnen de format van om het even welke vaderlandse radio.
Naast klassieke oudjes als “
Fafafafuckin”  en TI:ME” passeerden zowat alle essentiële stukken uit de ‘Stabat Mater’ songcyclus de revue. En ook deze keer liet het duo niet na om alle uitersten van het emotionele spectrum op te zoeken. Vastgelijmd op een krukje, broederlijk naast elkaar en in opperste staat van concentratie laveerden zanger/gitarist De Gezelle en vellengeselaar Vervondel  schijnbaar moeiteloos tussen de orkaankracht van “Dolorosa” en “Crucem” en de weemoed van “On The Long Run”.
Meer nog, een Madensuyu song kan zelfs door merg en been snijden zonder dat er ook maar één instrument wordt aangeraakt. Dat kregen ze voor elkaar door
Pelle Van den Steen van het knapenkoor In Dulci Jubilo solo op te voeren voor “Hush Hum”, oftewel 38 seconden onaards engelengezang dat zelfs het grootste ijskonijn spontaan doet ontdooien.
Helemaal op het eind had het duo nog meer gasten uitgenodigd in de persoon van
oerlid Frans Van Isacker (sax) en Nic Rosseeuw (bassax). Het kwartet bedacht de bis “My” met een weerbarstige avant-garde versie waarin wij zelfs echo’s van wijlen X-Legged Sally ontwaarden.

De Toutpartout DJs deden er vervolgens alles aan om de 20 kaarsjes die hun werkgever mocht uitblazen niet geruisloos te laten uitdoven, maar het was genoeg geweest. With a little help from their friends hadden drie muzikale duo’s vanavond bewezen dat less wel degelijk more kan zijn, warempel een geruststellende gedachte in tijden van crisis.

Organisatie: Vooruit Gent (ism Toutpartout)

Een band oprichten volgens het nobele DIY principe en die vervolgens 10 jaar lang op de rails houden zonder noemenswaardig verlies aan artistieke credibiliteit, het vergt een stronteigenwijze frontman met visie om zoiets voor elkaar te krijgen. Het Amerikaanse indie gezelschap Clap Your Hands Say Yeah (CYHSY) heeft in de persoon van Alec Ounsworth een dergelijk iemand in huis.
Van de oorspronkelijke bezetting die in 2004 de heerlijk rammelende debuutschijf inblikte krijgt Ounsworth tegenwoordig enkel nog het gezelschap van drummer Sean Greenhalgh, met wiens hulp hij eerder dit jaar het vierde CYHSY album ‘Only Run’ opnam. Nu Ounsworth het muzikale rijk bijna voor zich alleen heeft , zag de tengere Amerikaan zijn kans schoon om een drastische koerswijziging door te voeren. Averechtse gitaren en een speelse ritmesectie die het veld ruimen voor desolate synths en steriele drumcomputers, het klinkt als het soort muzikale makeover waar Radiohead anno ‘Kid A’ met verve is mee weggekomen.
Na hun doortocht in een overigens matig gevulde Orangerie van de Botanique maken we ons sterk dat ook CYHSY v2.0 op ‘Only Run’ een doorstart eerder dan een valse start heeft gemaakt.

Met het op een stuiterende Warp beat drijvende “Blameless” koos het vier man sterke CYHSY voor een intimistische opener, en ja, wie de oren van meet af aan gespitst hield , kon moeiteloos echo’s van Thom Yorke in Ounsworth’s overslaande stem ontwaren. In zijn thuisstad kan de tengere Amerikaan met het ziekenfondsbrilletje probleemloos doorgaan voor een gelouwerde straathoekwerker die dagelijks met andermans illusie op een beter leven wordt geconfronteerd. Een volksmenner pur sang zal de eerder introverte Ounsworth dus wel nooit worden, maar toch slaagde hij erin om de meeste kreten uit het publiek met een kwinkslag op te vangen.
Het geduld van de fans van het eerste uur, waarvan sommigen de nieuwe muzikale koers misschien maar niks vinden, werd niet lang op de proef gesteld. Met een strak “In This Home On Ice”, het op psychedelische Britpop leest geschoeide “Gimme Some Salt” en het indiecountry anthem “The Skin Of My Yellow Country Teeth” bewees CYHSY dat de meeste songs vanop hun fenomenale debuut een decennium na datum nog geen last ondervinden van enige muzikale aderverkalking.
Het viertal duwde het gaspedaal het verst in het rood tijdens “Satan Said Dance”, een brok wulpse punkfunk die LCD Soundsystem en The Rapture zich destijds ongewild lieten afsnoepen door Ounsworth & co.
Dat CYHSY hier als een goed geoliede machine voor de dag kwam was mede de verdienste van een efficiënt meppende Greenhalgh die het kleinste drumstel uit indieland had opgesteld, de extra gitarist/toetsenist die zijn keyboards van wel heel erg dicht ging besnuffelen, en de goedlachse bassist die zichtbaar genoot van de publieksrespons.
Net als Radiohead lijkt ook CYHSY er moeiteloos in te slagen om live te laveren tussen klassieke indierock en kille electronica zonder dat het geheel al te geforceerd overkomt.
In totaal hadden zes nummers uit het toch wat wisselvallig ontvangen ‘Only Run’ post gevat op de setlist. Dat “Coming Down” onze persoonlijke favoriet van die plaat is moet te wijten zijn aan die heerlijk brutale monsterrif die in Brussel iets weg had van de protopunk van The Stooges. Dat de spoken word bijdrage van The National’s Matt Berninger op dat nummer voor de gelegenheid werd vervangen door een inderhaast samengeraapt gitaarmotiefje was het soort schoonheidsfoutje dat ook zielsgenoten Talking Heads zich in hun begindagen konden permitteren.
Een ander hoogtepunt diende zich aan toen Ounsworth zijn drie makkers eventjes wandelen stuurde en op zijn typische onhandige manier indruk maakte met een uitgeklede versie van “Misspent Youth”.
Na het aan The Feelies schatplichtige “Upon This Tidal Wave Of Young Blood” deelde CYHSY nog twee bissen uit die de breedte van hun muzikale spectrum perfect overspanden. Op de vooruitgesnelde single “As Always” gingen atmosferische New Order synths een huwelijk aan met de springerige postpunkgitaren van Bloc Party. Nee, we kunnen niet wachten tot daar kinderen van komen. Ons lichtgrijzend indiehaar ging vervolgens helemaal rechtop staan toen CYHSY finaal alle remmen losgooide met een smerige garagerockversie van het oudje “Heavy Metal”.

In welke muzikale gedaante CYHSY volgende keer verschijnt weet ook Ounsworth misschien nog niet. Eén ding staat wel al vast. Zolang de man dit soort weerbarstige indiepop blijft fabriceren die instant naar de keel grijpt volgen wij graag zijn devies: Clap Your Hands Say Yeah!

Organisatie: Botanique, Brussel

We zijn ze intussen al een paar jaar gewend, de resem aan reünies en heropstandingen van bands en artiesten wiens gloriedagen definitief begraven liggen in de 90ies. Het overgrote deel komt doorgaans terug tot leven omwille van financiële en/of nostalgische redenen, maar kijk, gelukkig is er ook een kleine minderheid die daar bovenop ook nog altijd relevante platen blijft afleveren. En wat ons betreft hoort de schijnbaar onuitputtelijk veelzijdige Beck, wiens laatste wapenfeit al dateerde van 2008, helemaal bovenaan dat weliswaar pijnlijk korte lijstje.

Met het nieuwe liedjesalbum ‘Morning Phase’ onder de arm, algemeen beschouwd als een erg geslaagd vervolg op de magistrale breakup plaat ‘Sea Change’ (‘04), kon de 44-jarige Amerikaan tijdens zijn eerste Belgische passage in zes jaar eigenlijk maar twee kanten uit. De introverte lijn van voorgenoemde platen doortrekken aangevuld met uitgeklede herwerkingen van oude krakers, óf toch maar voluit gaan voor de muzikale potpourri waarmee het grote publiek hem toch vooral associeert. 
Een blik op het indrukwekkende instrumentarium dat op de planken van de Vorst Nationaal Club stond opgesteld verraadde eigenlijk al vooraf dat het tweede scenario het draaiboek van de avond zou uitmaken, waarvan de eerste pagina er echter één met flink wat ezelsoren was. De onstuimige opener “Devils Haircut” getuigde dan wel van immens veel goesting, toch ging deze publiekslieveling al meteen kopje onder in een ongeziene slordigheid en een teveel aan decibels. Even leek het er zelfs op alsof Beck en zijn zes muzikale makkers elk een ander nummer op de setlist hadden staan.
De gemiste start bleek gelukkig geen voorbode van meer onheil. Tijdens “Black Tambourine” kregen groep en geluidsman prompt wat meer vat op de adrenaline boost die zich in ijl tempo van alles en iedereen in de zaal meester had gemaakt. De vernuftig in elkaar gedraaide collagepop van “Loser” en “The New Pollution” flitsten ons vervolgens twee decennia terug naar de tijd toen MTV hits nog konden getuigen van enige artistieke kwaliteit.

Zo te oordelen naar de gemiddelde leeftijd van het publiek heeft Beck na het verstrijken van zijn eclectische 90ies periode maar weinig nieuwe zieltjes bijgewonnen. De jongste weken werd er bovendien zowat overal met gratis tickets gegooid om de tot ‘club’ verkleinde zaal toch vol te krijgen. Het waren dus vooral de ouwe en trouwe fans die op post waren en duidelijk ook nummers uit diens latere platen wisten te appreciëren, ook al waren ze voor de gelegenheid hier en daar aardig vermomd. “Gamma Ray”, een nummer dat Beck op zijn voorlaatste plaat inblikte met de hulp van Danger Mouse en toen nog heerlijk naar 60ies psychedelica rook, kreeg een hippe electropop injectie toegediend met een knipoog naar de piepjonge Depeche Mode. Of wat te denken van “Think I’m In Love” wiens onweerstaanbaar funky baslijntje bijna ongemerkt leentjebuur ging spelen bij Giorgio Moroder. Een en ander resulteerde uiteindelijk in een leuke mash-up met het door Donna Summer onsterfelijk gemaakte “I Feel Love”, en illustreerde vooral dat Beck zijn fascinatie voor cut & paste pop nog niet verleerd is.
Of en hoe een duidelijk in party modus verkerende Beck zijn meer intimistische liedjes aan de man zou brengen was ons een raadsel. De eerste pogingen in die richting liepen alvast redelijk faliekant af en tekenden voor zowat de zwakste momenten van de avond. Verstopt tussen wat springerige nummers werden de introverte wereldsongs “Blue Moon” en “Lost Cause” gestript van alle kippenvel en vlug afgehaspeld als betrof het obligate stadionballads die voor de tienduizendste keer op de setlist stonden.
Even later volgde dan toch een rechtzetting waar alle bezitters van
‘Morning Phase’ recht op hadden. Bijna verontschuldigend kondigde Beck een paar nummers uit die nieuwe plaat aan: “First a couple of songs from the new record, and then we go loco”, alsof de man bang was dat iedereen vervolgens een plaspauze zou inlassen. Niets was minder waar, want met het atmosferische “Unforgiven”, de puike nieuwe single “Heart Is A Drum”, het desolate hoogtepunt van de avond “Wave” en het langzaam openbloeiende “Waking Light” werd een ronduit indrukwekkend vierluik geserveerd dat Vorst eensklaps omtoverde van danstempel tot bezinningsoord. Bijna naadloos zocht Beck vervolgens het andere uiterste van zijn muzikaal spectrum door het speelse “Girl” uit de jukebox te laten knallen. Met de heerlijke luchtgitaar pastiche “E-Pro” werd de reguliere speeltijd loeihard beëindigd. In de meesterlijke chaos verzegelde de altijd voor een grapje te vinden Amerikaan letterlijk het podium met een geel ‘do not cross’ lint. De eeuwig blonde duivel-doet-al gaf hiermee misschien ongewild toe dat er hier en daar wel wat scherven moesten worden opgeruimd om verdere ontsporingen te voorkomen.
Beck had zowat ganse avond de fel gesmaakte rol van crowdpleaser op zich genomen, en de pretoogjes verscholen onder zijn brede zwarte hoed verraden dat ook de encores wat dat betreft weinig zouden onderdoen. Met de banjo disco van “Sexx Laws” en de door Prince moeilijk te evenaren -laat staan verbeteren- withete bigband soul van “Debra” ging Beck tot tweemaal toe grasduinen in zijn zowat enige verguisde plaat ‘Midnite Vultures’, maar dat leek het publiek zich overigens geheel terecht nog amper meer te herinneren. Het afsluitende laid-back party anthem “Where It’s At” kreeg een fel gesmaakte makeover die zelfs het zittend publiek uiteindelijk ook deed rechtveren. Medley gewijs passeerden flarden “Running With The Devil”, “Miss You” en “Do Ya Think I’m Sexy” terwijl elk van de virtuoze bandleden welverdiend even uit de schaduw van hun alle aandacht opeisende broodheer konden treden

Om zijn uiteenlopende back catalogue geen oneer aan te doen moest Beck wel uit verschillende vaatjes tappen. In Vorst werd soms wat pijnlijk duidelijk dat ook een kameleon met zotskap zich hierbij kan vergalopperen, maar ach, een kwajongen van 44 met dergelijk talent en artistieke uitstraling moet je bij begin van het schooljaar zoiets kunnen vergeven.

Organisatie: Live Nation

Pukkelpop 2014 thru the eyes & ears of Geert Huys
Pukkelpop 2014
Festivalterrein
Hasselt-Kiewit
2014-09-05
Geert Huys

PUKKELPOP, Kiewit, 14-16 augustus 2014

We zijn pakweg drie weken na Pukkelpop, alle katers behoren normaliter definitief tot het verleden en sommige herinneringen en impressies beginnen misschien al wat te vervagen. En net nu iedereen dacht dat het laatste woord over de eclectische muziekdriedaagse gevallen was is het dan eindelijk zover: het meest onbetrouwbare overzicht van PP14 is af en klaar voor consumptie: lees, luister en geniet na!

dag 1, 14 augustus 2014
THE STRYPES (Main stage, ***)
Bio: Ierse broekjes die in de platenkast van ma en pa gingen rondsnuffelen en er grijsgedraaide exemplaren van The Yardbirds en Dr. Feelgood ontdekten. Hun vorig jaar verschenen debuut ‘Snapshot’ was voor Alex Turner meteen reden genoeg om deze knapen als support van de Arctic Monkeys een stukje van de wereld te laten zien.
On stage: De sound én de looks, zowat alles hebben The Strypes gepikt van hun roemruchte voorbeelden, maar ze doen het met jeugdige branie. Hun aanstekelijke mix van punky evergreen covers, waar ze eer betonen aan muzikale helden zoals Bo Diddley en Nick Lowe, én eigen okselfrisse pubrocksongs lokte een pak puberaal vrouwvolk naar de eerste rijen. Maar nee, de coole zwarte zonnebril van zanger Ross Farrelly verroerde geen vin.
Highlights: “Smokestack Lightning” // “Blue Collar Jane” // “Heart Of The City”

PERFECT PUSSY (Marquee, **)
Bio: New Yorks zootje ongeregeld dat met hun Sturm und Drang attitude op korte tijd is uitgegroeid tot een kleine sensatie in de punkwereld. Afgelopen lente verscheen hun debuutplaat ‘Say Yes To Love’ die afklokt op 23 min, wat eveneens de gemiddelde tijdsduur is van een Perfect Pussy optreden.  On stage: Op het eerste zicht lijkt frontvrouw Meredith Graves de meest timide leerlinge van de kostschool, maar met een microfoon in de hand transformeert ze op een wenk in een krijsende bitch die met alles en iedereen een rekening heeft te vereffenen. Wie de dissonante geluidsbrij verpakt in ultrakorte noisepunk uppercuts niet kon smaken holde de tent uit, wie de trip volledig uit zat bleef achter met open mond en uitgerafelde oordopjes.
Highlight: “Driver”

THE SPECTORS (Wablief?!, ***)
Bio: Jong vijftal dat vorig jaar Blankenberge voor eens en voor altijd op de muzikale landkaart zette. Voormalig Editors gitarist Chris Urbanowicz was meteen gecharmeerd door hun poppy shoegaze, en nodigde het Westvlaamse talent uit naar Brooklyn, NY om hun debuut EP in te blikken.
On stage: Wie met de ogen dicht de tent kwam binnengewandeld kreeg meteen echo’s rond de oren geslingerd van frisse 90ies bandjes als Lush en Eden, of recenter, The Pains Of Being Pure At Heart. Met de frèle blondine Marieke Hutsebaut op het voorplan trokken The Spectors eerder behoedzaam een wall of sound op rond hun fuzzy dreampop, met als belangrijkste wapenfeit een fraaie eigen interpretatie van The Brian Jonestown Massacre’s “Swallow Tail”.
Highlights: “Nico” // “Swallow Tail” // “Perfect Early Morning”

MAC DEMARCO (Club, ***)
Bio: Canadese multi-instrumentalist die zijn eerste muzikale stappen zette met zijn psychedelisch project Makeout Videotape, om zich daarna te profileren als een soort goofy singer-songwriter met Ween fixatie. Zijn jongste worp ‘Salad Days’ wordt collectief de hemel ingeprezen als een instant classic en bombardeerde DeMarco dit voorjaar tot nieuwe held van de slacker rock.
On stage: DeMarco -zoals steeds getooid met baseball pet- en zijn drie muzikale makkers hadden er duidelijk erg veel zin in en kregen het enthousiaste publiek probleemloos op hun hand. Meer dan eens hadden we het gevoel dat een groep als Pavement dit al eerder heeft gedaan: korte nonchalant gebrachte songs, doorgaans laverend tussen zotheid en introspectie, die plots beginnen en ook ineens gedaan zijn. In tegenstelling tot de back catalogue van Malkmus & co bleven echter maar een paar van DeMarco’s songs echt op onze huid zitten. De Canadees lapte en passant alle etiquetteregels van Chokri aan zijn laars en genoot zichtbaar van zijn rondje crowdsurfing.
Highlights: “Salad Days” // “Chamber Of Reflection”

FOREST SWORDS (Castello, ****)
Bio: Wanneer Liverpudlian Matthew Barnes niet aan de slag is als producer of grafisch ontwerper kruipt hij sinds 2009 in de huid van Forest Swords. Liefhebbers van donkere en abstracte triphop hebben ongetwijfeld reeds de EP ‘Dagger Paths’ en het full album ‘Engravings’ in huis gehaald, of moeten dat dringend doen.
On stage: In het pikdonker van de Castello kwam de eclectische mix van claustrofobisch stuiterende (dub)beats, mystieke vocal samples, en atmosferische soundscapes optimaal tot zijn recht. Het feit dat knopjesdraaier Barnes een extra bassist had meegebracht en sommige nummers zelf inkleurde met gitaar creëerde een organisch geluid dat aangenaam dicht ging aanleunen bij Massive Attack en DJ Shadow. Nee, we schuwen de Grote Woorden niet: eerste muzikale ontdekking van PP14!
Highlights: “Ljoss” // “The Weight Of Gold” // “Thor’s Stone”

DEAFHEAVEN (Club, ***½)
Bio: Weinig opgewekt muzikaal gezelschap uit San Francisco dat uit een kruisbestuiving tussen de op papier onverzoenbare genres ‘black metal’ en ‘shoegaze’ een geheel nieuw geluid weet te puren. Zowel progressieve metalheads als ruimdenkende muziekliefhebbers met een ijzeren gestel bombardeerden ‘Sunbather’ tot hét album van 2013.
On stage: Iets of iemand moet zanger/brulboei George Clarke tijdens zijn jeugd iets vreselijks hebben aangedaan, want de blik waarmee hij vol doodsverachting de contouren van de tent aftuurde kan je nu eenmaal niet acteren. Voeg daarbij zijn apocalyptisch gekrijs dat nog net boven de massieve muur van breed uitwaaierende gitaren en manische drums uit troont, en je hebt alle ingrediënten voor een diepgravende emo trip met grote ‘E’. Fans van Mogwai, dit is hoe jullie bandje met een echte zanger zou kunnen klinken.
Highlights: “Dream House” // “Sunbather”

JUNGLE (Castello, **½)
Bio: Neo-funk collectief rond twee Londense producers die zich als J en T laten aanspreken. Dankzij hun nominatie voor de longlist van de BBC Sound of 2014 poll en een trits gladgestreken popsingles groeide Jungle in no-time uit tot een ware hype.
On stage: De Castello bleek al vlug een paar maatjes te klein voor het hitgevoelige Jungle dat met de vingers in de neus even goed de Marquee had kunnen doen vollopen. Liefhebbers van aalgladde neo-soul doorspekt met keurige falsetstemmetjes en hippe electro injecties hadden hier ongetwijfeld een grote kluif aan. Wij krijgen onze funk echter graag een stuk pikanter opgediend. Wil er iemand de cayennepeper eens doorgeven aub?
Highlights: “Time” // “Busy Earnin’

TEMPLES (Club, ***)
Bio: Jong retro viertal uit Northamptonshire met een gezonde fascinatie voor paddestoelen, vloeistofdia’s en mellotrons. Hun debuut ‘Sun Structures’ is amper een paar maanden uit, maar ruikt nu al naar 1967.
On stage: Zanger/gitarist James Bagshaw ziet er dan wel uit als een lookalike van Marc Bolan, het talent om tijdloze songs te pennen heeft ie vooralsnog niet. De psych pop van Temples nam bijwijlen barokke proporties aan, is vakkundig in elkaar geknutseld en klinkt aanstekelijk, maar echt vonken deed het zelden of nooit.  Wie een plaat van Temples in huis wil halen én er een eigenwijze alfabetische volgorde op na houdt zet die best vlak naast de ‘K’ van Kaleidoscope (UK) en Kula Shaker.
Highlights: “Colours To Life” // “Shelter Song”

AMATORSKI (Castello, ***½)
Bio: Eigenzinnig en uniek audiovisueel project rond de introverte songwriter Inne Eysermans dat sinds het behalen van een finale plaats in Humo’s Rock Rally van 2010 is uitgegroeid tot een groep met internationale allure. Hun verstilde post-rock heeft een voorlopig hoogtepunt bereikt op ‘From Figures To Clay’, één van de weinige Belgische platen die dit jaar wereldwijd zal worden verdeeld door Crammed Discs.
On stage: Amatorski loodste het publiek langzaam maar zeker binnen in hun emotionele comfort zone waar gestileerde schoonheid, weemoedige soundscapes en ongemakkelijke stiltes de dienst uitmaken. Met z’n drietjes creëerden ze een onaardse crossover van geraffineerde huiskamerpop en intieme post-triphop die zich verdomd moeilijk met andere internationale acts laat vergelijken. Sporadisch stond Eysermans’ overdreven drang tot introvertie de climax in bepaalde nummers wel wat in de weg, maar laat dat een punt van detailkritiek zijn.
Highlights: “Hudson” // “U-Turn”

BLACK LIPS (Club, ***½)
Bio: Vuig garagerock gezelschap dat in haar beginjaren de toegang werd ontzegd tot menige muziekclub in en rond thuisstad Atlanta vanwege een net iets te wilde live reputatie. Na een lang verblijf in de underground scene lijkt de groep op haar laatste platen langzaam maar zeker aansluiting te willen zoeken met de mainstream. Samenwerkingen met sterproducer Mark Ronson en Black Keys drummer Patrick Carney hebben de poort naar eeuwige roem echter nog niet kunnen forceren.
On stage: Hun platen mogen dan steeds gepolijster worden, aan de live reputatie van Black Lips werd gelukkig wat minder gesleuteld al zullen de fans van het eerste uur die ooit nog blote piemels op het podium hebben gespot ons hier allicht tegenspreken. Soit, we hebben ze dan wel niet meegemaakt, maar zó ongeveer moeten de begindagen van The Clash geklonken hebben: sleazy en vettige garagerock met een punky feel waar liters zweet en bier van afdruipen. Geen van de bandleden kan je bezwaarlijk een goede zanger noemen, maar in koor klonken de heren wel net dat tikkeltje doorleefder dan geestverwanten The Libertines.
Highlights: “Family Tree” // “Raw Meat” // “Bad Kids”

EDITORS (Main stage, ***½)
Bio: Met voorsprong de meest succesvolle van alle postpunkbandjes die in de noughties van over het kanaal kwamen aangespoeld. Sinds gitarist van het eerste uur Chris Urbanowicz in 2012 vriendelijk werd verzocht om zijn C4 te komen ophalen trok de groep resoluut de kaart van hapklare stadium anthems.
On stage: Oud en nieuw proberen te rijmen, dat was de belangrijkste opgave voor Editors op PP14. Tijdens de eerste concerthelft slaagden ze daar wonderwel in dankzij Tom Smith’s aangeboren gevoel voor drama en de bijzonder strakke muzikale lijn die zijn vier maats hadden uitgezet. Met tenenkrullende draken als “Honesty”, “Nothing” en “No Sound But The Wind” ging het vervolgens helemaal mis, en kon zelfs een licht ontvlambare herwerking van “Papillon” nog amper soelaas brengen. Missie niet volledig geslaagd dus, maar dat zal die kerel die naast ons alle teksten luidkeels meebrulde uiteraard worst wezen.
Highlights: “All Sparks” // “Bullets” // “Smokers Outside The Hospital Doors” // “Bones”

THE KOOKS (Marquee, ****)
Bio: Pretentieloos viertal uit Brighton wiens catchy Britpop drie platen lang nadrukkelijk knipoogde naar Kinks en Dexys Midnight Runners. Net toen iedereen dacht dat de band definitief van de aardbol was verdwenen staken The Kooks afgelopen lente de neus terug aan het venster met een koppel leuke singles én een herbronning richting funk, r&b en hiphop.
On stage: Sommige dingen veranderen gelukkig nooit. The Kooks on stage swingen nog steeds als een tiet en frontman/krullebol Luke Pritchard waant zich nog steeds dé posterboy van de Engelse indiepop. Dat vertaalde zich in een opmerkelijke stijging van de oestrogenen concentratie op de eerste rijen, zeker toen Pritchard wat danspasjes uitprobeerde tijdens nummers uit hun nieuwste worp ‘Listen’. Persoonlijk hoogtepunt: Pritchard solo met het ultrakorte, oersimpele maar bloedmooie niemendalletje “Seaside”.
Highlights: “Westside” // “Seaside” // “You Don’t Love Me”

SLOWDIVE (Club, ***½)
Bio: Introspectief vijfkoppig gezelschap uit Reading dat eind jaren ’80 in volle Manchesterhype besloot om eens iets helemaal anders te doen. Geen uptempo party vibes dus, wel dromerige en gitzwarte shoegaze op het kruispunt tussen My Bloody Valentine en Cocteau Twins. Na 20 jaar inactiviteit kreeg Slowdive een uitnodiging van het Primavera Sound festival in de bus voor wat een éénmalig reünie optreden zou worden, en de rest is ondertussen geschiedenis.
On stage: Met de brutale sonic attack van My Bloody Valentine op Pukkelpop 2009 onuitwisbaar op de trommelvliezen geëtst trokken we gewapend met een extra paar oordopjes de Club tent in. Gelukkig had het oorspronkelijke frontduo Neil Halstead en Rachel Goswell een pak minder decibels in de aanbieding, en werden subtiliteit en etherische schoonheid niet onnodig ingemetseld in een wall of sound. Wie zich denkbeeldig neervlijde op het klankentapijt geweven uit pastorale gitaren, lome bas en engelengezang kwam nog tot een andere vaststelling, namelijk dat Slowdive tot één van de pioniers van de postrock moet worden gerekend. The 90ies zijn terug van nooit echt weggeweest.
Highlights: “Crazy For You” // “When The Sun Hits” // “Alison”

dag 2, 15 augustus 2014
THE BOHICAS (Club, ***)
Bio: Jong en punky rock’n’roll kwartet uit Essex en Oost-Londen. Hun titelloze debuut EP verscheen in juni op Domino Records, sinds jaar en dag één van de betrouwbaarste graadmeters in het indie landschap.
On stage: Net als wij ondervonden ook frontman Dominic McGuinness en zijn drie kompanen duidelijk wat last van het vroege uur waarop de Club tijdens de tweede festivaldag voor geopend werd verklaard. Net misschien daarom namen The Bohicas wat te weinig risico om zich echt te kunnen meten met genregenoten The Rifles en Art Brut. Enig venijn zat in de staart van de set verscholen toen de band alsnog op stoom kwam met een splijtende versie van debuutsingle “XXX”.
Highlights: “Swarm” // “XXX”

YOUNG BUFFALO (Main stage, ***½)
Bio: Wie de zonnige en relaxte sfeer op hun twee EPs inademt zou zweren dat deze vijf jongelingen afkomstig zijn uit Californië, maar op hun paspoort staat wel degelijk Oxford, Mississippi. Ze werden door Chokri naar Kiewit gelokt voor hun Belgische maiden trip.
On stage: Met de eerste zonnestralen op de rug charmeerde Young Buffalo’s frisse rammelrock dankzij de luchtige afrobeat accenten en de close harmony blend van frontmannen Ben Yarbrough and Jim Barrett. Wie wel pap lust van Local Natives, Fleet Foxes en Vampire Weekend maar nog in zijn tent lag te stinken heeft hier iets gemist.
Highlights: “Upstairs” // “New Beat”

DRENGE (Main stage, ****)
Bio: Je bent jong, je woont in de English countryside, en je verveelt je te pletter. Er waren dus redenen te over voor de broertjes Eoin en Rory Loveless om zich op een dag respectievelijk gitaar en drums aan te schaffen, en voor ze het goed en wel beseften hadden ze genoeg nummers bij elkaar geharkt voor een volledige plaat waarin ze hun voorliefde voor grunge en vuile garageblues lustig botvieren.
On stage: Net nu iedereen dacht alle gitaar-drums duo’s al gezien te hebben komt Drenge (spreek je best uit met Deense tongval, en betekent zoveel als ‘jongens’) op de proppen met hun eigen lichtontvlambare formule van dit beproefde muzikaal recept. Denk aan Blood Red Shoes en The Vines die samen een lelijke tweeling op de wereld zouden zetten, en je komt al aardig in de buurt. Wedden dat Luc Janssen, die de groep met het nodige cynische enthousiasme had aangekondigd, even later offstage met volle teugen aan het genieten was van deze schurende, piepende en krakende pokkeherrie?
Highlights: “Face Like A Skull” // “Bloodsports” // “Backwaters”

BOY & BEAR (Club, ***)
Bio: Aussie kwintet dat zich in 2010 voor het eerst in de kijker speelde tijdens de Australische tour van Mumford & Sons. Hun laatste worp ‘Harlequin Dream’ kleurt netjes binnen de lijnen die de Mumfords maar ook Fleet Foxes en Midlake al eerder hadden uitgezet.
On stage: Frontman Dave Hosking kan het ook niet helpen dat hij vocaal erg dicht aanleunt bij Marcus Mumford, maar gelukkig beschikt Boy & Bear live over een iets lagere aaibaarheidsfactor dan hun Londense vrienden. Daar blijkt vooral gitarist Killian Gavin voor iets tussen te zitten, het is immers hij die Boy & Bear’s brave indie folkrock hier en daar van een ruw bluesrandje voorziet. Indien de heren er op komende platen wat meer zouden in slagen om het desolate downunder gevoel in hun songs te laten doorschemeren worden we op een dag misschien wel fan.
Highlights: “Three Headed Woman” // “Feeding Line” // “Southern Sun”

OTHER LIVES (Marquee, ****)
Bio: Introvert Americana gezelschap opgericht in Stillwater, Oklahoma uit de restanten van de instrumentale avant-garde band Kunek. De naambekendheid van deze eerder publiciteitsschuwe groep kreeg een welkom duwtje in de rug toen debuut single “Black Tables” in 2008 werd opgepikt in een aflevering van de populaire Amerikaanse ziekenhuisserie Grey’s Anatomy.
On stage: De herfst is zelden zo vroeg begonnen als op PP14, en het bleek de verdienste van Other Lives om daar de passende soundtrack bij te verzinnen. Eigenlijk is ‘componeren’ een beter woord dan ‘verzinnen’, want zowat elk nummer vormt een pastorale indiefolk suite op zich waar eerder spaarzaam wordt omgesprongen met gitaar ten voordele van trompet, viool, cello en xylofoon. Net het gebruik van dit soort minder conventionele rockinstrumenten vormde de basis voor de spooky songarrangementen waar ratelende percussie en de bezwerende klaagzang van de creepy ogende frontman Jesse Tabish zich doorheen vlechten. Mocht Chokri zo streng niet zijn, we gingen prompt wat hout sprokkelen voor een kampvuurtje.
Highlights: “Tamer Animals” // “For 12”

KADAVAR (Shelter, ***½)
Bio: Berlijns trio dat de plaatselijke techno scene maar niks vindt en resoluut terugkeert naar de oerkracht van de gitaar. Platen van Kraftwerk komen er niet in ten huize Kadavar, die van Black Sabbath en Hawkwind des te meer. Met een albumtitel als ‘Abra Kadavar’ is het overigens gissen of dit een gimmick dan wel een bloedserieus gezelschap is.
On stage: Kadavar bewees dat retro geen lelijk woord hoeft te zijn zolang speelplezier het maar haalt van het copycat gevoel. Natuurlijk klinkt hun psychedelische stonerrock vertrouwd in de oren, ook al hebben we thuis geen enkele plaat van de Duitsers in de kast staan. Nee, het zat hem in de Beständigkeit en Gründlichkeit waarmee deze drie langharige oosterburen in Kiewit een pop-up powerhouse optrokken uit een batterij aan wah-wah pedalen, ongenadig bonkende drums en een vette bas. Ozzy & co kunnen rustig gaan rentenieren, hun opvolging is verzekerd.
Highlights: “Black Sun” // “Doomsday Machine” // “Come Back Life”

CAGE THE ELEPHANT (Marquee, ****)
Bio: Vijf rockboefjes uit Kentucky die opgroeiden in het soort vuige whiskybars waar elk uur gemiddeld een stoel of drie sneuvelt. In hun thuisland lustten ze aanvankelijk maar weinig pap van dit soort onstuimige rock, maar dat veranderde snel toen de groep in oktober 2008 eensklaps wereldberoemd werd in de UK door hun inmiddels legendarische performance in Later... with Jools Holland. Op hun jongste plaat ‘Melophobia’ krijgen de heren het charmante gezelschap van Kills strot en femme fatale Alison Mosshart.
On stage: Hyperkinetische frontmannen hebben bij ons altijd een streepje voor. Brad Shultz is er zo één die perfect in het rijtje Mick Jagger-Iggy Pop-David Johansen past: elk optreden betekent een fysieke workout waar contact met het publiek, liefst fysiek, een must is en het versgestreken shirt al vlug tot vestimentaire ballast wordt herleid. Zijn groepsmakkers liepen wat technische averij op bij het begin van de set, maar wie geduld had kreeg uiteindelijk toch een kokende pot grungy indierock en über-catchy rhythm & blues over zich heen. Hell yeah, dit was niks minder dan een klinkende revanche voor de afgelasting van hun geplande set op de rampeditie van PP11!
Highlights: “Ain’t No Rest For The Wicked” // “In One Ear” // “Aberdeen”

THE AMAZING SNAKEHEADS (Castello, ***½)
Bio: Mocht er ooit een film noir worden gedraaid over het grauwe stadsleven in Glasgow, dan mogen The Amazing Snakeheads absoluut niet op de bijhorende soundtrack ontbreken. De drie Schotten losten in april hun debuutplaat onder de veelbetekenende noemer ‘Amphetamine Ballads’, een collectie van 10 averechtse garageblues uppercuts over de zin en onzin van het leven.
On stage: In welke uithoek van de tent je ook stond, ontsnappen aan de grimmige sfeer die zich van de Castello meester had gemaakt was nagenoeg onmogelijk. Het eerste deel van de set had eigenlijk wel wat weg van een soort duiveluitdrijving, waarbij de geblokte frontman/gitarist Dale Barclay in de rol van opperpriester wild in het rond brieste en zich geruggesteund wist door twee evil servants die aritmisch doch genadeloos inhakten op bas en drums. Een welgemeende sorry aan alle dames, maar die extra zangeres op het podium had voor ons echt niet gemoeten. De bezwerende waanzin van dit soort primaire rockabilly trash consumeer je nu eenmaal beter in stoer testosteron gezelschap. Jeffrey Lee Pierce en Lux Interior, de duivel hebbe hun ziel, knikten van ergens hieronder goedkeurend mee.
Highlights: “Here It Comes Again” // “Flatlining” //  “I’m A Vampire”

KURT VILE & THE VIOLATORS (Club, ****)
Bio: Langharige slacker uit Philadelphia die goed op weg is om één van de meest toonaangevende singer-songwriters van zijn generatie te worden. Vile deelde ooit hetzelfde repetitiehok met Adam Granduciel in The War On Drugs, maar besefte al vlug dat twee muzikale genieën in één en dezelfde band vroeg of laat tot creatieve abortus zou leiden. Niet dat het een referentie van enige waarde is, maar Vile’s laatste worp ‘Wakin On A Pretty Daze’ werd door Humo tot dé plaat van 2013 gebombardeerd.
On stage: Het is niet aan iedereen gegeven om met behoorlijk monotoon geneuzel en een schijnbaar ongeïnteresseerde achteloosheid als handelsmerk toch Grote Kunst neer te zetten, maar Vile kwam er ook in de volgelopen Club moeiteloos mee weg. Vergezeld van zijn sleazy musicerende Violators groeit een set van de ranke Amerikaan al vlug uit tot een muzikale trip waar zijn in reverb ingemetselde stem harmonieus combineert met dromerige synthpop, welgemikte Southern rock accenten en lange psychedelische jams. Dat zijn oude maatje Granduciel op een bepaald moment even kwam meejammen maakte van een ‘Pretty Day’ ei zo na een ‘Perfect Day’.
Highlights: “Wakin On A Pretty Day” // “KV Crimes” // “A Girl Called Alex” // “Freak Train”

NENEH CHERRY & ROCKETNUMBERNINE (Castello, ****)
Bio: In Zweden geboren stiefdochter van jazz trompettist Don Cherry met een indrukwekkende staat van dienst bij o.a. The Slits, Rip Rig + Panic, The The en zichzelf. Na een familiale time-out van ruim tien jaar stak de alternatieve popdiva vanaf 2006 regelmatig de neus terug aan het venster met moeilijke bandjes als CirKus en The Thing. Dit voorjaar maakte La Cherry op haar vijftigste een onwaarschijnlijke creatieve comeback met ‘Blank Project’ in samenwerking met Four Tet en het eclectische Londense duo RocketNumberNine.
On stage: Nu de kinderen groot zijn kan Neneh Cherry zich volop concentreren op haar tweede jeugd. In de Castello stond dan ook geen afgeleefde mama maar wel een straffe madam die zich met jeugdige gretigheid in een veel te korte set vastbeet. Opgejaagd door de strakke trip-hop backbeat en de ijle electro beeps van de broertjes Page aka RocketNumberNine bleken Cherry’s krachtige soulstem en snedige raps moeiteloos de tand des tijds te hebben doorstaan. Het moment suprème diende zich aan toen ze zielsgenote Robyn op het podium sleurde voor een strakke vertolking van de miskende clubhit “Out Of The Black”. Met een vertimmerde versie van het inmiddels een kwarteeuw oude “Buffalo Stance” serveerde La Cherry haar briljante comeback match uit met een ace.
Highlights:  “Blank Project” // “Cynical” // “Out Of The Black” // “Buffalo Stance”

THURSTON MOORE BAND (Club, ****½)
Bio: Zonder Thurston Moore geen Sonic Youth, zonder Sonic Youth geen Nirvana, enz. Enfin, dit alles maar om te zeggen dat zonder de iconische New Yorker de levensloop van Pukkelpop er waarschijnlijk helemaal anders had uitgezien en Chokri nu nog steeds een dorpsfestivalletje voor pakweg 1000 man stond te organiseren. En wat Moore zelf betreft, ook zonder Sonic Youth en ex-partner Kim Gordon gaat het leven gewoon verder. Na o.a. twee semi-akoustische soloplaten en het jeugdige enthousiasme van Chelsea Light Moving is er sinds kort gewoonweg de Thurston Moore Band (TMB) die op PP14 haar eerste officiële optreden ten beste gaf (for the record: de tot mini gig uitgegroeide repetitie daags ervoor in het Londense avant-garde oord Café Oto niet meegerekend).
On stage: Met Steve Shelley op drums had TMB wel iets weg van een verknipte Sonic Youth reünie, en eerlijk gezegd, het geheel klonk even groots als het beste werk van de noise originators. Met zijn 56 lentes was Moore de officiële nestor van PP14, maar dat betekent niet dat de man nu ineens een crowd pleaser is geworden. Vervolledigd met My Bloody Valentine bassiste Deb Googe en tweede gitarist James Sedwards van NØught had TMB immers enkel maar nummers uit het in oktober te verschijnen nieuwe album ‘The Best Day’ in de aanbieding. Doorwinterde PP gangers kregen meteen door dat die nieuwe plaat veel lijkt weg te hebben van het beste Sonic Youth album dat nooit is verschenen: weerbarstige noise, hobbelige tempowisselingen, repetitieve ritmes en sonische experimenten, kortom alle ingrediënten van weleer passeerden de revue maar bleven in tegenstelling tot vroeger wel netjes onder de pijngrens. We want Moore, zoveel is duidelijk, dus het wordt nagelbijten tot 21 oktober.
Highlights: “Detonation” // “Forevermore” // “Grace Lake” // “Speak To The Wild”  

THE NATIONAL (Main stage, *****)
Bio: Vanuit thuisbasis Brooklyn, NY heeft dit introvert vijftal zich op 15 jaar tijd bijna geruisloos naar de eenzame top van de indiescene gewerkt. Dat de band ondanks haar status van wereldgroep ver weg blijft van de harde dollars die tal van majors ongetwijfeld veil hebben en (althans voorlopig) trouw blijft aan een respectabel label als 4AD spreekt wat dat betreft boekdelen. Het heeft hen ook het nodige respect opgeleverd van talloze collega’s, zo mochten o.a. Sufjan Stevens en Sharon Van Etten op de koffie komen tijdens de opnames van hun recentste worp ‘Trouble Will Find Me’.
On stage: Na drie passages in 2005, 2008 en 2010 betekende het headliner slot op de tweede festivaldag van PP14 de absolute kroon op het werk voor de New Yorkers, en dat leken ze zelf ook wel te beseffen. De eerste minuut was wat dat betreft al meteen bepalend. Op het nog onbemande podium werden beelden geprojecteerd vanuit de backstage waar de heren zich opmaakten voor hun triomftocht richting main stage, dit terwijl Jim Morrison zachtjes “Riders On The Storm” kreunde op de achtergrond. Kijk, het zijn dit soort sfeerbepalende details waar wij voor vallen en die de graad van perfectie die The National intussen heeft bereikt nogmaals dik in de verf zet. Frontman Matt Berninger ijsbeerde als vanouds als een verstrooide professor Engelse literatuur met Ian Curtis fixatie over het podium, en stortte gedurende 17 nummers zowat alle emoties tussen wanhoop en geluk met bakken over het publiek uit. Geruggesteund door een blazerssectie hielden de twee broederpaartjes Dessner en Devendorf de muzikale pas strak en sereen, zich behoedend voor elk onnodig slordigheidje zonder de emo vonk uit te doven. Einde lofrede, nu is het aan jullie.
Highlights: Elke seconde kon wel tellen, een kleine selectie dan maar: “Sea Of Love” // “Mr. November” // “Fake Empire” // “Bloodbuzz Ohio” // “England”

THE WAR ON DRUGS (Club, ****½)
Bio: Geboren uit een gemeenschappelijke fascinatie voor het leven en werk van Bob Dylan werd The War On Drugs (TWOD) in 2005 opgericht door Adam Granduciel en Kurt Vile. Na de amicale split tussen beide slackers komt het roer van TWOD uiteindelijk volledig in handen van Granduciel wiens platen worden doodgeknuffeld door de betere pers maar verder voor geen meter verkopen. Net op het moment dat Granduciel er vrede had mee genomen nooit het solo succes van Vile te kunnen evenaren kwam hij eerder dit jaar op de proppen met het fabelachtige meesterwerk ‘Lost In The Dream’. ‘Album van het jaar’ en ‘Single van het jaar’ heeft ie al beet, maar wat met de eretitel ‘Optreden van het jaar’ vroegen we ons af?
On stage: We vinden Chokri anders wel een sympathieke peer, maar dat hij TWOD amper 60 speelminuten gunde op PP14 is ronduit onvergeeflijk als je beseft dat hun nummers zelden of nooit onder de vijf minuten uitkomen. In plaats van gewone liedjes met kop, staart en refrein is elk nummer van Granduciel & co immers een muzikale roadtrip waar je als toeschouwer eerst voorzichtig langs de kant van de weg blijft staan om uiteindelijk toch op die aftandse Greyhound bus te springen. De innemende Granduciel huisvest zowel een begenadigd zanger als een straffe gitarist, en had bovendien nog eens vijf straffe muzikanten meegebracht naar Kiewit om die fameuze trips tot een goed einde te brengen. Bij de trage nummers kwam Dylan erg prominent naar voor, al bleek ie deze keer zijn mondharmonica te hebben ingeruild voor een batterij synths die ambient en americana tot een bezwerend geheel ineenvlochten. Wanneer het gaspedaal werd ingedrukt moest iedereen de maat volgen van de fenomenale drummer Charlie Hall wiens krautrock beat met motorische precisie het kloppend hart van TWOD bleek te zijn. Net als Granduciel even tevoren Vile was komen bijstaan kwam laatstgenoemde bijna ongemerkt het podium opgeslopen om het oudje “Arms Like Boulders” wat extra kleur te geven. Het ging er uiteindelijk erg om spannen, maar qua emotionele spankracht won The National erg nipt op punten van TWOD. Net niet het optreden van het jaar dus, maar ook niet langer de eeuwige tweede na Vile.
Highlights: “Under The Pressure” // “Red Eyes” // “Burning”  // “An Ocean In Between The Waves”

dag 3, 16 augustus 2014
BIG UPS (Marquee, ***½)
Bio: Vier voormalige universiteitsstudenten uit Brooklyn, NY die op kot dezelfde platen van The Descendents, Fugazi en The Jesus Lizard bleken te bezitten. Voor wie met levensbeschouwelijke vragen kampt maar tegelijkertijd ook eens lekker uit de bocht wil gaan is hun debuutschijf ‘Eighteen Hours Of Static’ een aanrader.
On stage: We konden ons geen betere wake-up call wensen dan de withete neo-hardcore van Big Ups om de laatste festivaldag met fris (nou ja) gemoed aan te vatten. Je zou het de iele bonenstaak die meteen toegeven, maar zowel in zijn mimiek als in de typische afwisseling tussen spoken word en schreeuwzang refereerde frontman Joe Galarraga nadrukkelijk naar Henry Rollins. Zijn drie makkers werkten zich evenzeer in het zweet om de korte uppercuts gedelegeerd door de hoekige bas van Carlos Salguero afwisselend hard en zacht richting onderbuik te projecteren. Eerlijke muziek van een eerlijke band.
Highlights: “Goes Black” // “Justice” // “Wool”

SWEETHEAD (Marquee, *)
Bio: Hobbygroepje van voormalig A Perfect Circle en huidig Queens Of The Stone Age stringmaster Troy Van Leeuwen en twee ex-leden van de Mark Lanegan Band.
On stage: Onze nieuwsgierigheid naar wat dit op papier interessant muzikaal samenraapsel er zou van bakken sloeg al vlug om in pure ergernis eens de blonde troela Serrina Sims ten tonele verscheen. Deze would-be Christina Aguilera met een foute Courtney Love fixatie en een nog fouter glitterjurkje leek zowaar weggelopen uit de finale van America’s Got Talent, maar deed in Kiewit de Marquee daarentegen vlotjes leeglopen. Zonder Sweethead was er package deal-gewijs waarschijnlijk ook geen sprake van Josh Homme & co op PP14, dus Chokri & co, doorspoelen die handel en zand erover!
Highlights: U maakt een grapje

LITTLE TROUBLE KIDS (Wablief?!, ****)
Bio: We moeten Tim Vanhamel om ontelbaar veel dingen dankbaar zijn, maar zijn ontdekking van Little Trouble Kids een jaar of vijf terug in een ruig Antwerps café moet toch in de top 3 eindigen. Oorspronkelijk een Gents m/v duo dat twee albums vol minimale noiserock uitspuwde, op de recent verschenen derde plaat ‘Haunted Hearts’ ietwat geraffineerder én met een derde little trouble kid op percussie.
On stage: Door alle onnodige ballast over boord te gooien komen Little Trouble Kids vanzelf uit op de essentie van een authentieke rocksong: een smachtende vrouwenstem (Eline Adam), rauwe gitaarlicks (Thomas Werbrouck), en primitief inhakkende drums (Jonas Calu). Het trio gaat met respect om met het noisy patrimonium van Sonic Youth, The Kills en The Birthday Party, maar vergeet daarbij niet om haar eigen back-to-basics attitude in de verf te zetten. Werbrouck bezorgde ons en de rest van het publiek trouwens het eerste kippenvel van de dag met een weergaloze interpretatie van Nick Cave’s “The Mercy Seat”.
Highlights: “Haunted Hearts” // “Medals & Scars” // “Tightrope”

BILL CALLAHAN (Club, ***½)
Bio: Amerikaanse treurwilg die begin jaren ’90 samen met o.a. Will Oldham aka Bonnie ‘Prince’ Billy aan de wieg stond van de lofi beweging, eerst vermomd als het onvolprezen Smog en later als zichzelf. De introverte singer-songwriter stak met het rustig voortkabbelende ‘Dream River’ de kop op in menig eindejaarslijstje van 2013, en stak diezelfde plaat een paar maanden later in een dubjasje als ‘Have Fun With God’.
On stage: Van alle acts die Chokri & co dit jaar naar Kiewit haalde scoorden Bill Callahan en zijn drie kompanen zowat het laagste entertainment gehalte. Doorheen gans de set verroerde de in een wit maatpak gestoken lo-fi held amper een vin en ook van enig contact met het publiek was weinig of geen sprake, maar toch slaagde de man er in om één uur lang te boeien. Net als zijn onmiskenbare inspiratiebronnen Nick Drake en Kevin Ayers verstaat ook Callahan immers de kunst om in statische modus een publiek de mond te snoeren met zijn pastorale voordracht en bezwerende teksten. Dat ’s mans melancholische bariton ons afwisselend aan Richard Hawley en Lambchop’s Kurt Wagner deed denken is hierbij dan ook niets minder dan een compliment te noemen.
Highlights: “Spring” // “Ride My Arrow”

JONATHAN WILSON (Club, ***½)
Bio: Gevierd hippie gitarist en producer die het als zijn levenswerk ziet om de legendarische Laurel Canyon scene in Los Angeles nieuw leven in te blazen. Deze counterculture community werd vanaf eind jaren ‘60 bevolkt door schoon volk als Frank Zappa, Jim Morrison, The Byrds, Buffalo Springfield, Love en Joni Mitchell. Geef toe, de jonge Wilson heeft een opvoeding uit de duizend gekregen.
On stage: Wilson zag het levenslicht in 1974, en zo klonk elk nummer ook. Vijf stuks in drie kwartier om precies te zijn, waarbij elk nummer wel een psychedelische Southern rock marathon op zich leek telkens met Wilson’s virtuoze laidback stijl in de hoofdrol. Opvallend veel oudere en doorwinterde Pukkelpoppers lieten zich overigens opmerken in de voorste gelederen. In hun platenkast steken ongetwijfeld vooral oorwormen van The Allman Brothers Band, Derek & The Dominos en Peter Frampton, en Wilson moet voor hen een soort nieuwe held voorstellen die de muzikale erfenis van die bands doet herleven. Niet toevallig had Wilson covers in de set gesmokkeld van twee andere bands die naadloos bij die traditie aansluiten, nl. Fleetwood Mac’s “Angel” en Sopwith Camel’s “Fazon”. Gary Clark Jr. heeft er wat ons betreft een te duchten concurrent bij.
Highlights: “Illumination” // “Dear Friend” // “Valley Of The Silver Moon”

FINK (Marquee, ***½)
Bio: Moniker van de Engelse producer, DJ, gitarist en zanger Fin Greenall die eind jaren ’90 zijn eerste muzikale stappen zette op het toen erg hippe Ninja Tune label. Moe van het drukke nachtleven en electronische muziek ging Fink vervolgens steeds meer op zoek naar de traditionele song. De man mag zichzelf tegenwoordig met recht en rede een rasechte singer-songwriter noemen, en werd reeds druk gesolliciteerd door o.a. John Legend, Amy Winehouse en Professor Green.
On stage: Puur op basis van zijn vervaarlijke looks en dito halskettingen zou Greenall niet eens misstaan in de Shelter, maar eens de imposante Brit zijn introverte stem bovenhaalde werd dat misverstand al vlug van tafel geveegd. Die stem lijkt overigens in de wieg gelegd voor de vertolking van zowel blues, soul als reggae songs, maar minstens even indrukwekkend is ’s mans bijzonder ritmische fingerpicking techniek. Omringd door vier extra muzikanten, want Fink staat tegenwoordig ook synoniem voor een echte groep, creëerde Greenall rond elk nummer een soort dubby ambient sfeertje dat behoorlijk verslavend naar een climax toewerkte. Mocht Massive Attack straks verlegen zitten om muzikale gasten voor dat langverwachte nieuwe album, dan weten wij wel raad.
Highlights: “Hard Believer” // “Pilgrim” // “Looking Too Closely”

KELIS (Marquee, ***½)
Bio: Selfmade popdiva die na amper 16 lentes al door ma en pa op straat werd gezet wegens ‘bad behavior,’ maar een aantal jaar later toch het geluk aan haar zijde kreeg toen ze op The Neptunes botste met wie ze in ’99 de fenomenale debuutsingle “Caught Out There” inblikte. De Amerikaanse heeft intussen al zes albums op de teller staan waarop ze zowat alle muzikale watertjes van r&b over neo-soul, hiphop en house tot dancepop heeft doorzwommen. De ex van rapgrootheid Nas roert daarnaast ook wel eens graag in een echte kookpot, heeft een diploma van chef op zak, en kreeg eerder dit jaar haar eigen TV show Saucy & Sweet op Cooking Channel.
On stage: Zoals het echte Amerikaanse televisiesterren past kwam een lichtjes geagiteerde Kelis een dik kwartier later dan voorzien on high heels en in een veel te strak mantelpakje het podium opgehuppeld. Het werd er vervolgens zeker niet beter op toen bleek dat het van Calvin Harris geleende hersenloze gedrocht “Bounce” als eerste nummer op het menu stond. Net op het moment dat onze in vitriool gedrenkte pen een flinke kluif dacht te hebben aan de Amerikaanse ging ze plots uit een ander vaatje tappen. Haar andere bekende hitjes werden op artistiek verantwoorde wijze knap gerestyled en kregen door de saxofoon-piano tandem een fris en catchy souljazz jasje aangemeten. Veruit de meeste indruk maakte de diva echter met de vier nummers vanop de recentste plaat ‘Food’: hier stond plots een zelfverzekerde neo-soulmadam op die we met Sharon Jones maar graag eens een duetje zouden zien doen op Gent Jazz.
Highlights: “Rumble” // “Jerk Ribs” // “Friday Fish Fry”

RED FANG (Shelter, ***½)
Bio: Vier drinkebroers uit Portland, Oregon die om hun wat uit de hand gelopen hobby enigszins te kunnen bekostigen dan maar besloten om een straf hardrockgroepje op te richten. Wie tijdens een onbewaakt moment op hun website zou verzeild geraken én minstens 21 lentes op de teller heeft staan kan een spelletje ‘beer chugging’ overwegen.
On stage: Red Fang blijkt niet langer het onbekende bandje dat vrede moet nemen met voorprogramma’s van Mastodon en Opeth, maar ook op eigen kracht een tent als The Shelter kan vullen. Eén en ander heeft duidelijk te maken met het speelplezier waarmee deze notoire sponsors van de Amerikaanse Bierfederatie op het podium staan, want echt vernieuwend is hun compromisloze stonerrock en powerhouse metal uiteraard niet. De groep lijkt ons overigens dikke muzikale maatjes met Baroness, met dit verschil dat Red Fang met twee zangers in de gelederen een pak vetter en strakker klinkt. Een heerlijk aperitiefhapje net voor de komst Homme & co op de Main stage noemen we zoiets.
Highlights: “Blood Like Cream” // “No Hope” // “Prehistoric Dog”

QUEENS OF THE STONE AGE (Main stage, ****½)
Bio: Toen Josh Homme na de implosie van het iconische stonerrock instituut Kyuss in ’95 een nieuw bandje wou oprichten kon hij als groepsnaam niks beter verzinnen dan het stoere Gamma Ray. Toen Homme echter ter ore kwam dat er een gelijknamig Duits metalbandje hem was voorgeweest, en met Duitsers weet je maar nooit, koos de man prompt voor de nickname die desertrock halfgod Chris Goss hem tijdens de beginjaren van Kyuss had toegefluisterd: “You guys are like the queens of the stone age”. Bijna 20 jaar en zes studioplaten later heeft Goss intussen misschien wel spijt dat ie toen geen royalties heeft geclaimd.
On stage: Wie de ontstellend zwakke prestaties eerder op de dag van Sweethead (gitarist van) en Brody Dalle (vrouwlief van) in één slok wou doorspoelen was het aan zichzelf verplicht om gewapend met een Grimbergen Bruin dag te zeggen tegen Josh Homme en vier kompanen. En het moet gezegd worden, elke keer we Queens Of The Stone Age op een podium zien lijkt hun show weer wat strakker geregisseerd dan de vorige keer, en wordt de lijst met klassiekers weer een stuk langer. Van klassiekers gesproken, met “You Think I Ain't Worth A Dollar, But I Feel Like A Millionaire” en “No One Knows” nam de band een ronduit verschroeiende start, en niet dat we dat erg vonden, maar een relatieve adempauze zou pas een nummer of acht later volgen met “Make It Wit Chu”. Zeker na hun laatste plaat kan QOTSA tegenwoordig een erg afwisselende setlist samenstellen waarin hun robotische riffrock schouder aan schouder staat met uitstapjes richting psychedelische blues, funk en classic rock. Het is een soort luxe die de bloedvorm én het creatieve vertrouwen van de band bevestigen; wie anders durft de Elton John-meets-Queen pastiche “The Vampyre of Time And Memory” te koppelen aan een gemene uppercut als “Sick, Sick, Sick”? En wie anders ontfermde zich zowat de ganse set door als een bezorgde huisvader over zijn fans, om tijdens de epische afsluiter “A Song For The Dead” datzelfde publiek in de moshpit als een draaikolk te laten rondtollen? Juist, Joshua Michael Homme III, Josh voor de vrienden.
Highlights: “First it Giveth” // “My God Is The Sun” // “Feel Good Hit Of The Summer” // “Go With The Flow” // “A Song For The Dead”

ANNA CALVI (Club, ****½)
Bio: Introverte Engelse schone die de eclectische muzieksmaak van haar Italiaanse vader als belangrijkste invloed citeert. Ten huize Calvi was het dan ook niet ongewoon dat achtereenvolgens Captain Beefheart, The Rolling Stones, Maria Callas, Edith Piaf, Ravel én Debussy de revue passeerden. Sinds 2010 heeft ze twee albums en één EP uit die klinken als het liefdeskindje van PJ Harvey en Jeff Buckley.
On stage: Nogmaals, Chokri is een sympathieke peer, maar Anna Calvi tegenover Portishead programmeren, dát vergeven we hem nooit. De protégé van Brian Eno had dan wel de eer om de Club te sluiten maar kreeg de tent amper voor de helft gevuld. Niet getreurd, met het monumentale “Suzanne & I” trok de Engelse drama queen meteen een stevig blik grotestadsblues open dat gulzig werd opgelepeld door het publiek. In vergelijking met het concert dat we een paar jaar terug zagen in een uitverkochte AB stond hier een artieste die duidelijk geëvolueerd was. Niet alleen werd de kille flamenco look uit de begindagen intussen ingeruild voor die van een verleidelijke vamp, ook het gezelschap van haar hechte driekoppige begeleidingsband maakte dat Calvi zelfverzekerder dan ooit op de planken staat. We kunnen ons bovendien geen andere artieste uit het recente verleden voor de geest halen die zich zowel een expressieve zangeres als een virtuoze gitariste mag noemen. Dat laatste demonstreerde ze uitvoerig tijdens het desolate bluesinstrumentaaltje “Rider To The Sea” dat klonk alsof Ennio Morricone zich met de soundtrack van de volgende David Lynch prent ging bemoeien. Calvi liet zich na een machtige versie van Frankie Laine’s “Jezebel” en ondanks fel aandringen van de meute niet verleiden tot encores. Tja, waarom zou ze? Haar en ons hoogtepunt waren immers al bereikt.
Highlights: “Suzanne & I” // “Love Of My Life” // “Wolf Like Me” // “Rider To The Sea” // “Desire”

Tenslotte nog onze Eeuwige Top 10 van PP14:
THE NATIONAL
THE WAR ON DRUGS
ANNA CALVI
QUEENS OF THE STONE AGE
THURSTON MOORE
FOREST SWORDS
KURT VILE & THE VIOLATORS
NENEH CHERRY & ROCKETNUMBERNINE
CAGE THE ELEPHANT
OTHER LIVES   

Neem gerust een kijkje naar de pics van het Nederlandse Lowlandsfestival
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/lowlands-2014/

Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit

 

Lokerse Feesten 2014 – DAG 05 – Neil Young & Crazy Horse – Admiral Freebee
Lokerse Feesten 2014
Grote Kaai
Lokeren
2014-08-05
Geert Huys

De Lokerse Feesten blazen dit jaar 40 kaarsjes uit, en dus werd extra diep in de buidel getast om een absolute top (lees peperdure) act naar de Grote Kaai te halen. Met Neil Young & Crazy Horse haalde deze jubileumeditie meteen één van de grootste iconen uit de rockgeschiedenis binnen, waardoor de organisatie reeds in december vorig jaar het bordje ‘uitverkocht’ mocht bovenhalen voor dag 5 van het festival.

Dat er afgelopen dinsdag nog drie andere bands naar Lokeren waren afgezakt leek voor de meeste toeschouwers op de wel heel erg dicht bevolkte Grote Kaai louter bijzaak. Mede door een monsterfile vanaf de afrit Lokeren zagen we alvast de etherische folk van The Bony King Of Nowhere en de tenenkrullende stadionrock van Lonely The Brave door de neus geboord.

Voor Tom Van Laere aka Admiral Freebee (***) moet het van kleins af aan een (natte) jongensdroom geweest zijn om ooit in het voorprogramma van zijn Canadese held te mogen staan. De Admiraal schuimt deze zomer menig festival af met ‘The Great Scam’ onder de arm, met voorsprong het zwakste en minst beklijvende album uit zijn intussen 5 platen tellende discografie. Het eerste deel van de set bevatte nogal wat nummers uit dat recentste album, wat niet meteen bevorderlijk was voor de feestvreugde. Het rond een flauwe woordspeling opgebouwde “Nothing Else To Do” en het makke “Breaking Away” zijn wat dat betreft bevoorrechte getuigen. De live reputatie van Admiraal Freebee lijkt daarentegen nog redelijk intact na een lange periode van afwezigheid, en dat is niet enkel de verdienste van de entertainer en de ietwat schunnige would-be filosoof in Van Laere. Met Senne Guns op toetsen en de stoïcijns bassende Jasper Hautekiet (zoon van) injecteerde de geboren Antwerpenaar zijn gloednieuwe band met een ferme dosis jong muzikaal talent, maar hét geheime wapen op het podium bleek uiteindelijk toch de tweekoppige blazerssectie te zijn die aan zowel nieuwe nummers als oude krakers een extra punch gaf. En van oude krakers gesproken, die werden netjes opgespaard tot op het eind. Met “Einstein Brain”, “Oh Darkness”, “Rags ‘N’ Run” en “Ever Present” slaagde Admiral Freebee dan toch ruimschoots in zijn opzet: zichzelf en het publiek warm laten lopen voor de iconische slotact.

Begin vorige maand zag het er even slecht uit voor het fanlegioen van Neil Young & Crazy Horse (****). Aan de vooravond van een uitverkochte Europese tour diende de 70-jarige bassist Billy Talbot wegens een milde hartaanval het Crazy Horse kamp tijdelijk te verlaten, en met de annulatie op Pukkelpop 2013 nog vers in het geheugen was het maar de vraag of de nukkige Canadees deze keer wel een waardige vervanger zou vinden voor één van zijn viervoetige maatjes. In de persoon Rick Rosas, een gevierd sessiemuzikant en ooit lid van één van Young’s tientallen andere begeleidingsbands The Restless, werd uiteindelijk een waardige noodoplossing gevonden. Rosas stond er in Lokeren wat onwennig en kleurloos bij, maar dat de man samen met de oorspronkelijke drummer Ralph Molina een stevige fundering kan bouwen die zelfs Young’s meest brutale gitaarerupties kan trotseren staat buiten kijf.

Zoals gewoonlijk was het podium terug een maatje of tien te groot voor Dinosaur Sr. en zijn maats. Een handvol vierkante meter, meer hebben deze veteranen niet nodig om met gekromde rug en zonder veel oogcontact hun noeste arbeid te verrichten. Met een wapperende piratenvlag in aanslag en geflankeerd door een levensgroot beeld van het indianen opperhoofd Crazy Horse als fictief extra groepslid staken de heren van wal met het monumentale “Down By The River”. Dit nummer neemt zo al epische proporties aan op het debuutalbum van de band, ‘Everybody Knows This Is Nowhere’ (‘69), maar de fabelachtige versie van 28 (achtentwintig!) minuten met Young’s expressionistische gitaarspel in de hoofdrol deden in Lokeren elke rechtgeaarde muziekrecensent prompt naar de gepaste superlatieven happen. Ook de daaropvolgende countryrocker “Powderfinger” kreeg een uitgesponnen en erg doorleefde versie mee, en nam meteen alle twijfels weg over het herstel van gitarist Frank ‘Poncho’ Sampedro. Voor de iets jongere lezers, Sampedro is de man met de handblessure die ons vorig jaar opzadelde met het gedrocht Major Lazer als ‘vervanger’ van Neil Young op Pukkelpop. Met Young als de wat nors ogende dirigent voerde Sampedro in Lokeren een fysische uitputtingsslag, laverend tussen ervaring en improvisatie wat maakt dat er wel elke avond andere versies van hetzelfde nummer worden opgediend.

Het feit dat een goed drie kwartier ver in de set Young & co amper twee nummers op de teller hadden staan zaaide langzaam maar zeker enige verdeeldheid onder het publiek. De moderne consument die kwam voor een vlotte opeenvolging van de ‘hits’, als die er al zijn, leek eraan voor de moeite en liet de aandacht gaandeweg verslappen richting een gesprek met de buurman of ging snel even de mailtjes checken. Voor de devote fans die zich uren lang kunnen laven aan Young’s expressieve gitaarexploten was dit dan weer een feest tot morgenvroeg. Wij voelen ons, voor alle duidelijkheid, eerder verwant met de tweede groep, al valt er zeker wel wat te zeggen over sommige songkeuzes die de immer eigenwijze Canadees had gemaakt. Als je gedurende ruim 2.5 uur amper 15 nummers veil hebt, dan lijkt elke verkeerde songkeuze er immers één teveel. Tijdens het nog te verschijnen “Standing In The Light Of Love” konden de twee ferm uit de kluiten gewassen zwarte achtergrondzangeressen dan wel hun liefde voor een stevig potje soul etaleren, een onmisbare bijdrage tot de catalogus van Young is het nummer zeker niet. Ook toen een orgeltje voor de voeten van Sampedro uit het plafond kwam neergedaald tijdens het ronduit flauwe “Living With War” leek maar één verdict mogelijk: overbodig.

Maar eerlijk is eerlijk, tegenover die paar missers die de dynamiek van de set niet altijd ten goede kwamen stonden dan weer een aantal aangename verrassingen. Uit de alom verguisde Crosby, Stills, Nash & Young comeback plaat ‘American Dream’ (‘88) werd “Name Of Love” gelicht, een zondermeer aangenaam weerzien met een melancholische rocker die Young voor het eerst in ruim een kwarteeuw nog eens van onder het stof haalde. Nog een pak indrukwekkender was het potige “Love To Burn”, waar de wetenschappelijk moeilijk te achterhalen alchemie tussen de groepsleden nagenoeg het kookpunt bereikte. Geen spek voor eenieders bek, maar voor wie de trip volledig uitzat was de uitslag duidelijk. Passie-langdradigheid: 1-0. En wat te denken van “Barstool Blues” uit ‘Zuma’ (‘75), dat na een valse start werd stilgelegd en de immer zwijgzame Young zowaar een cynische sneer richting zijn roadie slingerde toen die kwam aandraven met een fout getunede gitaar.
‘People will want their money back if we play these guitars. Anyway, if I’m singing the song, it’s already out of tune’. Het was een zeldzame poging tot interactie met het publiek, én een typisch staaltje van Young’s aangeboren gevoel voor zelfrelativering.

Dat er tijdens elk concert van Neil Young een intiem kampvuurmoment wordt ingelast is intussen genoegzaam bekend, en ook hier liet de Canadees misschien een kans liggen om écht te scoren. Natuurlijk behoren Dylan’s “Blowin’ In The Wind” en de enige echte hit “Heart Of Gold” tot het muzikale wereldpatrimonium, maar Young unplugged kan zoveel meer zijn dan dat.

“Cortez The Killer”, een episch relaas geïnspireerd door de Spaanse verovering van de Nieuwe Wereld, is door de jaren heen uitgegroeid tot één van de absolute sterkhouders in Young’s live repertoire én tekende in Lokeren meteen ook voor het laatste echte hoogtepunt van de avond. De felle garagerock van “Rockin’ In The Free World” leek meer dan het traditionele slotsalvo van deze tour, het zal later misschien de geschiedenis ingaan als het ultieme credo waarmee de veteranen tijdens hun wellicht laatste wereldtournee afscheid hebben genomen van hun publiek.

Tijdens de afsluitende bisronde had de muzikant in Young inmiddels plaats geruimd voor de milieuactivist die van elke gelegenheid gebruik wil maken om zijn boodschap wereldkundig te maken. “Be The Rain” en “Who’s Gonna Stand Up And Save The Earth” waren dus allicht niet bedoeld als muzikale hoogstandjes, maar eerder als een warme oproep tot het verkleinen van eenieders ecologische voetafdruk. Tja, waarom niet? Young gaf eerder op de avond immers al zelf het goede voorbeeld door aan de eerste paar duizend festivalgangers een bio-katoenen T-shirt kado te doen met daarop het opschrift ‘Earth’. Koppel daaraan het al even veelzeggende ‘Protect’ op het bezwete shirt van Young, en je hebt een al even simpele als krachtige boodschap voor het collectief geheugen. Het publiek een geweten schoppen zonder preek: Bono, eat your heart out!

Het verjaardagskado van Neil Young & Crazy Horse aan de Lokerse Feesten bleek er één met veel pieken en een paar missers. Zeker, de meningen waren verdeeld, maar een gegeven paard en al zeker geen Crazy exemplaar kijk je nu eenmaal niet in de bek. Of hoe artistieke eigenzinnigheid en sociale bewogenheid het uiteindelijk hebben gehaald van een al te nadrukkelijke neiging tot crowd-pleasing.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/lokerse-feesten-2014/
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/lokerse-feesten-2014-05-08-2014/
Organisatie: Lokerse Feesten, Lokeren

woensdag 23 juli 2014 01:00

Woosha! Strandfestival 2014

Woosha! Strandfestival 2014
Woosha! 2014
Klein Strand Oostende
Oostende
2014-07-18 & 19
Geert Huys

Als strandfestival had Woosha zijn entree in de zomerfestivalkalender vorig jaar allerminst gemist. Met een sfeervolle en vlot bereikbare locatie (het Klein Strand in Oostende) én een erg professionele organisatie bulkt dit evenement van het potentieel, dus lijkt het in elkaar boksen van een aantrekkelijke affiche de enige nog resterende uitdaging voor de komende jaren. En als het even kan, een schietgebedje om de weergoden gunstig te stemmen.

De tweede editie van Woosha werd meteen een tweedaagse met start op vrijdagavond. De loden zon en de Vlaamse oerpunkers The Kids vochten als eersten een robbertje uit wie het snelst het publiek kon opwarmen. We pikten in bij Flip Kowlier (***) die zich op grondgebied West-Vlaanderen én met zicht op ‘het zeitje’ meteen erg in zijn sas voelde. Samen met zijn vier vaste muzikale moaten stak hij erg toepasselijk van wal met het luchtige reggaedeuntje “Zwembad”, en weg waren we voor een uurtje relaxte kleinkunst met Kowlier in zijn typische rol van zelfrelativerende lolbroek. Met rasmuzikanten als toetsenist Peter Lesage en multifunctionele snarenmens Lazy Horse achter zich weet de Izegemnaar zijn levensliedjes bovendien ook voor de muziekpuristen voldoende interessant te houden.
Alle anekdotes en leutigheden daargelaten, toch is Kowlier er de mens niet naar om een uur lang gratuite humor te verkopen. Met het emotionele hoogtepunt “Moeder Lieve Moeder” diende de feestvreugde opgebouwd tijdens “Mo Ba Nin”, “Bjistje In Min Uoft” en “Detox Danny” toch even plaats te maken voor bittere ernst. Kowlier & co schudden uiteindelijk het laatste zand van tussen de tenen met de onverslijtbare debuutsingle “Welgemeende” en het onvermijdelijke dronkemanslied “Min Moaten”.

“Als Werchter Classic met The Rolling Stones een groep geboren in ’62 naar België kan lokken, dan kunnen wij zoiets ook”, moeten de samenstellers van de Woosha affiche gedacht hebben. En zo geschiedde met de komst van Status Quo (****) als enige internationale naam en absolute top of the bill van de tweedaagse. Net als Jagger & co hebben deze Engelse veteranen inmiddels een carriére van 52 jaar op de teller staan én razen de heren met een rotvaart en veel goesting door hun imposante back catalogue.
De massaal aanwezige grijze/kale knikkers en bolle buiken knikten goedkeurend toen bleek dat The Quo vooral nummers uit hun glorieperiode tijdens de eerste helft van de 70ies op het menu hadden gezet. Met “Caroline”, “Paper Plane” en “Rain” serveerde de groep van meet af aan een paar onweerstaanbare staaltjes van hun uit duizenden herkenbare vierkwarts boogierock. Ook aan hun karikaturale imago blijven boegbeelden van het eerste uur Francis Rossi en Richard Parfitt na al die jaren zonder meer trouw: strakke jeans, witte gympies, de oude knoken in spreidstand en gas geven maar. Ook al denken de heren er ernstig over na om de gitaren binnenkort aan de wilgen te hangen, met een graatmagere Rossi in de rol van entertainer en Parfitt als één van de strakste ritmegitaristen van zijn generatie blijft de live reputatie van Status Quo nog steeds redelijk onaangetast.
Op een tweetal niemendalletjes uit recente platen na bleef de Quo Jukebox onophoudelijk de ene luchtgitaar riff na de andere afvuren, met als hoogtepunt een soort marathon medley waarin boogierock pareltjes als “What You’re Proposing”, “Down The Dustpipe”, “Wild Side Of Life”, “Railroad” en “Again And Again” aaneen werden gerijgd. Na de obligate publieksfavorieten als “Down Down”, “Roll Over Lay Down” en “Whatever You Want” nam de groep uiteindelijk afscheid met covers van “Junior’s Wailing” (orig.
Steamhammer) en “Rock’N’Roll Music/Bye Bye Johnny” (orig. Chuck Berry) waarmee ze de roots van hun primitieve bluesrock gingen opzoeken. Na de Quo party volgde nog een afterparty waar meer van dit lekkers werd geserveerd en de jeugd van een paar decennia geleden benen en heupen konden losschudden.

Tijdens de tweede festivaldag werd vooral het jonge volkje bediend dat al eens naar StuBru luistert en regelmatig vaderlandse bandjes De Afrekening in stemt.
Na lokaal talent Audience In The Street en het bluesy gitaargeweld van Horses On Fire was het de beurt aan Kenji Minogue (***). Het prettig gestoorde meisjesduo Fanny Willen en Conny Komen aangevuld met drummer Mista Pig beweegt zich ergens tussen kunst en kitsch, en bedient zich hierbij uitsluitend van sappige West- Vlaamse dialecttaal en woordspelingen. Hun overstuurde electropop à la Vive La Fête in overdrive is weinig origineel, hun absurde teksten en kleurrijke stageact in felle fluo pakjes zijn dat wel. De radiohitjes “Nomnom" en "Alwadamehetten" gingen er in als zoete (zand)koekjes bij het publiek dat uitdrukkelijk om encores schreeuwde maar er geen kreeg.

Het Leuvens vijftal Willow (**) zag er redelijk ongevaarlijk uit op dat grote hoofdpodium, en zo klonken ze ook. We hadden in 2010 al vragen rond hun bronzen plak op Humo’s Rock Rally, misschien ging de jury toen wat te nadrukkelijk op zoek naar een Belgisch afkooksel van Bloc Party en meenden ze in zanger Pieter-Jan Van Den Troost een nieuwe Kele te hebben ontdekt. Op Woosha stelde de band een pak nieuw werk voor uit hun te verschijnen tweede plaat waarop een onsmakelijke mix van foute electronica en pathos de bovenhand lijkt te zullen halen. Het contrast met eerder werk, waaronder de knappe naar 80ies gitaarpop lonkende singles “Gold” en “Sweater”, en de gebalde afsluiter “Weeping Giants”, was dramatisch groot. Willow v2.0 lijkt al voor de release toe te zijn aan een update.

We willen er wel iets op verwedden dat ook zonder de publieke steun van Sioen tijdens de preselectie van StuBru’s De Nieuwe Lichting een jonge belofte als Soldier's Heart (***½) de weg naar radio airplay en een breder publiek zou hebben gevonden. Het vijftal bestaat amper twee jaar maar heeft met het exotische “African Fire” al een Belpop classic op haar naam, en ook opvolger “New House” is even indrukwekkend. Hun minimale dreampop verraadt invloeden van Beach House, The Knife en Alt-J, maar hét (voorlopig nog) geheime wapen van de band is frontvrouw Sylvie Kreusch. Dress code, stem, en body language: alles aan deze meid is psychedelica ten top en heeft internationale allure! En passant werden “Broad Daylight” van Gabriel Rios en “Wicked Game” van Chris Isaak omgetoverd tot bubbelende electronica pop. Klasse!

Liefhebbers van Duystere muziekjes hadden al een tijdje strategisch postgevat in de tent voor de set van Marble Sounds (***). Spijtig genoeg had het resterende deel van het publiek minder boodschap aan de melancholische slowcore van deze band waardoor de breekbare liedjes niet zelden verzopen in geroezemoes. Gelukkig had het gezelschap singer-songwriter en zielsgenote Renée meegetroond naar Oostende, een vrouw dwingt nu eenmaal meer respect af dan zes heren. Met de frêle zangeres op het podium kreeg de fluisterpop van “Sky High” en “Leave A Light On” een extra dimensie en leek iedereen toch plots bij de les. Frontman Pieter Van Dessel is echter niet enkel een man van stille liedjes. We verdenken hem er immers van om zich regelmatig te goed te doen aan de back catalogue van Neil Young & Crazy Horse en My Morning Jacket, wat zich op Woosha vertaalde in occasionele gitaarduels met Isbells gitarist Gianni Marzo. Niettemin lijkt Marble Sounds voorlopig veroordeeld tot de intimiteit van het clubcircuit om muzikaal voldoende uit de verf te komen.

Daan
(***) kreeg samen met zijn vijfkoppige band één concertuur toegewezen om op het hoofdpodium een passende soundtrack te verzinnen bij de ondergaande zon. Dat die soundtrack qua songkeuze redelijk eclectisch zou worden hadden we eerlijk gezegd wel verwacht, alleen spijtig dat de lichtman hierbij niets beter kon verzinnen dan een kakafonie van lichtflitsen die elke interactie tussen publiek en podium met pijn in de ogen onmogelijk maakte. Met de felle electropop van “Mirror” en het überfunky “Addicted” ging Daan eerst grasduinen in wat minder bekend werk uit zijn vroegere platen, om vervolgens uit te komen op een soort ‘best of’. Tot een feestje leidde dat aanvankelijk niet, want een eerste malse regenbui dreef een groot deel van het publiek de tent in. Daan antwoordde gevat met een flard van Eurythmics’ “Here Comes The Rain Again”, en lokte het publiek even later letterlijk terug uit de tent op het ritme van de pompende beats van “Swedish Designer Drugs” en “Housewife”. Mission accomplished dus voor Daan, al hadden we de indruk dat de man vanavond wat te vaak de automatische piloot had aanstaan.

Het jonge volkje waande zich vervolgens even op Tomorrowland met het drum’n’bass geweld van Laston & Geo, maar dat zinde de weergoden allerminst. De hemelsluizen gingen deze keer helemaal open, en het onweer dat hierop volgde betekende meteen het officiële einde van Woosha 2014. Net als het zeiknatte publiek mochten top of the bill acts School Is Cool en The Subs op bevel van politie en brandweer inpakken en wegwezen.

We onthouden dat Woosha goed op weg is om een muzikaal interessant blijvertje te worden op de festivalkalender, met strandsletsen en regenjas als meest aangewezen vestimentaire combinatie.


Org: Woosha – Dienst Toerisme Oostende

Pagina 6 van 17