logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Manu Chao - Bau...
Manu Chao - Bau...
Geert Huys

Geert Huys

Pukkelpop 2012 thru the eyes & ears of Geert Huys
Pukkelpop 2012
Geert Huys

“Damn it’s hot up here!”, “Is het daar ook zo warm?”, “Where we come from, we’re not used to this heat”... de stuk of 200 bands en artiesten die afgelopen weekend de Pukkelpop affiche kleurden blonken niet meteen uit in originele bindteksten, maar des te meer in respect en enthousiasme om deze hoogmis van de ‘alternatieve’ muziek na het rampjaar 2011 opnieuw op de kaart te zetten. Hieronder een hoogst persoonlijke impressie van drie dagen muzikaal vertier gedrenkt in stof, zweet en special beers.

DAG 1, donderdag 16 augustus

In een bloedhete en aardig volgelopen Castello viel het Engelse viertal ALT-J (***) een wel bijzonder warme ontvangst te beurt. Hun studentikoze mix van folk en lichtvoetige dubstep-pop maakt van het debuut ‘An Awesome Wave’ één van de opmerkelijkste platen van afgelopen voorjaar. Live klinken deze arty kids als een uitgeklede versie van Mumford & Sons waarin kale folk en knisperende beats in de mix gaan. Iets in ons zegt dat de Castello bij hun volgende doortocht op Pukkelpop een paar maatjes te klein zal zijn.
Hoogtepunten: “Tessellate”; “Dissolve Me”

Weinig volk vervolgens in de Wablief?! tent voor de doortocht van MAD ABOUT MOUNTAINS (***). Deze band is het nieuwe speeltje van Piet De Pessemier, die we horen te kennen als voormalige sidekick van Stijn Meuris in Monza maar vooral als frontman van Krakow. Een streepje early Neil Young of een portie Gram Parsons gaan er bij ons altijd wel in, dus konden we de verstilde Americana van dit introverte kwartet wel smaken. De band had wat meer mogen flirten met de 100 dB geluidslimiet, maar al bij al toch een aangenaam zoethoudertje in afwachting van de volgende worp van Krakow.
Hoogtepunt: “The Way It Will Be” (Gillian Welch cover)

Sympathieke kerels zijn het, THE HORRORS (****), om net als Foo Fighters hun afgelaste optreden van 2011 een jaartje later te komen goedmaken . Echter, eens de vijf Londenaren het podium van de Marquee betraden overheersten dramatiek en Weltschmerz. De tristesse was af te lezen van het gezicht van oppervleermuis Faris Badwan die met een lege blik het publiek bestudeert. De groep forceerde vorig jaar een kleine doorbraak met hun derde album ‘Skying’, maar concentreerde zich op Pukkelpop toch maar wijselijk op hun voorlopig opus magnum ‘Primary Colours’. Heerlijk toch, van die groepen die een zonnige festivaldag vakkundig komen verpesten met hun zwartgallige deuntjes.
Hoogtepunten: “Mirror’s Image”; “I Can See Through You”; “Still Life”; “Sea Within A Sea”

Samen met M.I.A. dingt Santi White aka SANTIGOLD (**) al een paar jaar naar de titel van alternative queen of pop. Op de Main Stage stond inderdaad een goed geoliede op-en-top Amerikaanse act: verkleedpartijen allerhande, overbodige danseressen die nieuwe standjes uitprobeerden met paraplu’s en koffers, en een collectief orgasme voor een selecte schare fans die eventjes de bühne op mocht. Helaas haalden de doelloos afgevuurde beats en diepe bassen het van de fraaie popnummers die deze Amerikaanse griet ondertussen op haar kerfstok heeft. Tussenstand M.I.A. - Santigold: 1-0
Hoogtepunt
: “Disparate Youth”

Met een opwindende mix van vrolijk knetterende beats en verdraaide indiegitaren deden de vier kerels van het Schots-Engels-Ierse gezelschap DJANGO DJANGO (***) probleemloos de Club uitpuilen. Hun set leek eigenlijk wel één lange aanloop naar de onwaarschijnlijke voorjaarshit “Default” die de veerkracht van de plankenvloer in de tent voor een eerste maal op de proef stelde. Wie hun debuutalbum in huis heeft weet dat de heren bij momenten nog wat te arty farty klinken, maar live wist de groep daar probleemloos bovenuit te stijgen door de speelse percussie en de sterke vocal harmonies. Pukkelpop was het eerste Belgische festival waar Django Django mocht aantreden, maar naar verluid steekt er al een nieuw contractje in de achterzak van Herman Schueremans.
Hoogtepunten
: “Waveforms”; “Default”

Het leven kan verkeren: een goed half jaar terug werd BLOC PARTY (****) nog klinisch dood verklaard, maar in Kiewit herrezen Kele Okereke & co wonderbaarlijk als één van de headliners op de Main Stage. Bovendien komt er weldra, na vier jaar relatieve radiostilte, nog eens een nieuw studioalbum van de groep uit. De lange sabbatical lijkt de band deugd te hebben gedaan: Kele oogt scherp en bedelt uitdrukkelijk om publieksaandacht, terwijl de rest van zijn maats er als vanouds een hels tempo op na houden. Het viertal lijkt zijn reputatie als strakke rockband terug te willen opeisen, en heeft daartoe de goedkope beats uit het verleden grotendeels overboord gegooid. Bloc Party is back in town, maar voor hoelang durft deze keer niemand te voorspellen.
Hoogtepunten: “So Here We Are”; “Team A”; “Helicopter”

De prijs voor ‘Het Snoepje van de Eerste Pukkelpop Dag’ ging met stip naar LIANNE LA HAVAS (***). Haar folky soulpop met echo’s van Corinne Bailey Rae en Norah Jones ging er zo net voor zonsondergang bijzonder vlotjes in. La Havas heeft de looks, de stem en kan bovendien een aardig stukje gitaar spelen. Met zo’n CV zou ze als totaal overgekwalificeerd uit elke talentenjacht worden geweerd, de Club tent sloot deze BBC’s Sound of 2012 genomineerde daarentegen maar al te graag in de armen.
Hoogtepunten: “Is Your Love Big Enough?”; “Forget”; “No Room For Doubt”

Vooraf werd BJÖRK (***) als een eerder gewaagde headliner op de Main Stage aanzien, en de IJslandse bosfee had een voortreffelijke show in petto om die verwachtingen moeiteloos in te lossen. Vergezeld van een ruim 10-koppig engelenkoor, dat naast louter vocale ook flink wat choreografische hoogstandjes had ingestudeerd, loodste de inmiddels 46 lentes tellende zangeres het publiek door haar unieke droomwereld. De ene keer bezwerend en etherisch begeleid door indrukwekkende visuals met Moeder Natuur in de hoofdrol, de andere keer eigenzinnig en strijdvaardig waar stuiterende beats en tribal techno over de hoofden van heel wat verbaasde festivalgangers heen vlogen. Hadden we medelijden met al wie te vroeg op post was voor de doortocht van Netsky? Bijlange niet!
Hoogtepunten: “Hunter”; “Jóga”; “Declare Independence”

Van meet af aan bleek de meerstemmige huiskamerpop van FEIST (**) in de Marquee een geval van ongelukkige casting. We zien de samenstellers van het Cactusfestival of Festival Dranouter gewillig een ledemaat naar keuze afstaan om deze Canadese op hun affiche te krijgen, maar voor het Pukkelpop publiek werkte de Feist formule gewoonweg niet. Ja, zelfs niet toen het origineel van “The Limit To Your Love” voorbij kabbelde. Niet getreurd, Chokri, zet hier volgend jaar gewoon Broken Social Scene waarmee Feist in 2002 de indiemijlpaal ‘You Forgot It In People” opnam, en we verscheuren al die dreigbrieven.
Hoogtepunt: “How Come You Never Go There”

Toegegeven, de fut was er bij ons al een beetje uit even voorbij één uur ’s nachts, maar voor de MARK LANEGAN BAND (****) is dit wel hét tijdstip bij uitstek om hun gitzwarte blues te orakelen. Vergezeld van enkel maar Belgische muzikanten, met snarengeselaar Steven Janssens (o.a. Daan) en Creature With The Atom Brain opperhoofd Aldo Struyf in een gedeelde hoofdrol, serveerde Lanegan één uur lang niets dan hoogtepunten uit zijn jongste opus magnum ‘Blues Funeral’ afgewisseld met een aantal pareltjes uit diens voorganger ‘Bubblegum’. Vastgeroest aan zijn microfoon standaard wisselde de ranke Amerikaan naar goede gewoonte nauwelijks een woord met het publiek, tot op het moment wanneer hij zijn goede vriend en Afghan Whigs frontman Greg Dulli op het podium mocht begroeten voor het magistrale slotakkoord “Methamphetamine Blues”. Geen enkele witch doctor bedenkt een betere therapie tegen de pijn van het zijn.
Hoogtepunten: “Grey Goes Black”; “Hit The City”; “Wedding Dress”; “The Gravedigger’s Song”; “Methamphetamine Blues”

DAG 2, vrijdag 17 augustus
Wie de drie gitaren op het podium van de Marquee zag blinken van ongeduld kon al een beetje vermoeden dat de doortocht van het uit Atlanta overgevlogen gezelschap O’BROTHER (***) geen gezellig ochtendwandelingetje zou worden. Muzikaal begeven deze heren zich in watertjes die al eerder zijn doorzwommen door o.a. Deftones, Mogwai, Radiohead en Sigur Rós. De combinatie van een imposante wall of sound en de emo-uithalen van frontman Tanner Merritt was nu niet meteen een licht verteerbaar ontbijt te noemen, maar klaarwakker werden we er in ieder geval wel van.
Hoogtepunten: “Sputnik”; “Machines Part II”

“Pukkelpop, dan is het nu tijd voor een muzikale uppercut; geniet van jullie bloedneus, hier zijn BLOOD RED SHOES (***). Alle heruitzendingen van Comedy Casino despijt, de one-liner humor van Luc Janssen is en blijft een gegronde reden om jaarlijks naar de Main Stage van Pukkelpop af te zakken. Voor zover we konden zien kreeg het Engelse noisepop duo overigens geen bloedneuzen maar wel een paar bloedrode schoentjes te zien die een die-hard fan tot bij de camera kreeg. Net als bij pakweg de Ramones zaliger neemt de verwondering bij elke doortocht van Blood Red Shoes op Pukkelpop telkens weer een beetje af. Maar ach, wat zou het. De strakke formule met die punky gitaar en heerlijk stampende drums als ingrediënten is inmiddels gekend, maar na vier edities in Kiewit nog bijlange niet uitgewerkt.
Hoogtepunten: “Don’t Ask”; “I Wish I Was Someone Better”

Razorlight zonder imagoprobleem? The Kooks met ballen? Howler met songs? Er zijn duidelijk meerdere complimentjes te maken aan het adres van OBERHOFER (****). In de Marquee wist deze Amerikaanse band rond de jonge lo-fi held Brad Oberhofer ons te imponeren met een trits catchy, intense maar nooit kleffe indiepop songs. Oberhofer is in eigen land waarschijnlijk net oud genoeg om zelf een pint te bestellen, maar op Pukkelpop gaven hij en zijn kornuiten blijk van gedegen stielkennis. En ja, elke frontman die roekeloos het publiek in duikt en al gitaar spelend de contouren van de tent gaat verkennen kan uiteraard op onze onvoorwaardelijke sympathie rekenen.
Hoogtepunten: “Landline”; “Haus”

Een zanger in zwart maatpak en dito deukhoed op de Main Stage? Dat moet Paul Smith van MAXÏMO PARK (***) zijn, de postpunk band uit Newcastle die in ’05 fenomaal debuteerde met ‘A Certain Trigger’ maar sindsdien hardnekkig op zoek is naar een bestaansreden. Nieuwe songs als “The Undercurrents” zijn verdienstelijk, maar missen ontegensprekelijk de spanning en dynamiek van de beginjaren. Maxïmo Park’s live reputatie is daarentegen in al die jaren alleen maar indrukwekkender geworden. Als gitaarloze frontman had Smith de handen vrij om alle uithoeken van het podium te verkennen, wat bij de heersende temperaturen toch een pak zweet moet hebben opgeleverd in dat maatpak.
Hoogtepunten: “Going Missing”; “Our Velocity”; “Apply Some Pressure”

In de reeks ‘Artists to Watch in 2012’ kregen we in de Club de naar Londen uitgeweken Nieuw-Zeelander WILLY MOON (***) voorgeschoteld, een hyperkinetische kid in strak maatpak die rauwe 50ies rock’n’roll een moderne twist geeft door er moddervette hiphop beats doorheen te halen. Moon klinkt als de ADHD versie van Screamin’ Jay Hawkins, wiens “I Put A Spell On You” in een korte maar krachtige versie trouwens ook op de setlist stond. Eens over de eerste cultuurschok heen kreeg Willy Moon het publiek mooi op zijn hand, het was dan ook niet minder dan doodjammer dat hij en zijn kornuiten er reeds een kwartier voor tijd de brui aan gaven. An artist to watch, yes indeed!
Hoogtepunten: “Sound Of The Radio”; “Yeah Yeah”; “My Girl”

Het Belgisch-Nederlandse heavy bluesrock combo DRIVE LIKE MARIA (****) joeg de temperatuur in de Wablief?! tent vervolgens pijlsnel de hoogte in met een set die zowaar nog intenser, smeriger en strakker klonk dan wat Triggerfinger ons tegenwoordig voorschotelt. Eindelijk ook nog eens een rockband met een prima vrouwelijke gitariste, Nitzan Hoffmann, in de rangen; en het kon niet op, want tijdens de nieuwe single “Howl” verscheen in de persoon van Lara Chedraoui (Intergalactic Lovers) nog meer vrouwelijk schoon op de planken. Drive Like Maria kon afgelopen jaren reeds voorprogramma’s versieren van ZZ Top en AC/DC, maar het lijkt ons enkel een kwestie van geduldig afwachten vooraleer deze indrukwekkende live groep op eigen kracht potten gaat breken.
Hoogtepunten: “Black Horses”; “So”

Door de ogen van Jesse Hughes, de enigmatische frontman van EAGLES OF DEATH METAL (***), is het leven niets meer dan één eindeloos durend rock’n’roll feestje. Conceptalbums, gitaaracrobatiek of wereldverbeterende bindteksten zijn dus niet besteed aan deze Amerikaanse partyband die op de Main Stage alle rock’n’roll clichés op een hoopje gooide en er nog mooi mee weg kwam ook. Dat de songs over zulke diverse onderwerpen handelen als girls, sweethearts, women, ladies, birds, chicks en babes is ons onder de loden zon van Kiewit niet eens opgevallen.
Hoogtepunten: “Cherry Cola”; “Heart On”

Het Engelse powertrio BAND OF SKULLS (**) kwam speciaal uit de States overgevlogen om de temperatuur in de Marquee nog een paar graden te laten stijgen, maar hadden zich achteraf gezien die moeite beter kunnen besparen. Het gezelschap uit Southhampton beschikt zonder twijfel over de juiste looks en killer riffs om hun retro-act geloofwaardig te doen overkomen, alleen ontbraken de songs om de vlam echt in de pan te doen slaan. Meer dan eens leken hun nummers ergens halverwege te stagneren om uiteindelijk te verzanden in een soort zielloze bluesrock waar we het noch warm noch koud van kregen. Graag dus even terug naar dat repetitiekot vooraleer Chokri nog eens een uitnodiging stuurt.
Hoogtepunt: “Death By Diamonds And Pearls”

Op de tonen van John Sebastian’s “Welcome Back” sjoffelden de heren van GRANDADDY (*****) sinds veel te lang nog eens een Belgisch podium op voor wat één van de meest memorabele optredens van Pukkelpop 2012 zou worden. Opener “El Caminos In The West” zette meteen de toon voor een beknopte ‘Best of’ set die de massaal toegestroomde dertigers en veertigers in de Marquee op hun wenken bediende. Het ontwapenende speelplezier van de Californiërs en de enthousiaste herkenningskreten bij het publiek zorgden voor een magisch sfeertje dat ook de doorgaans eerder zwijgzame frontman Jason Lytle niet onbewogen liet. De baardemans met de onafscheidelijke baseball pet liet zich op het einde zelfs verleiden tot één van de meest oprechte quotes van de festival driedaagse: “Getting together again after all those years first seemed a horrible idea.
Thank you for proving us wrong!”.
Hoogtepunten: “The Crystal Lake”; “Hewlett’s Daughter”; “AM 180”; “Summer Here Kids”; “He’s Simple, He’s Dumb, He’s The Pilot”

Bericht aan de naarstige timmermannen die zich ontfermen over de plankenvloer van de Marquee tent: na de orkaan genaamd GOOSE (****) is er weer abnormaal veel werk aan de winkel. De Kortrijkzanen lagen dan ook aan de basis van een merkwaardige volksverhuizing: in no time werd de Marquee, doorgaans het uitverkoren terrein voor liefhebbers van het betere gitaarwerk, overspoeld door het vaste publiek van de Dance Hall. Het kostte frontman Mickael Karkousse dan ook geen enkele moeite om het jonge volkje te laten opgaan in de kolkende spiraal van electrohouse en big beats, en even dachten we - met onze excuses voor de ongepaste beeldspraak - dat het dak van een uitpuilende Marquee er af ging. Voor Goose is er maar één horde meer te nemen op Pukkelpop, dat is Luc Janssen van zijn sokken blazen op de Main Stage.
Hoogtepunten: “British Mode”; “Synrise”; “Bring It On”; “Words”; “Everybody”

Zou de groep zonder schermutselingen het einde van de set halen? Welke projectielen zou de immer zelfvoldane Ian Brown naar zijn monkey face geslingerd krijgen? We hadden genoeg pertinente vragen klaar net voor de aftrap van THE STONE ROSES (***) op de Main Stage, maar warempel, geen enkele leverde een leuke anekdote op. Tijdens de Reunion Tour van de herenigde Madchester helden wordt hun even legendarisch als invloedrijk titelloos debuut uit ’89 bijna integraal opgediend, en de heren lijken er nog plezier aan te beleven ook. Minstens even opvallend is de muzikale klasse die John Squire, Mani en Reni uitstralen, al lieten ze het gesoleer bij momenten wel heel breed hangen tijdens ellenlange versies van “Fools Gold” en “Waterfall”. Ook de uiterst goedgeluimde Brown probeerde zijn deel van de aandacht op te eisen door prullaria in het publiek te gooien of voor de camera te stoeien met Kung-fu speeltjes. De Roses stonden er dus, oerdegelijk, zelden indrukwekkend, maar hun bladzijde in de popencyclopedie meer dan waardig.
Hoogtepunten: “I Wanna Be Adored”; “Sally Cinnamon”; “I Am The Resurrection”

Hoe hard Greg Dulli ook zijn best deed om zich van een tweede muzikaal leven te verzekeren met The Twilight Singers of met vriend-voor-het-leven Mark Lanegan als The Gutter Twins, nooit haalde hij dezelfde impact als met THE AFGHAN WHIGS (*****). De triomftocht van de herenigde Whigs in het Koninklijk Circus lijkt de geschiedenis in te gaan als één van de beste Belgische zaaloptredens van 2012, en in de Marquee deed de groep diezelfde tour de force doodgewoon nog eens over. Van de onheilspellende intro van “Crime Scene, Part One” tot de laatste noten van de bezwerende mantra “Into The Floor”, het zeskoppige gezelschap greep ons anderhalf uur bij het nekvel als een bloeddorstige teek. Dulli heeft de nicotine en de booze zo goed als opgegeven waardoor hij nu op alle fronten, van rock’n’roll animal tot crooner, voluit kan gaan. Ergens lazen we ‘Foo Fighters overklassen alles en iedereen’ als slotsom van Pukkelpop 2012. Sorry Dave, maar Greg & co waren jou een stap voor.
Hoogtepunten: “Gentlemen”; “Debonair”; “Fountain And Fairfax”; “66”; “Miles Iz Ded”

DAG 3, zaterdag 18 augustus
Het Londense vijftal DRY THE RIVER (***) omschrijft haar geluid als ‘folky gospel music played by a post-punk band’, meer woorden hadden wij echt niet nodig om na een stevig ontbijtje dus al meteen de Marquee in te duiken. Klinken deze jongelui op hun onlangs verschenen debuutalbum ‘Shallow Bed’ nog als een gotische versie van Mumford and Sons, dan hadden ze in Kiewit beduidend meer decibels in petto. Hun pastorale folkrock werd op dit vroege uur rauw en onversneden opgediend waarin fijnproevers een geslaagde blend van Fleet Foxes en Mogwai konden ontwaren. Mr. Google leerde ons intussen dat Dry The River genomineerd werd voor The Sound of 2012, een eer die ze duidelijk niet gestolen hebben.
Hoogtepunten: “Lion’s Den”; “Shield Your Eyes”

De zon was al verschrikkelijk vroeg van de partij op de Main Stage, maar echt zomeren deed het pas toen het bevallige nepblondje Ritzy Bryan van THE JOY FORMIDABLE (***) ten tonele verscheen. Een paar jaar terug had Bryan ongetwijfeld nog posters van Lush, Slowdive, Ride en Smashing Pumpkins op haar kamer hangen, nu probeert ze samen met haar maats die invloeden in een modern jasje te steken. Het trio uit Noord-Wales twijfelt nog wat teveel tussen zeemzoet en vitriool om ons echt in te pakken, maar is wel reeds Formidabel als festivalact.
Hoogtepunten: “Cradle”; “Whirring”

We gingen vervolgens wat schaduw opzoeken in de Castello bij alweer een band uit Wales, MAN WITHOUT COUNTRY (***). Hun melancholische synths zijn wat blijven steken in de 90ies toen New Order, Saint Etienne en godbetert zelfs Pet Shop Boys hippe bands waren, maar wie een groepje als Hurts wat te stroperig vindt (geen nood, we zijn met velen) kan zijn/haar tijd beter verliezen aan dit fijne gezelschap. Man Without Country is vooralsnog een grote onbekende op de populaire radiogolven, maar bij intimi als Björk, Archive en Band Of Skulls mogen de heren als wederdienst voor hun fijne remixes voortaan op de sofa blijven pitten.
Hoogtepunten: “Puppets”; “Foe”

In de Shelter stond vervolgens nu eens geen punk, hardcore of emo geprogrammeerd, maar wel vuige garagerock en snoeiharde rockabilly van het Londense vijftal THE JIM JONES REVUE (***). Met een beetje verbeelding kan je deze doorleefde rockers als het Engelse spiegelbeeld van The Jon Spencer Blues Explosion beschouwen, maar dan wel één die het aandurft om naast een koppel moddervette gitaren ook een piano het podium op te zeulen. We durven wedden dat Jerry Lee Lewis, Little Richard en Nick Cave goedkeurend knikken wanneer de theatrale frontman Jim Jones als een bezetene over het podium raast. Voor de twijfelaars, haal hun recentste plaat ‘Burning Your House Down’ in huis en geniet van een onvervalst rock’n’roll delirium.
Hoogtepunten: “Dishonest John”; “Shoot First”

In de Club botsten we op DAUGHTER (***), op het eerste zicht de zoveelste act in de reeks meisje-met-gitaar-maar-zonder-lief. Al vlug werd echter duidelijk dat de timide Engelse fee in kwestie, Elena Tonra, geen gratuite riedeltjes maakt à la Amy McDonald. De liedjes van Tonra lijken op het eerste zicht wat futiel, maar het zijn de extra laagjes creepy soundscapes, gitaar echo’s en spaarzame percussie die de voorlopig bescheiden catalogus van Daughter zo bijzonder maken. Hou dit kind ver weg van de manager van The Cranberries en er kunnen nog mooie dingen gebeuren met Daughter.
Hoogtepunten: “Love”; “Youth”

Natuurlijk hadden de 90ies adepten naast Grandaddy en Afghan Whigs maar wat graag Pavement over de vloer gehad in de Marquee, maar met STEPHEN MALKMUS & THE JICKS (***) komt een mens al aardig in de buurt. Malkmus was zoals gewoonlijk zijn nonchalante zelf en liet de spotlights vooral richten op een aantal van zijn Jicks, waaronder drummer Jake Morris die zelfs een nummertje mocht inzingen. Het was best wel een mooie verdienste van Malkmus & co om zonder ook maar één duidelijk aanwijsbaar Pavement moment toch een aantrekkelijke show neer te zetten waarin trouwens een pak nummers uit het jongste album ‘Mirror Traffic’ staken. Een leuker voorprogramma op een festival als dit kon Bob Mould, de volgende in rij op het Marquee podium, zich niet inbeelden.
Hoogtepunten: “Stick Fingers In Love”; “Tune Grief”

Eventjes hadden we gevreesd dat de vederlichte gitaarpop van THE SHINS (***) wat bleekjes zou uitvallen op de Main Stage, maar de Amerikanen hadden voor de gelegenheid toch flink wat decibels bijgestoken met een behoorlijk potige set als resultaat. Op hun bijna-doorbraak plaat ‘Port Of Morrow’ schuwen frontman James Mercer en zijn maats niet langer Het Grote Gebaar en heeft de groep duidelijk aan radiovriendelijkheid gewonnen. De onverbiddelijk brandende middagzon had een groot deel van het publiek echter knockout geslagen, waardoor het verhoopte nationaal zangfeest tijdens “Simple Song” uiteindelijk toch niet door ging.
Hoogtepunten: “Phantom Limb”; “Simple Song”; “The Rifle’s Spiral”; “So Says I”;

De prettig gestoorde nachtegaal met de onafscheidelijke pet PATRICK WATSON (****), die tevens zijn naam ontleent aan de gelijknamige Canadese groep, liet zoals gewoonlijk het publiek met open mond meegenieten van zijn onnavolgbare barokpop die ergens het midden houdt tussen Debussy en Jeff Buckley. Zijn weemoedige falsetstem moest optornen tegen een verzameling instrumenten met een laag rock’n’roll gehalte zoals viool en xylofoon, de songs lijken dan ook eerder te zijn ontstaan in Alice’s Wonderland dan in het weidse Quebec. En opeens was daar het krop-in-de-keel moment van deze dolle driedaagse, toen Watson en zijn makkers dicht tegen elkaar aanschurkten voor een groepsmeditatie. Het begon zachtjes prevelend, ging langzaam over naar fluisterend en eindigde uiteindelijk in één minuut stilte om klokslag 18u10 als eresaluut voor de vijf gevallen muziekmakkers van Pukkelpop 2011. Op de oorverdovende stilte volgde een al even oorverdovend applaus, waarop groep en publiek ietwat stomdronken van emotie hun weg vervolgden.
Hoogtepunten: “Adventures In Your Own Backyard”; “Luscious Life”; “Big Bird In A Small Cage”

Op de Main Stage kwam het Zweedse garagepunk combo THE HIVES (***) andermaal bewijzen dat voorspelbaarheid een onbeschaamde deugd kan zijn. Vijf heren in nagelwitte hemden die zich in het zweet werken met op kop de Jim Carrey van de punkrock Howlin’ Pelle Almqvist, of hoe heerlijk karikaturaal een rockband kan zijn. Of hoe The Hives één van de weinige groepen zijn wiens opruiende en nonsense bindteksten een stuk langer duren dan hun nummers, en elk nieuw album een beetje minder relevant blijkt dan het vorige. Het zal het publiek, ons incluis, allemaal een zorg wezen: The Hives maakten er zoals steeds een compromisloos feestje van en hebben inmiddels voldoende garagerock standards op hun erelijst prijken om Jan Becaus én André Vermeulen terzelfdertijd hun cool te laten verliezen.
Hoogtepunten: “No Pun Intended”; “Hate To Say I Told You So”; “Tick Tick Boom”

Onze eerste kennismaking met THE ANTLERS (***) was toen we het album ‘Hospice’ in handen kregen, een hartverscheurende songcyclus over de onmogelijke liefde tussen een terminale kankerpatiënt en diens verpleegster. Dit trio uit Brooklyn heeft van dit soort zwaarmoedigheid haar handelsmerk gemaakt, en het valt te betwisten of hun muziek wel geschikt is om een festivalpubliek op een zonnige namiddag te entertainen. De Club tent liep echter moeiteloos vol om deze cult groep in wording een begeesterende set te zien geven. De etherische subtiliteiten die hun albums kleuren werden grotendeels ingeruild voor een weidser klankenpalet waarin de ontredderde falset van frontman Peter Silberman heerlijk verstrengeld zat. Nooit gedacht dat we deze emo trip een klein uur lang zouden uitzweten, maar eens ondergedompeld in de weemoed van The Antlers kende de volharding van lichaam en geest duidelijk geen grenzen meer.
Hoogtepunten: “Rolled Together”; “I Don’t Want Love”

Begon de loden zon ook op de Main Stage haar tol te eisen, ligt het helse tempo tijdens hun huidige tour toch wat te hoog, of vonden Dan Auerbach en Patrick Carney een stek als voorprogramma van Foo Fighters toch wat te minnetjes? We hebben er het raden naar, maar feit is dat de nieuwe mega act in wording THE BLACK KEYS (**) te routineus voor de dag kwamen en hun minimale bluesrock zelden een vuist kon maken. Dat Auerbach nauwelijks een woord over de lippen kreeg deed er ook al geen goed aan, en toen tegen het einde van de set de StuBru hits elkaar in ijl tempo opvolgden veerde een deel van de Dave Grohl fans plots toch even recht maar bleek het kalf al verdronken. Het smerige slotakkoord “I Got Mine” betekende een klein eerherstel maar kon een tweede zit voor deze twee blanke bluesrocknegers niet meer afwenden.
Hoogtepunt: “I Got Mine”

De Amerikaanse wereldgroep WILCO (****) die opent voor een amper halfgevulde Marquee leek wat op fictief surrealisme. Net als op Lowlands heet het zwarte beest van Jeff Tweedy & co Dave Grohl, maar uiteindelijk laten toch een pak liefhebbers van progressieve Americana de gelijktijdig geprogrammeerde Foo Fighters links liggen. We zien hoe het zestal uit Chicago gretig opent met het oudje “Misunderstood”, en zich tijdens het daaropvolgend half uur naar een climax toe werkt die uitmondt in een gitaareruptie van snarenwonder Nels Cline tijdens “Impossible Germany”. Daarna ebde de spanning wat weg tijdens een te lange opeenvolging van rustige en minder beklijvende nummers. Met “Heavy Metal Drummer” joegen Tweedy en zijn makkers het tempo terug de hoogte in, even later wordt het publiek  uitgewuifd met het honingzoete “Hummingbird”. De honing heeft echter een bittere nasmaak, want Wilco moet vlug plaats ruimen voor de draaitafels van Dizzee Rascal en dus wordt het verlangen naar bissen niet ingewilligd. Dave en Dizzee, het zullen nooit onze beste maatjes worden.
Hoogtepunten: “The Art Of Almost”; “I Am Trying To Break Your Heart”; “Impossible Germany”; “Handshake Drugs”; “Dawn On Me”

Pukkelpop 2012 kreeg in de Shelter het genadeschot van het onlangs opnieuw verenigde hardcore punk combo REFUSED (****). Na een minutenlange intro van monotone drones viel een nagelwit gordijn plots naar beneden en deelde dit Zweeds dynamiet met “Worms of the Senses/Faculties of the Skull” een eerste gemene kopstoot uit. En het moet gezegd zijn, bijna 15 jaar na het verscheiden van de groep heeft hun maatschappijkritische vitriool nog maar weinig aan zuurtegraad verloren. Uiteraard kon brulboei Dennis Lyxzén niet zonder slag of stoot voorbij gaan aan het ‘Free Pussy Riot’ manifest en kregen hun Russische geestesgenootjes een welgemeend hart onder de riem. Bijtende hardcore, ambient soundscapes, jazzy drumloops en samples gingen allemaal mee in de betonmolen, wat van Refused nog steeds een unieke ervaring in het genre maakt. We gunnen de Zweden veel vermaak in hun tweede leven, ’t is alleen te hopen dat daar niet meteen een ‘Free Refused’ van komt.
Hoogtepunten: “Rather Be Dead”; “Liberation Frequency”; “New Noise”

Chokri & co lanceerden met de simpele doch doeltreffende slogan “So good to see you” Pukkelpop versie 2.0. Of ze daar in slaagden moet iedereen die de afgelopen drie dagen verbrand, bezweet, halfslapend, beneveld, dorstig, giechelend, glimlachend, zingend, huilend, of gewoonweg genietend over het dorre gras van Kiewit strompelde uiteraard voor zichzelf uitmaken. Wat ons betreft, hasta la vista en gedraag jullie een beetje.

Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit

 Gavin Friday - Thurston Moore – sterke double-bill!
Gavin Friday - Thurston Moore

Een slogan als Niet het grootste festival, wel het langste... suggereert een soort valse bescheidenheid die we niet gewoon zijn van onze Antwerpse vrienden van het Openluchttheater (OLT) Rivierenhof. Wel integendeel, OLT mocht afgelopen woensdag met meer dan gepaste trots de maand augustus aftrappen met twee eigenzinnige iconen uit wat we gemakkelijkshalve de alternatieve muziekgeschiedenis zullen noemen.

THURSTON MOORE (****) mag dan al zijn sporen hebben verdiend als frontman en avant-gardistisch snarenwonder van het New Yorkse noise gezelschap Sonic Youth, dat de introverte Amerikaan er ook een solocarrière op na houdt die inmiddels een handvol albums beslaat is minder bekend. Op basis van Moore’s vorig jaar verschenen opus magnum ‘Demolished Thoughts’, waarop rustig voortkabbelende akoestische gitaren en een melancholische viool de dienst uitmaken, hadden wij een eerder intiem concertje verwacht waar de geest van Nick Drake op een gegeven moment wel uit het stadsbos zou kunnen opduiken. Zonder het goed en wel te beseffen waren we echter getuige van de Belgische maiden trip van Chelsea Light Moving, de nieuwe groep die de weinig spraakzame New Yorker ondertussen uit de grond heeft gestampt. In die nieuwe band heeft Moore duidelijk meer zin in een elektrisch overstuurd avontuur waar de viool van Samara Lubelski wonderwel de balans vond met de gecontroleerde gitaaruitspattingen van Moore en diens sidekick Keith Wood.
Opener “Orchard Street” kreeg meteen een wervelende noise outro die menige wenkbrauw deed fronsen, meteen gevolgd door de start-stop rock van “Pretty Bad” uit Moore’s debuut ‘Psychic Hearts’ (‘95). Dat Moore zijn Sonic Youth verleden absoluut niet wou verbergen vonden we helemaal niet erg, maar toch waren we ook benieuwd hoe hij het er met de 12-snarige akoestische gitaar zou vanaf brengen. Het antwoord kwam er uiteindelijk met “Mina Loy” en “Circulation”, en ja, bij dit laatste nummer dachten wij even Mr. Drake goedkeurend te zien knikken tussen het dreigende wolkendek boven het OLT.
Moore probeerde tussendoor ook een paar nieuwe songs uit die hij weldra met Chelsea Light Moving gaat inblikken. We onthouden vooral het venijnige “Burroughs” waar de elektrische gitaren kraakten, krasten, piepten en scheurden als betrof het een lost classic die Sonic Youth vergat op te nemen tijdens de legendarische sessies die vooraf gingen aan ‘Daydream Nation’. Het aan Roky Erickson & The 13th Floor Elevators opgedragen “Empires Of Time” en de bijna radiohit “Ono Soul” besloten een eigenzinnige en hoogste intrigerende set die Moore’s verschillende muzikale gedaanten liet zien.

Het Ierse enfant terrible GAVIN FRIDAY (****) moet zowat de tegenpool zijn van Thurston Moore als het op theatraliteit en extraversie aan komt. Na een bijzonder lange afwezigheid op het live front belandt de voormalige frontman van Virgin Prunes sinds vorig jaar terug regelmatig op Vlaamse podia. En precies daar begint het schoentje toch wel een klein beetje te knellen, want Friday en zijn uitstekende begeleidingsgroep disselden nagenoeg dezelfde set op als tijdens zijn indrukwekkende driedaagse dit voorjaar. Wie de man dus reeds in Hasselt, Leuven of Gent aan het werk zag was onmiddellijk vertrouwd met Friday’s bewondering voor muzikale idolen Jacques Brel (“Next”), Caruso (“Caruso”) en Marc Bolan (“King Of Trash”) en zijn liefde voor de schrijfsels van Oscar Wilde (“Each Man Kills The Thing He Loves”). Het zijn stuk voor stuk nummers die weliswaar voor het theater gemaakt zijn, maar ook onder de blote hemel moeiteloos overeind blijven.
Ondanks de grote voorspelbaarheid blijft een optreden van Friday toch een aparte belevenis, en dat heeft de man volledig te danken aan zijn theatrale podium présence en zijn onnavolgbare kunst om te scoren met elke opmerking uit het publiek. In de cynische Ier die maar wat graag blijft verwijzen naar de kerkelijke hypocrisie schuilt echter ook een melancholische ziel. Het breekbare “Apologia” vanop Friday’s meesterlijk solodebuut was daar ook nu weer het duidelijkste bewijs van. Die ene spotlight gericht op zijn tafeltje met de obligate fles wijn is en blijft emotioneel beklijvend en zorgde opnieuw voor hét kippenvelmoment van de avond.
In de bissen dolde Friday nog wat met het publiek door hen voor de verscheurende keuze tussen een cover van Brel of Bowie te stellen. Tot cynische verbazing van de Ier werd het uiteindelijk “Five Years” van laatstgenoemde, gevolgd door het nieuwe “It’s All Ahead Of You” als ultieme bedtime story in het feeëriek verlichte decor van OLT.

Neem gerust een kijkje naar de pics

http://www.musiczine.net/nl/fotos/thurston-moore-1-08-2012/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/gavin-friday-1-08-2012/

Organisatie
: OLT Rivierenhof, Deurne (ism Arenberg, Antwerpen)   

Thurston Moore – Gavin Friday – sterke double-bill!
Thurston Moore – Gavin Friday

Een slogan als Niet het grootste festival, wel het langste... suggereert een soort valse bescheidenheid die we niet gewoon zijn van onze Antwerpse vrienden van het Openluchttheater (OLT) Rivierenhof. Wel integendeel, OLT mocht afgelopen woensdag met meer dan gepaste trots de maand augustus aftrappen met twee eigenzinnige iconen uit wat we gemakkelijkshalve de alternatieve muziekgeschiedenis zullen noemen.

THURSTON MOORE (****) mag dan al zijn sporen hebben verdiend als frontman en avant-gardistisch snarenwonder van het New Yorkse noise gezelschap Sonic Youth, dat de introverte Amerikaan er ook een solocarrière op na houdt die inmiddels een handvol albums beslaat is minder bekend. Op basis van Moore’s vorig jaar verschenen opus magnum ‘Demolished Thoughts’, waarop rustig voortkabbelende akoestische gitaren en een melancholische viool de dienst uitmaken, hadden wij een eerder intiem concertje verwacht waar de geest van Nick Drake op een gegeven moment wel uit het stadsbos zou kunnen opduiken. Zonder het goed en wel te beseffen waren we echter getuige van de Belgische maiden trip van Chelsea Light Moving, de nieuwe groep die de weinig spraakzame New Yorker ondertussen uit de grond heeft gestampt. In die nieuwe band heeft Moore duidelijk meer zin in een elektrisch overstuurd avontuur waar de viool van Samara Lubelski wonderwel de balans vond met de gecontroleerde gitaaruitspattingen van Moore en diens sidekick Keith Wood.
Opener “Orchard Street” kreeg meteen een wervelende noise outro die menige wenkbrauw deed fronsen, meteen gevolgd door de start-stop rock van “Pretty Bad” uit Moore’s debuut ‘Psychic Hearts’ (‘95). Dat Moore zijn Sonic Youth verleden absoluut niet wou verbergen vonden we helemaal niet erg, maar toch waren we ook benieuwd hoe hij het er met de 12-snarige akoestische gitaar zou vanaf brengen. Het antwoord kwam er uiteindelijk met “Mina Loy” en “Circulation”, en ja, bij dit laatste nummer dachten wij even Mr. Drake goedkeurend te zien knikken tussen het dreigende wolkendek boven het OLT.
Moore probeerde tussendoor ook een paar nieuwe songs uit die hij weldra met Chelsea Light Moving gaat inblikken. We onthouden vooral het venijnige “Burroughs” waar de elektrische gitaren kraakten, krasten, piepten en scheurden als betrof het een lost classic die Sonic Youth vergat op te nemen tijdens de legendarische sessies die vooraf gingen aan ‘Daydream Nation’. Het aan Roky Erickson & The 13th Floor Elevators opgedragen “Empires Of Time” en de bijna radiohit “Ono Soul” besloten een eigenzinnige en hoogste intrigerende set die Moore’s verschillende muzikale gedaanten liet zien.

Het Ierse enfant terrible GAVIN FRIDAY (****) moet zowat de tegenpool zijn van Thurston Moore als het op theatraliteit en extraversie aan komt. Na een bijzonder lange afwezigheid op het live front belandt de voormalige frontman van Virgin Prunes sinds vorig jaar terug regelmatig op Vlaamse podia. En precies daar begint het schoentje toch wel een klein beetje te knellen, want Friday en zijn uitstekende begeleidingsgroep disselden nagenoeg dezelfde set op als tijdens zijn indrukwekkende driedaagse dit voorjaar. Wie de man dus reeds in Hasselt, Leuven of Gent aan het werk zag was onmiddellijk vertrouwd met Friday’s bewondering voor muzikale idolen Jacques Brel (“Next”), Caruso (“Caruso”) en Marc Bolan (“King Of Trash”) en zijn liefde voor de schrijfsels van Oscar Wilde (“Each Man Kills The Thing He Loves”). Het zijn stuk voor stuk nummers die weliswaar voor het theater gemaakt zijn, maar ook onder de blote hemel moeiteloos overeind blijven.
Ondanks de grote voorspelbaarheid blijft een optreden van Friday toch een aparte belevenis, en dat heeft de man volledig te danken aan zijn theatrale podium présence en zijn onnavolgbare kunst om te scoren met elke opmerking uit het publiek. In de cynische Ier die maar wat graag blijft verwijzen naar de kerkelijke hypocrisie schuilt echter ook een melancholische ziel. Het breekbare “Apologia” vanop Friday’s meesterlijk solodebuut was daar ook nu weer het duidelijkste bewijs van. Die ene spotlight gericht op zijn tafeltje met de obligate fles wijn is en blijft emotioneel beklijvend en zorgde opnieuw voor hét kippenvelmoment van de avond.
In de bissen dolde Friday nog wat met het publiek door hen voor de verscheurende keuze tussen een cover van Brel of Bowie te stellen. Tot cynische verbazing van de Ier werd het uiteindelijk “Five Years” van laatstgenoemde, gevolgd door het nieuwe “It’s All Ahead Of You” als ultieme bedtime story in het feeëriek verlichte decor van OLT.

Neem gerust een kijkje naar de pics

http://www.musiczine.net/nl/fotos/thurston-moore-1-08-2012/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/gavin-friday-1-08-2012/

Organisatie
: OLT Rivierenhof, Deurne (ism Arenberg, Antwerpen)   

 

Cactusfestival Brugge 2012 - zaterdag 7 juli 2012
Cactusfestival Brugge 2012

Singer-songwriters van de oude en de nieuwe garde, vooroorlogse calypsoblues, slowcore, witte afroblues, grungy folkrock, rammelende garagerock tot neo-psychedelische pop: je kon moeilijk ontkennen dat de tweede dag van het 31ste Cactus festival geen klein beetje in het teken stond van koning gitaar. Alleen hadden de weergoden het op bepaalde momenten niet echt begrepen op die eclectische mix aan stijlen, en werden de hemelsluizen een paar keer flink opengedraaid. Hear, Sea, Feel The World! dus, of hoe je als geoefende festivalganger moest laveren tussen frisse mojito’s en hete koffie.

Bij het aantreden van opener KURT VILE & THE VIOLATORS (***) was er alvast nog geen vuiltje aan de lucht. De langharige Amerikaan schuimt nu al ruim anderhalf jaar clubs en festivals af met dat ene wonderlijke album, ‘Smoke Ring For my Halo’, waarop de jonge Springsteen en Young elkaar naar de kroon steken onder het goedkeurend oog van Dinosaur Jr.’s J. Mascis. De combinatie van epische gitaarrock en ingetogen lo-fi werkte weliswaar minder doeltreffend op klaarlichte dag als in een muziekkroeg, maar met “Peeping Tomboy”, “Baby’s Arms” en het manische “Freak Train” scoorden Vile en zijn kompanen al vroeg op de middag een handvol hoogtepunten.

De uit Australië overgevlogen C.W. STONEKING & THE PRIMITIVE HORN ORCHESTRA (**) tekenden voor het laid-back moment van de dag. Stoneking waant zich om de één of andere reden nog steeds in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw waar blues en calypso de muzikale orde van de dag bepaalden. De wat zonderling ogende Aussie klinkt niet alleen alsof hij ruim honderd jaar te laat is geboren, verstopt in een parelwit pakje ziet hij er ook uit alsof hij elke avond de bewakers van een koloniaal strafkamp hoort te entertainen. We hebben best genoten van nummers als “Handyman Blues”, “Jungle Lullaby” of “Going Back To Arkansas”, krakkemikkig opgesmukt door charmante blazers, contrabas en drums van The Primitive Horn Orchestra, maar al vlug werd alles toch wat te stereotiep en ging onze aandacht meer uit naar de cocktailbar. Stoneking en zijn gevolg zijn op zijn minst een genietbare gimmick die zeker een plaats verdienen op de soundtrack van ‘Oh Brother, Where Art Thou’, maar op een festival als dit toch wat te licht uitvielen.

Het was vervolgens bittere ernst geblazen met het Amerikaanse trio LOW (***) dat ietwat tegen wil en dank wordt gebombardeerd als één van de uitvinders van de slowcore. In de praktijk vertaalt het kernduo en echtpaar Alan Sparhawk en Mimi Parker dit genre door elk tempo uit de songs te halen, waardoor hun harmonieuze samenzang plots heel veel ruimte krijgt en enkel het gezelschap moet verdragen van minimale percussie en een gruizige gitaar. Een unieke muzikale formule dus, die met “Especially Me” uit het vorig jaar verschenen album ‘C’mon’ een pastoraal hoogtepunt bereikte. Het Cactus publiek had echter de grootste moeite om de aandacht erbij te houden. Wellicht had Low meer respect kunnen afdwingen na zonsondergang, maar voor het zover was gingen de hemelsluizen een eerste keer open.

Als bij wonder klaarde de hemel helemaal op voor de komst van de achtkoppige ZITA SWOON GROUP (****), en werd het Minnewaterpark omgetoverd tot een gezellig dorpsplein ergens in Burkina Faso waar frontman en creatief mastermind Stef Kamil Carlens in 2010 een sociaal geëngageerd muzikaal avontuur beleefde. Het resultaat is te horen op het dit voorjaar verschenen ‘Wait For Me’, en misschien tot verrassing van de oudere fans plukte de eigenzinnige Carlens zaterdag enkel nummers uit die plaat. Maar wat bleek, de Zita Swoon Group had geen hits nodig om het vuur aan de lont te steken. Voor het eerst op deze festivaldag kregen we een groep met muzikale goesting te zien, en niet in het minst was dit te danken aan de wisselwerking tussen Carlens en zijn twee Afrikaanse vrienden die voor de gelegenheid de Zita Swoon Group kwamen versterken. De authentieke klaagzang van ‘Madame’ Awa Démé en het virtuoze balafon (een Afrikaanse versie van de xylofoon) spel van Mamadou Diabaté Kibié vormden de exotische tegenpool van de withete Captain Beefheart blues van Carlens & co. “Sababu” en “Tasuma/Ji” lokten de eerste voorzichtige danspasjes uit, alleen spijtig dat die door de weergoden werden misbegrepen als het begin van een regendans.

Het Amerikaanse trio GRANT LEE BUFFALO (***) kreeg de twijfelachtige eer om gedurende hun ganse optreden te turen naar een muur van regenjassen en paraplu’s. Net zoals vele van hun generatiegenoten uit de 90ies is ook deze bende rond singer-songwriter Grant Lee Phillips na een lange pauze toe aan een reünie in de originele bezetting. Nieuw materiaal zit er nog niet meteen aan te komen, dus hadden Phillips & co hun set maar wijselijk opgehangen aan hun eerste twee succesplaten ‘Fuzzy’ (’93) en ‘Mighty Joe Moon’ (’94). Ondanks de plensende regen hoorden we dan ook weinigen klagen toen “Jupiter And Teardrop”, “The Hook”, “Stars N’ Stripes”, “Mockingbirds” en “Fuzzy” de revue passeerden. Al haalde Phillips niet steeds de hoge noten bij dit laatste nummer, het blijft voor niet-ingewijden een klein mysterie hoe hij met een reeks effectenpedalen de meest beklijvende solo’s en powerchords uit die acoustische gitaar blijft knijpen. Een welkom weerzien dat we graag nog eens overdoen, maar dan zonder dat half emmertje regenwater in de nek.

De versterkers kregen vervolgens een ferme ruk naar rechts bij het aantreden van BLACK BOX REVELATION (****). De tweede Belgische groep van de dag was duidelijk niet onder de indruk van het aanhoudende regenweer, en gooide zich zoals gewoonlijk vol overgave in een stomende set die intussen een pak radiohits op de teller heeft staan.
“High On A Wire”, “Gravity Blues”, “My Perception”, “Never Alone, Always Together” en “I Think I Like You”, allen knalden ze zonder veel franjes uit de speakers. Daar waar genregenoten Triggerfinger zich wel eens durven verliezen in Het Grote Gebaar willen frontman Jan ‘Ik ben geen veelprater’ Paternoster en drummer Dries ‘Animal’ Van Dijck bij voorkeur zo veel mogelijk nummers in een uur persen. Black Box Revelation bewees met verve dat ze de best geoliede tandem in het Vlaamse rocklandschap zijn, en als het aan de Amerikaanse TV host David Letterman ligt ook ver daarbuiten.

De anders zo serene Ayco Duyster leek toch wel een tikkeltje zenuwachtig tijdens haar aankondiging van JOHN HIATT & THE COMBO (****). Met zijn 60 lentes was Hiatt weliswaar de éminence grise van deze editie van het Cactus festival, maar in plaats van een aftandse songsmid zagen we een van meet af aan goedlachse troubadour die geruggesteund door een stel klassemuzikanten vooral ging grasduinen in zijn back catalogue. Dit resulteerde in een bijna anderhalf uur durende set met niets dan hoogtepunten, en daar hoorden ook een paar nummers uit het nagelnieuwe album ‘Dirty Jeans and Mudslide Hymns’ bij. Een bijzonder vitaal ogende Hiatt speelde weliswaar op veilig door vooral terug te grijpen naar succesplaten ‘Bring The Family’ (‘87) en ‘Slow Turning’ (’88), maar het speelplezier droop er zodanig vanaf dat niemand dat de man kon kwalijk nemen. Toen de regen eindelijk eventjes moest wijken voor de ondergaande zon herleefde het festivalgevoel bij een groot deel van het publiek, zeker toen Hiatt & co een pianoloze versie van “Have A Little Faith In Me” en een lang uitgesponnen “Ridin’ With The King” als uitsmijters serveerden. Alle respect voor Yeasayer in beschouwing genomen had dit de perfecte afsluiter voor de zaterdag kunnen zijn.

Het New Yorkse viertal YEASAYER (***) moest toch wat lijdzaam toezien hoe een groot deel van het publiek er met mondjesmaat de brui aan gaf toen het hemelwater weer rijkelijk over het Minnewater park neerdaalde. Terwijl hun eclectische mix van Aziatische wereldmuziek, neo-psychedelica en 80ies pop tijdens vorige optredens deftig op de dansspieren inwerkten hield de menigte zich eerder apathisch op de vlakte. “Ambling Alp”, “Madder Red” en “O.N.E.” zijn geraffineerde en exotisch aandoende popdeuntjes die nu eenmaal beter smaken met een mojito dan met een doorweekt koffiebekertje in de hand. Het publiek kreeg ook een pak nummers uit het nieuw te verschijnen album ‘Fragrant World’ voorgeschoteld, en zoals de nieuwe single “Henrietta” doet vermoeden lijkt het muzikale spectrum van de groep verder op te schuiven richting electronica. In het najaar krijgen Yeasayer fans een herkansing in de AB om één van de meest boeiende groepen uit de Big Apple met droge voeten te bewonderen.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/cactusfestival-2012/ (+ dank aan http://www.festivalnoise.be)

Organisatie: Cactus Club, Brugge


 

“Three is the magic number” was het vaste devies van de Amerikaanse underground held Bob Mould telkens hij op het punt stond om in de loop van de muziekgeschiedenis een band uit de grond te stampen. Als zanger/gitarist van Hüsker Dü, een trio dat hij in de prille jaren ’80 vormde met Grant Hart en Greg Norton vanuit thuisbasis Minneapolis, lag hij mee aan de basis van wat een decennium later grunge of indie zou gaan heten. Na het imploderen van het commercieel weinig potten brekende Hüsker Dü haalde Mould een paar jaar later alsnog zijn gram, dit keer als onbetwiste frontman van het powertrio Sugar dat in ’92 de klassieker ‘Copper Blue’ hoog in de eindejaarslijstjes deed belanden. Ter gelegenheid van de 20ste verjaardag van deze mijlpaal uit de catalogus van het ooit toonaangevende gitaarlabel Creation gaat Mould dit jaar alweer de boer op als trio.

De Bob Mould performs ‘Copper Blue’ tour hield afgelopen zondag halt in de Brusselse AB. Aanvankelijk zou Mould in de grote zaal met de 100 dB geluidslimiet flirten, maar vanwege een tegenvallende voorverkoop werd het uiteindelijk slechts de AB Box die trouwens ook nog flink wat benenruimte op overschot had. Conform de traditie van de rewind formule passeerde ‘Copper Blue’ integraal en volgens de oorspronkelijke tracklist de revue, te beginnen met de uit staal en beton intro van het gruizige “The Act We Act”. Hoe hard zijn jongere kompanen Jason Narducy (bas) en Jon Wurster (drums) ook hun best deden, toch torende de gebiedende stem van een duidelijk goedgemutste Mould al meteen netjes boven hun ‘wall of sound’ uit. Ook met zijn gitaarspel leek alles van meet af aan snor te zitten: hoekig, energiek, beukend, strak maar altijd melodieus zoals in ‘s mans hoogdagen. De set kwam al heel vroeg in een stroomversnelling terecht met “A Good Idea”, ingeleid door een baslijntje dat Kim Deal niet verkocht kreeg bij de Pixies, en het majestueuze “Changes” dat ook zonder de urgente intro het beste nummer uit ‘Copper Blue’ en bij uitbreiding de volledige Sugar catalogus is en blijft.
Sommige nummers op ‘Copper Blue’ kan je bijna bestempelen als pure poprock, maar daar lijken Mould & co twee decennia later maar weinig boodschap aan te hebben.
Zo werd de synth intro van “Hooverdam” al vlug opgeslorpt door een orkaan van snarengeweld, maar door de puike samenzang van Mould en Narducy bleven de decibels toch verteerbaar. Mould wisselde een eerste keer van gitaar bij het relatieve rustpunt “The Slim”. De frontman bewees tijdens dit nummer dat hij na bijna 51 lentes nog steeds tot vocaal hartverscheurende dingen in staat is, en ja, heel even moesten we zelfs aan Hüsker Dü’s “Diane” terugdenken.
Hoe “If I Can’t Change Your Mind” ooit op ‘Copper Blue’ is terecht gekomen is ons nog altijd een raadsel. Een luchtig folkrock riedeltje waar The Byrds in hun tijd nog konden mee wegkomen, dat wel, en niet toevallig heeft deze vreemde eend in de bijt het tot Sugar’s bekendste radiohit geschopt. In de AB kreeg het nummer de Hüsker Dü injectie waar het al die jaren al recht op had, dus ons hoor je niet klagen. Het strakke “Fortune Teller”, nog zo’n uppercut die op een album van Mould’s eerste groep had kunnen staan, en de broeierige bombast van “Slick” en “Man On The Moon” besloten de herontdekking van ‘Copper Blue’.

In tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten teert Mould niet enkel op oude successen, maar levert hij met de regelmaat van de klok nog nieuwe albums af. Het publiek kreeg in de AB een voorproefje van Mould’s volgende solo schijf die komende herfst zal verschijnen. “Star Machine”, “Dissent” en “Round the City Square” klonken vintage Hüsker Dü en Sugar, en werden met de nodige gretigheid de zaal in geslingerd alsof ze al jaren op de setlist van de groep pronken.
Voor de oudere fans die trouwens in behoorlijke getale de weg naar de AB hadden gevonden was het echte orgelpunt van de avond aangebroken toen Mould tot vier keer toe in de catalogus van Hüsker Dü ging grasduinen. We waanden ons heel even terug in de onrustige tienerjaren anno 1985 toen “I Apologize” en “Celebrated Summer” uit het legendarische ‘New Day Rising’ album werden opgediept. Mould & co lieten nagenoeg alle remmen los tijdens de manische brok emocore geschiedenis “Chartered Trips” uit het één jaar eerder verschenen ‘Zen Arcade’. Met de finale encore “Makes No Sense At All” serveerde Mould zijn come-back match uit met een ace.

Elke set die gedurende een klein anderhalf uur geen enkel dieptepunt kent, bulkt van de energie en zijn afspraak met de muziekgeschiedenis niet heeft gemist krijgt van ons steevast het etiket ‘memorabel’ opgespeld. Wie deze afspraak om welke drogreden dan ook toch heeft gemist krijgt straks van Chokri een herkansing. De Amerikaanse indie held gaf te kennen om er dan opnieuw met volle goesting in te vliegen, we hopen van U hetzelfde.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/bob-mould-03-06-2012/

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

White Denim
Ancienne Belgique (Club)
De pret op Pukkelpop 2011 was weliswaar van korte duur, maar duurde uiteindelijk toch lang genoeg om één muzikale ontdekking op de Main Stage te noteren. Ergens vroeg in de middag op die tragische donderdag tekende het energieke viertal White Denim namelijk met de vingers in de neus voor het beste optreden van de dag, en bij uitbreiding, het festival. Op het eerste gehoor zou je dit in Austin, Texas residerend gezelschap gemakkelijkshalve als een retro band kunnen beschouwen, waarvan de leden te lang op een dieet van Allman Brothers Band en Wishbone Ash heeft geleefd. Wie het vorig jaar verschenen opus magnum ‘D’ voldoende luisterbeurten gunt ontdekt naast de onmiskenbare Southern rock feel echter ook verwijzingen naar folk, progrock, psychedelica en godbetert hier en daar zelfs een snuifje country. Hoe vernuftig dit album ook in elkaar steekt, White Denim is bovenal een band die je live moet gaan zien en wiens vibe tot diep in de onderbuik moet kunnen doordringen.

In een matig gevulde AB Club liet het Amerikaanse viertal alvast geen seconde onbenut om het opvallend jonge volkje te overtuigen van hun kunnen. Want als we eerlijk zijn, dan maalt volgens ons weinig of geen mens om de lyrics van White Denim. Nee, de ware aantrekkingskracht van de band zit hem ontegensprekelijk in de muzikale virtuositeit en het bijna atletisch vermogen waarmee de vier heren op elk nummer de spierballen laten rollen. In beste Allmann Brothers of Lynyrd Skynyrd traditie zijn de gitaren van frontman James Petralli en Austin Jenkins zo in elkaar verweven als betreft het één enkel instrument.
Daar waar hun illustere voorbeelden zich echter wel eens durven verliezen in oeverloze jamsessies, schakelt White Denim voortdurend in een hogere of lagere versnelling waardoor het geheel steeds strak, fris en absoluut niet retro klinkt. Het ruim 15 minuten durende openingssalvo waar verschillende nummers uit ‘D’ naadloos in elkaar overgingen liet het publiek op die manier al meteen naar adem happen.
Na een verschroeiend eerste half uur leek de AB Club wel omgetoverd tot een publieke sauna waar je het zweet zo van Petralli’s gitaar zag druipen. De goedlachse frontman blijkt naast een begenadigd gitarist ook een niet onverdienstelijke zanger, al werd zijn stem steevast ondergedompeld in een bad vol reverb en psychedelische echo’s. Tijdens het aan Eagles refererende “Is And Is And Is” en het countryriedeltje “Keys” liet White Denim zich even van zijn meest aaibare kant zien, maar die momenten van relatieve rust waren eerder schaars. Met de in een ijl tempo op elkaar volgende “It’s Him!” en “Burnished” deelde de groep vervolgens twee nieuwe uppercuts van formaat uit met drummer Josh Block in de hoofdrol. Elke vierkante centimeter van ’s mans compacte drumstel werd met achteloos gemak afgedroogd op een manier waar Triggerfinger’s Mario Goossens volgens ons enkel een natte droom aan over houdt.
De eclectische single “Drugs”, die door samenstellers van de Vlaamse radiozenders vakkundig uit de playlists is geweerd, werd tot op het eind van de set opgespaard. Aan de obligate bisnummers hadden Petralli en zijn kornuiten blijkbaar lak, want dat betekent nu éénmaal tijdsverlies. In plaats daarvan werd het anderhalf uur dat de groep van de AB kreeg toegemeten netjes in één lange ruk volgemaakt.

Eens buiten de muren van de snikhete AB Club werden we opgewacht door een horde Netsky fans die, afgaand op de lichtjes in hun pretoogjes, luttele meters verderop in de uitverkochte grote zaal van de AB net het optreden van hun leven hadden meegemaakt. Vermoedelijk vertelde onze blik iets gelijkaardigs over de doortocht van White Denim, en voeg daar gerust maar een open mond en een stijve nek aan toe.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Toegegeven, we zien wel wat radiomakers struikelen over een groepsnaam als Texas Chainsaw Mass Choir, maar ook toen een aantal leden deze band later omdoopten tot het minder tongue-in-cheek White Rabbits bleef het oorverdovend stil op de StuBru’s en Radio 1’s van deze wereld. Met drie albums vol springerige pop onder de arm is het naar New York uitgeweken gezelschap dus goed op weg om het zoveelste goed bewaarde geheim in indieland te worden. Getuigden de eerste twee platen nog van een gezonde fixatie voor grote voorbeelden The Specials en Spoon, met de vorige maand verschenen nieuweling ‘Milk Famous’ maakten White Rabbits de definitieve stap richting een eigen geluid die hen momenteel langs een reeks bescheiden clubs op het Europese vasteland brengt.

In een erg matig gevulde Rotonde van de Brusselse Botanique werden de instrumenten volgens goede DIY traditie door de groepsleden zelf in de juiste plooi gestreken. Geen overbodige luxe trouwens, want de nieuwe single “Heavy Metal” waarmee het zeskoppige gezelschap uiteindelijk aftrapte is zo een nummer waar werkelijk elk detail er toe doet. Met het gelijknamige muziekgenre heeft het niets van doen, wel met een smeltkroes van no wave, punkfunk en psychedelische pop. Neem daarbij nog de ingehouden falsetstem van frontman Stephen Patterson, zelf een hyperkinetische look-alike van Madness opperhoofd Suggs in zijn jonge dagen, en je zat gebeiteld voor een dik uur pop voor meerwaardezoekers die werkelijk geen seconde verveelde.
Live heeft White Rabbits twee of occassioneel zelfs drie gitaristen in de rangen, maar toch kan je de jonge Amerikanen bezwaarlijk een typische gitaargroep noemen. Daarvoor gaan ze conventionele gitaarriedeltjes of Sturm und Drang snarengeweld te bewust uit de weg, en dienen de minutieus afgemeten gitaren enkel om de gaatjes tussen de piano van Patterson en de drumtandem Jamie Levinson en Matt Clark dicht te plamuren. Enkel wanneer Clark de sticks inruilde voor zes snaren tijdens een uitgesponnen versie van het oudje “The Salesman (Tramp Life)” viel de groep even uit haar rol, en leek het podium even te klein voor zoveel jong geweld.
Het publiek zat of stond erbij en keek ernaar, sommigen uit verwondering voor de intensiteit waarmee die jonge gasten de ene na de andere compacte popsong uit hun hoed toverden, anderen uit verveling wachtend op een hit die nooit zou komen. Want voorwaar, met één radiohit op zak zouden wellicht een pak meer deuren open gaan voor White Rabbits. De groep was er al één keer erg dicht bij met het stuiterende “Percussion Gun”, in ’09 goed voor een bescheiden succes in de Alternative Billboard charts, en in een erg bescheiden kring voorlopig de enige cult classic van White Rabbits. Of neem nu het door een droge ritmebox op gang getrokken “Temporary”, wiens onweerstaanbaar baslijntje spontaan solliciteert voor een stekje in de back-catalogue van The Rapture of LCD Soundsystem, en waarvan de temperatuur op een kille lenteavond als afgelopen maandag prompt een paar graden de hoogte in gaat.
Het zestal bedankte de Belgische fans voor hun -zij het karige- opkomst met het nieuwe “Danny Come Inside”, een opzwepende kruisbestuiving tussen punkfunk en experimentele psychopop, en het oudje “Kid On My Shoulders” dat nog steeds duidelijk de calypso handtekening van The Specials draagt.

White Rabbits bewezen vanavond echter dat ze meer dan ooit op eigen benen kunnen staan, nu nog wat dovemansoren aan het radio-firmament wakker schudden en alles komt goed. En nee, toeval bestaat niet, want bovendien heeft Chokri naar verluid nog wat winddichte tentjes te vullen op Pukkelpop.

De avond werd gezellig maar ongevaarlijk op gang getrokken door Another Belgian Band. Nee, I kid you not, in de categorie ‘verzin eens een originele groepsnaam’ heeft dit vijftal al een prijs binnen handbereik. De muziek daarentegen is hooguit charmant te noemen, o.a. dankzij het gebruik van instrumenten met een eerder laag rock’n’roll gehalte zoals klarinet, ukelele, contrabas en klokkenspel. De groep kwam in de Rotonde haar debuut EP voorstellen waarop pop en folk braafjes met elkaar worden verzoend, occasioneel met een uitspatting richting zigeunermuziek, cabaret en chanson. Een tournee langs Belgische en Franse clubs is momenteel hun deel, eeuwige roem bijlange nog niet.

Organisatie: Botanique, Brussel

De Nits - lotgevallen van een vergeten wereldgroep
Het zal Kraantje Pappie en zijn gevolg worst wezen, maar er was ooit een tijd dat The Nits behoorden tot de hipste Nederlandse bands van hun generatie. Wie in de 80ies en early 90ies boven de Moerdijk op zoek ging naar melancholische Nederpop, orkestrale kamermuziek of progressieve kleinkunst kwam steevast uit bij dit Amsterdamse los-vast collectief rond songsmid Henk Hofstede, percussionist Rob Kloet en keyboardwonder Robert Jan Stips. Jarenlang regende het Edisons, Gouden Harpen en nationale popprijzen ten huize Hofstede & co, maar de jongste twee decennia heeft het trio toch flink wat airplay moeten inboeten.
Nu is commerciële aandacht nooit echt een drijfveer geweest voor The Nits. Meer nog, de groepsleden staan er op om “The” uit hun bandnaam te weren om hun eigenzinnige Hollandse roots niet te verloochenen voor gratuit buitenlands succes. Voor De Nits zelf blijven de artistieke gloriejaren gewoon verder duren, en wordt ver buiten het bereik van de commerciële schijnwerpers met de regelmaat van de klok een nieuw album bedacht in hun Amsterdamse hoofdkwartier De Werf.

De halflege theaterzaal van de Gentse Vooruit vormde afgelopen zaterdag het sfeervolle decor voor de jongste zaalshow van het Amsterdamse trio, dat met ‘Malpensa’ net haar 21ste studioalbum uit heeft. De titel verwijst naar de internationale luchthaven van Milaan, maar ook andere wereldlijke oorden hebben op de één of andere manier bijgedragen tot de sfeer op de nieuwe plaat. Fans van De Zevende Dag op zondagmorgen kennen ongetwijfeld reeds “Five Fingers”, de op een Egyptische folkbeat drijvende nieuwe single waarmee de set avontuurlijk werd geopend.
Ondanks de 38 (!) dienstjaren van Hofstede als minzame frontman van De Nits zijn bij de Amsterdammer nog maar weinig sporen van enig communicatief verval te merken. Gestoken in een te groot zwart maatpak en dito deukhoed vertelt de globetrotter in Hofstede honderduit over zijn reisverhalen, waarin hij graag een al dan niet fictieve hoofdrol voorziet voor zijn muzikale helden. Zo komt Joni Mitchell in “Home Before Dark” als enige klant langs Hofstede’s denkbeeldige tankstation in een godverlaten Amerikaans stadje. Of vinden zijn fascinatie voor melancholische treurwilgen en The Beatles elkaar in “Nick In The House Of John”, het surrealistische verhaal over Nick Drake die ronddwaalt in de leegstaande parelwitte villa van John Lennon na diens emigratie naar The Big Apple. Maar evengoed kan ook Nederland’s enige rock’n’roll animal Herman Brood op de stille bewondering van de Nits frontman rekenen. Die paar dagen ooit samen op tournee in Berlijn worden op het nieuwe album herdacht met het Duitstalige “Schwebebahn”, een muzikale kwinkslag geïnspireerd door Trio’s “Da Da Da” tegen een achtergrond van welgemikte zwart-wit projecties op twee veelhoekschermen.
De Nits vormen niet enkel een muzikaal vehikel voor Hofstede’s verhaaltjes, maar bieden tevens een thuis voor een aantal rasmuzikanten. Dat er op het podium ook visueel iets te beleven valt is grotendeels de verdienste van het inventieve percussiewerk van Rob Kloet; de man aanspreken als de drummer van de groep is dan ook een regelrechte belediging voor de neo-zestiger. De tandem Hofstede-Kloet werd in de Vooruit voorts versterkt door de boomlange Laetitia van Krieken, die voor de gelegenheid de geblesseerde Stips verving en met haar fraaie engelenstem wat extra dramatiek toevoegde aan de meer intimistische nummers.
In het eerste deel van de set kozen The Nits vooral voor recenter en dus minder bekend werk, en moest het publiek het stellen met het vrolijke anti-voetbal lied “J.O.S. Days” en de ingetogen pianosymfonie “Cars & Cars” als enige radiohits. Wie tijdens de pauze een Duvel achterover sloeg werd bij aanvang van het tweede deel van de set echter net niet in slaap gewiegd in de fluwelen zeteltjes. “Jazz Bon Temps’ en “Blue Things” zijn op zich wel genietbaar, maar kabbelden wat te braafjes voorbij om de set echt boeiend te vervolgen. Net op tijd greep van Krieken naar de accordeon om een magistraal “Adieu, Sweet Bahnhof” in te zetten, onmiddellijk gevolgd door de eerste echte Nits hit “Nescio” die ondertussen net geen 30 kaarsjes mag uitblazen.
Ook tijdens de twee bisrondes ging het feest der herkenning gewoon verder met “The Bauhaus Chair”, het onvermijdelijke “In The Dutch Mountains” waar Hofstede ongedwongen publieksparticipatie vroeg en kreeg, en een in bloedrode spots gedrenkt “Sketches Of Spain” waarmee de bijna twee uur durende set werd uitgewuifd.

Dat het publiek uitgerekend op Record Store Day maar met mondjesmaat de weg vond naar de Vooruit is best wel pijnlijk voor een groep die altijd veel aandacht heeft besteed aan haar artwork. Wie Kraantje Pappie al na een halve luisterbeurt beu is weet dus volgende keer waar naar toe.

Neem gerust een kijkje naar de pics van de set in de Roma, Antwerpen (een dag eerder)
http://www.musiczine.net/nl/fotos/nits-20-04-2012/

Organisatie Culturavof, Kasterlee + Vooruit Gent

Sinds zijn inauguratie tot prominent lid van de Next Dylan Club ergens vroeg in de jaren ’70 heeft de voormalige Rolling Stone journalist Elliott Murphy zich langzaam maar zeker zelf ontpopt tot een stijlicoon voor een hele trits singer-songwriters en indie bands. Maar zoals vele iconen van over de grote plas is ook Murphy nooit sant in eigen land geweest. In Europa kan hij daarentegen reeds decennia lang rekenen op een hondstrouwe aanhang, waardoor de man op zijn oude dag nog een stuk of 100 optredens per jaar weet te versieren.
Wie Murphy op Belgische bodem aan het werk wil zien heeft helemaal geen excuus om de man te mislopen. De gerenomeerde singer-songwriter ruilde een hele tijd terug de Big Apple voorgoed in voor de Franse lichtstad, dus in minder dan een oogwenk staat hij met de Thalys op Belgische bodem voor op zijn minst een paar optredens per jaar.

Op het podium hebben Elliott Murphy en zijn eeuwige hoed een onberispelijke staat van dienst, en dat was afgelopen vrijdag in de aardig volgelopen Orangerie van de Botanique niet anders. Het werd een uiterst ontspannende avond waar speelplezier, geestige bindteksten en eerlijke songs bijna twee uur lang de hoofdrol opeisten. Dat Murphy uitgerekend die dag 63 kaarsjes mocht uitblazen maakte het voor iedere aanwezige een waar voorrecht om op ‘s mans eigen birthday party aanwezig te zijn.
De vele jaren on the road hebben de Franse Amerikaan een pak levenswijsheid bijgebracht die hij als geen ander in grappige quotes weet om te zetten. Zijn cynische dankbetuiging aan de Franse regering voor het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd leek ons één van de meest gevatte quotes van de avond. Dankzij Sarkozy & co kan Murphy immers nog een aantal jaar langer officieel aan de slag blijven, en zowaar, voor één keer onthield zelfs het vakbondsfront zich van elk commentaar.
Wie de tekstvellen van Murphy er op naslaat komt keer op keer tot de conclusie dat de man tot één van de meest veelzijdige singer-songwriters van zijn generatie dient te worden gerekend. De van melancholie doortrokken filosoof in “Jet-Lag” en “You Don’t Need To Be More Then Yourself”, de naïeve romanticus in “The Best Kiss” en “Take That Devil Out Of Me” of de primitieve rocker in “Last Of The Rock Stars” waar een flard “Shout” achteraan holde, allen passeerden ze de revue.
Niet elke bevlogen singer-songwriter is daarom ook een groot entertainer, maar in de persoon van Murphy gaan beiden wonderwel samen. Vergezeld van zijn vaste begeleidingsband The Normandy All Stars zorgde hij steevast dat er altijd wel iets te beleven viel op het podium. Zo zette hij samen met zijn maats tijdens het feelgood deuntje “Rain, Rain, Rain” een karikaturaal ZZ Top dansje in, of schurkte hij in de beste traditie van Neil Young & Crazy Horse dicht tegen zijn gitarist Olivier Durand aan op het ontstuimige “Take Your Love Away”.
In Durand heeft Murphy zowel op als naast het podium een trouwe sidekick gevonden. Beiden durven al eens samen een song schrijven, maar bovenal is de Fransman een meestergitarist van een uitzonderlijk kaliber die de schrijfsels van Murphy een potige rockinjectie toedient. Op “Everything I Do (Leads Me Back To You)” mocht Durand zelfs heel eventjes de plaats innemen van Springsteen, die dit nummer samen met diens vriend en generatiegenoot Murphy ergens midden jaren ‘90 inblikte voor het meesterlijke ‘Selling The Gold’ album.
Toen Murphy & co met het ruim 35-jaar oude “Diamonds By The Yard” het eerste deel van de set afsloten twijfelde geen kat er aan dat het feestje lang nog niet over was. De bezwete hoed was intussen vervangen door een versgestreken bandana toen het grappige “Come On Louann” de bissen op gang trok. Een unplugged versie van “Rockin’ In The Free World” leverde vervolgens een leuk kampvuurmoment op, maar het was vooral een doorleefd “Green River” dat de grootste indruk maakte.

Een deel van het publiek stond al een zuurverdiende pint te bestellen aan de bar toen de groep alsnog een laatste salvo loste. Het oudje “Drive All Night” ging naadloos over in het Easy Rider anthem “Born To Be Wild”, een slotstatement die we de Old Dylan nog niet zo direct zien maken. Vorst Nationaal of het Sportpaleis haalt Elliott Murphy waarschijnlijk nooit meer, de geschiedenisboeken als beste New Dylan ooit wellicht wel.

Organisatie: Botanique, Brussel  

Minneapolis, Mon Amour: het zou een songtitel van Stijn Meuris kunnen zijn, maar het is bovenal een fraaie AB concertreeks die de spotlights richt op één van de belangrijkste epicentra van de Noord-Amerikaanse alternatieve rock scene. The Trashmen, The Replacements, Hüsker Dü, Soul Asylum, Babes In Toyland, Semisonic,...: iedere zichzelf respecterende rockadept weet intussen dat er iets bijzonders in het water van de City of Lakes zit. In bovenstaand rijtje passen ook The Jayhawks, een groep die zoals alle goede dingen in het leven in verschillende versies bestaat. Met zanger/gitarist Mark Olson aan boord was de band in de early 90ies verantwoordelijk voor een revival van de close harmony folkrock, zonder Olson werden The Jayhawks langzaam maar zeker een stuurloos schip onder het bevel van de overgebleven sterkhouder Gary Louris.
Een paar jaar terug kruisten Olson en Louris terug elkaars muzikaal pad, en voor ze het goed en wel door hadden , bevonden ze zich samen met een aantal andere originele Jayhawks kompanen in de studio om een nieuw album in te blikken. ‘Mockingbird Time’ is duidelijk meer dan een fraaie reünieplaat geworden, ze laat bovenal horen dat de tandem Olson-Louris nog een flink eindje kan meefietsen met de Fleet Foxes van deze wereld.

The Jayhawks kregen afgelopen dinsdag de eer om Minneapolis, Mon Amour op passende wijze af te sluiten, maar de diesel van Olson en Louris was duidelijk nog niet warm gelopen toen een slordig en futloos “Wichita” uit hun magnum opus ‘Hollywood Town Hall’ (‘92) werd ingezet. De elektrische gitaar van Louris miste de nodige punch en ook bij Olson was enige bevlogenheid aanvankelijk ver te zoeken. Na een middelmatig “Take Me With You (When You Go)” vreesden we zelfs heel even dat de mot er voor de rest van de avond zou blijven inzitten, ook al omdat de rest van de groep een bezadigde indruk gaf.
Eigenaardig genoeg keerde het tij pas bij de nummers uit de nieuwe plaat ‘Mockingbird Time’, zoals “Closer To Your Side” en het bescheiden radiohitje “She Walks In So Many Ways”. Voor het eerst zat de close harmony tussen beide frontmannen echt goed en deden ze hun reputatie van folkrocking Everly Brothers alle eer aan.

Geen mens die echter nog maalde om de valse start toen een heerlijk melancholisch “Blue” uit de boxen rolde. Met voorsprong de beste single die The Jayhawks op hun geweten hebben, en ook in de AB goed voor één van de hoogtepunten van de avond. De groep hield dit momentum vast met het innemende “No Place”, één van de oude Mystery Demos die vorig jaar aan de reissue van ‘Tomorrow The Green Grass’ werden toegevoegd. Met de nieuwe songs “Tiny Arrows” en “Black-Eyed Susan” bewezen Olson & Louris bovendien dat ze ook anno 2012 in de back catalogues van Flying Burrito Brothers, Byrds en Buffalo Springfield nog steeds genoeg ingrediënten vinden om hun eigen tijdloze countryfolk te brouwen. Klassieke oudjes als “I’d Run Away” en “Two Hearts” moesten qua spankracht en souplesse het zelfs afleggen tegen het nieuwe werk.
De gezapige countryboy Olson en de overgeconcentreerde Louris kon je de ganse set door moeilijk beschuldigen van overdreven enthousiasme. Daarvoor waren hun bindteksten immers te bescheiden en kleurden hun gitaren te weinig buiten de lijntjes om de overigens goed gevulde AB echt te doen vonken. Helemaal op het eind van de set vielen beide heren toch één enkele keer uit hun rol. Toen de guitige Chuck Prophet de rangen kwam vervoegen tijdens het obscure gospelcountry niemendalletje “Up Above My Head” waanden we ons heel even in de evangelische kerk, met Olson in de rol van publieksmennende predikant.

Tijdens de bisronde kregen zowel drummer Tim O’Reagan als Olson elk een vrijgeleide om met respectievelijk “From Tampa To Tulsa” en “How Can I Send Tonight (There To Tell You)” één van hun eigen schrijfsels te brengen. Oerdegelijke nummers, dat wel, maar het publiek bleef toch halsreikend uitkijken naar meer radiovriendelijk voer. Dat kwam er ook, met “Waiting For The Sun” en het van Grand Funk geleende “Bad Time” waarmee het doek definitief viel over Minneapolis, Mon Amour.
The Jayhawks daarentegen zijn, op grond van hun knappe come-back plaat, nog niet aan het einde van hun Latijn maar kunnen op het live front wel een dosis spierversterkende middelen gebruiken.


Opwarmer van dienst Chuck Prophet is voor vele Jayhawks fans ongetwijfeld een oude bekende. Sinds het verscheiden van Green On Red leverde de robuuste singer-songwriter een trits indrukwekkende soloplaten af die net als het werk van Olson en Louris stevig geworteld zijn in de Amerikaanse rock, country en folk traditie. Zonder zijn begeleidingsband The Mission maar met het nagelnieuwe album ‘Temple Beautiful’ onder de arm, opende een goed gemutste Prophet met “Let Freedom Ring”. In tegenstelling tot zijn makkers van The Jayhawks kreeg Prophet meteen de juiste live vibe te pakken, en stond die tijdens zijn halfuur durende set eigenlijk nooit meer af.
We noteerden “The Left Hand And The Right Hand” en “I Felt Like Jesus” als knappe nieuwe songs, maar het meest beklijvende moment had de Amerikaan opgespaard tot helemaal op het eind. Uit de vergeten parel ‘Age Of Miracles’ (‘04) diepte hij het funky ingekleurde “You Did (Bomp Shooby Dooby Bomp)” op, waarmee Prophet het duffe en kleurloze imago van het singer-songwriter metier met de nodige zin voor avontuur van tafel veegde. Nu enkel nog hopen dat de organisaties van Cactus en Dranouter ook meelezen, en het wordt weer een schitterende festivalzomer.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pagina 10 van 17