logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Depeche Mode - ...
Depeche Mode - ...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

Sjock 2023 - 7 t-m 9 juli 2023 - Het rock'n'roll highlight of the year
Sjock 2023
Festivalterrein
Gierle
2023-07-07 t-m 2023-07-08
Ollie Nollet

De organisatoren kunnen terugblikken op een geslaagde editie. Veel volk, het weer dat ondanks de voorspellingen toch geen spelbreker werd en veel goeie muziek, een lappendeken van genres en stijlen. Zondag leek me veruit de interessantste dag, maar toen werd plots nog Stiff Richards toegevoegd aan de line-up van vrijdag. We waren twee van de drie dagen aanwezig …

vrijdag 7 juli 2023
Doordat ik wat langer dan verwacht moest aanschuiven aan de ingang miste ik Bob Wayne, de zingende stoomfluit uit Nashville. Ik zag hem nog net "Spread my ashes on the highway" brengen en kon enkel vaststellen dat hij behoorlijk scherp stond en The Outlaw Carnies een stevige indruk nalieten.

Grootste reden voor mijn komst op vrijdag was Stiff Richards uit Melbourne. Nadat ze vorig jaar op de Bang Bang Stage, het kleinste podium op Sjock, verschroeiend uithaalden werden ze dit jaar opnieuw geïnviteerd en kregen ze een plaatsje op de Main Stage toegewezen voor wat hun enige optreden deze zomer in Europa zou worden. Met een schaapachtige grijns op het gelaat vatte zanger Wolfgang Buckley (wat een naam!) vooraan het podium post en zette zijn tanden meteen in "Point of you", misschien wel hun beste nummer. Snelle, rauwe punk die geen enkele poging ondernam om te vernieuwen en ons als het ware terug katapulteerde naar de jaren '70. En wie dacht dat de Main Stage een maatje te groot zou zijn voor dit soort no nonsense rock-'n-roll mocht zijn mening meteen herzien. Integendeel, dit podium leek eerder te klein want Wolfgang Buckley dook al vlug met ontbloot bovenlijf en ware doodsverachting het publiek in waar hij zowat driekwart van het optreden zou vertoeven. In een moshpit waaruit gigantische stofwolken opstegen bleef hij voortdurend fysiek contact zoeken met zijn fans terwijl de Sjock crew handenvol werk had om alles in veilige banen te leiden.
Tussen al dat spektakel zou je bijna vergeten wat voor een geweldige, van een nijdige rasp voorziene, zanger hij is. Intussen fabriceerden de overige vier groepsleden, weggedoken in de luwte, een strakke, met melodieuze gitaren doorspekte, sound. "State of mind" en het traag en repetitief bonkende "Got it to go" spraken mij het meest aan maar eigenlijk hoefden alle overige nummers hier niet voor onder te doen.
Sjock 2023 was na Stiff Richards voor sommigen al een geslaagde editie!

Na eerder in een sukkelstraatje vol verslavingen, arrestaties, gevangenissen en rehabilitatiecentra te zijn beland herpakte Jesse Daniel zich dankzij de muziek en met de steun van zijn verloofde Jodi Lyford, die hier mee op het podium stond. Het aloude verhaal dus maar ook hier ontsproot er iets moois uit. Dit was zijn allereerste show op Europese bodem en het was er meteen eentje om in te lijsten.
Met een vijfkoppige band, waaronder een pedal steel speler, schonk de man uit Austin, Texas ons verrassend fris klinkende country die zich spiegelde aan de Californische Bakersfield sound. De vergelijkingen met Merle Haggard waren dan ook niet uit de lucht gegrepen. We hoorden stuk voor stuk sprankelende songs, waartussen een heerlijke instrumental.
En het mocht er soms ook wat frivoler aan toegaan. Zo bleek de gitarist een liefhebber van crowdsurfen, wat hij hier dan ook eens moest uitproberen. Waarom niet? Schitterende set waarin prijsbeest "Rollin' on" helemaal achterin zat.

Veel garagerock viel er dit jaar niet te beleven op Sjock zodat alle hoop gevestigd was op het Limburgse The Sha-La-Lees, het bandje van connoisseur Cedric Maes (El Guapo Stuntteam, The Sore Losers). De band opende vrij spectaculair met Link Wray's "Rumble" en ook "Born to lose", dat van Reigning Sound had kunnen zijn, trof me midscheeps. Maar daarna werd het te wisselvallig om van een geslaagde set te kunnen spreken. Drummer Dave Schroyen (Evil Superstars, Peuk) werd wegens ziekte last minute vervangen maar daar zal het niet aan gelegen hebben. De songs waren net iets te zwak en het solo-momentje van Cedric Maes met "Bad man" (Oblivians) was overduidelijk te hoog gegrepen. Verder toch nog genoten van de mondharmonica van Christophe Vaes (hoewel we die niet altijd hoorden) en de MC5-cover "Ramblin' rose".

Na de uppercut van Jesse Daniel verwachtte ik van Dale Watson & His Lone Stars niets minder maar dit kwam toch wat minder hard binnen. Daarvoor speelde hij naar mijn gevoel iets te veel op veilig, getuige zijn cover van "Ring of fire".
Nochtans begon hij zijn set vrij indrukwekkend met een stem die steeds meer in de buurt van Johnny Cash komt en een verrassend snedige gitaar. En op songs als "The train kept a rollin'", "I lie when I drink" of "Nashville rag" viel niets af te dingen. Authentieke country met af en toe wat andere roots invloeden, helemaal mijn ding, maar toch bleef ik ergens op mijn honger zitten. Waren het His Lone Rangers  die er apathisch bijstonden (te lang in de zon gelegen?) of de pedal steel die nogal loom klonk? Ongeveer halverwege de set gleden ze weg in een irriterend lankmoedige sound die het genre voor niet-liefhebbers zo onverteerbaar maakt. Gelukkig duurde dit slechts een drietal nummers waarna Dale Watson zich herpakte en er toch nog een pittig slot aan breide, niet in het minst door zijn eclatant gitaarwerk.

Ik heb nooit begrepen waarom een groep als The Hellacopters (Stockholm) destijds bij de garagerock revival van de jaren '90 werd ingedeeld. Nadat ik ze in 2000 zag in Gent, waar ze naar mijn gevoel naar huis gespeeld werden door het magnifieke Zen Guerilla, dat toen dienst deed als voorprogramma, wist ik zeker dat dit helemaal niets met garagerock te maken had, wat Wikipedia ook mag beweren.
23 jaar later bleek er niet veel veranderd. De show was wellicht wat grootser en de sound nog iets pompeuzer. De set begon en eindigde met helikoptergeluiden, niet bijster origineel maar het had wel wat. En dat in tegenstelling tot hun muziek. Foute glamrock, hair metal en Boston (de groep) waren de termen die onder mijn schedelpan circuleerden. Niet echt geruststellend, maar gelukkig zonder blijvende gevolgen.

Nadat The Legendary Shack Shakers in laatste instantie om familiale redenen moesten afhaken was de affiche van vrijdag onthoofd. Met het Baskische Moonshine Wagon werd alsnog een valabele vervanger uit de hoed getoverd. Een groep die ik reeds twee keer eerder aan het werk zag, wat de beslissing om voor mijn bed te kiezen wellicht wat makkelijker maakte.

zondag 9 juli 2023
Mijn parcours begon op zondag in The Titty Twister met Honeyboy Slim & The Bad Habits uit Vetlanda/ Malmö, Zweden. Het viertal, dat 1 plaat, ‘Who put the Jinx?’ onder de arm had, serveerde ons klassieke rhythm & blues die bij momenten behoorlijk broeierig klonk. Opmerkelijke nummers waren opener "I'm moving on" en de Bo Diddley-cover, "Roadrunner".  Nooit werd duidelijk wie nu eigenlijk Honeyboy Slim was. De band beschikte immers over twee zingende gitaristen die dan ook nog eens broers waren: Josef en Jacob Steinvall. Laat dit gezelschap in een bruine, bedompte kroeg spelen, dan breken ze daar wellicht het kot af. Hier hadden ze toch wat moeite om het vuur aan te wakkeren of zat het vroege uur hiervoor iets tussen?

Eén van de bands waar ik fel naar uitkeek was The Drowns uit Seattle. Het viertal opende met een mokerende lap rock-'n-roll waarin Aaron Rev Peters zich met zijn Flying V gitaar profileerde als een innemend frontman gezegend met stembanden die uit puur grind leken te bestaan. De groep bleek echter over twee zangers te beschikken. Ook de veel conventioneler zingende bassist Andy Wylie mocht zijn bijdrage leveren en zijn nogal brave power-pop punk sprak veel minder tot de verbeelding. Desondanks bleef ik The Drowns, die zich presenteerden als een anti-racist en anti-fascist band, een merkwaardige groep vinden die af en toe onverwacht uit de hoek kwam. Zoals met "Subculture rock 'n' roll" of "Ballroom Blitz", een cover van The Sweet die ze opdroegen aan Cock Sparrer van wie ze vermoedden dat ze oud genoeg waren om de lyrics van dat nummer te kennen.

Lobo Jones and The Rhythm Hounds is een jonge Britse band die vorig jaar debuteerde met "Howlin'". Het viertal bewees dat rockabilly ook anno 2023 fris kan klinken. Elliot ‘Lobo’ Jones uitte zich als een erg getalenteerde zanger, begiftigd met die typische snik in de stem. Terwijl drummer Zack Godden de fles Jack Daniels regelmatig liet rondgaan, bleef de band ons verbazen met parels als "Wind up baby" en "If you gonna rock it". Het absolute hoogtepunt voor mij was de Ronnie Self-cover "Bop-a-lena", een song die na 65 jaar nog niets van zijn glans verloren heeft en hier een schitterende uitvoering kreeg.

Het Deens Hola Ghost zag ik vorig jaar nog blinken in The Titty Twister, waar ze blijkbaar voldoende indruk maakten om dit jaar hun entree te mogen maken op het grote podium. The Copenhagen gringos, zoals ze weleens worden genoemd, zagen er weer stralend uit in hun zwarte Mexicaanse pakken met sombreros en dodenmaskers op het gelaat geschilderd. Ook muzikaal blijft de groep van zanger-gitarist Peter Sandorff (Nekromantix, Mad Sin) een uniek gegeven.
Hun cocktail van surf, punk, mariachi en psychobilly smaakte weer verrukkelijk met de twee trompetten als kers op de taart. Intussen pakten donkere wolken zich samen en toen daar nattigheid van kwam, maakte ik mij uit de voeten. Gelukkig bleef het beperkt tot die ene bui.

Ik had wel enige verwachtingen van His Lordship, een jonge band uit Londen, maar die bleven oningelost. Nochtans openden de drie, allen keurig in het pak, niet onaardig met "All cranked up", een lillende homp rock-'n-roll. Maar daarna bleef His Lordship steken in de goede bedoelingen. Zanger-gitarist James Walborne wil zo graag rock-'n-roll zijn maar slaagde daar nooit in. Hij droeg een nummer op aan Robert Gordon, later nog één ("Sleepwalk") aan Jeff Beck. Hij heeft het hart ongetwijfeld op de juiste plaats zitten en aan inzet ontbrak het hem zeker niet maar alles klonk veel te geforceerd terwijl de sound met haken en ogen aaneen hing. Op hun beste momenten riepen ze herinneringen op aan The Godfathers, maar ik vermoed dat dat geenszins de bedoeling was. His Lordship heeft nog wat werk aan de winkel.

Met Eddie and The Hot Rods, die midden de jaren '70 wat deining veroorzaakten met de albums "Teenage depression" en "Life on the line", mochten we een semi-legendarische groep verwelkomen. Of toch niet? Want nadat zanger Barrie Masters in 2019 het loodje legde was meteen ook het laatste originele lid van de groep uit Essex verdwenen. De toenmalige bassist Ian "Dipster" Dean promoveerde zichzelf daarna tot zanger en de band bleef verder optreden en maakte dit jaar zelfs een nieuwe plaat, "Guardians of the legacy". Veel toepasselijker kan een titel niet gekozen zijn en ook op de planken bewezen ze veel meer dan een ordinaire tributeband te zijn.
Hun setlist bestond uit nagenoeg evenveel oude als recentere songs die trouwens naadloos bij elkaar aansloten. We zagen een goed geoliede band die perfect wist te balanceren op de grens tussen pubrock en punk. Nummers als "Life on the line", "Teenage depression"of "Do anything you wanna do" (hun hitje) stonden nog steeds overeind maar ook een nieuw nummer als "Paradise" met Dean op mondharmonica misstond zeker niet tussen die oude parels. Ik vermoed dat ze in de jaren '70 een stuk urgenter klonken, maar dat kon de feeststemming niet drukken. En al helemaal niet toen er werd afgerond met "Gloria".

Voor een eerste echt hoogtepunt op zondag moest men in The Titty Twister zijn. Reverend Peyton's Big Damn Band uit Beanblossom, Indiana begon in 2004 misschien als een 'gimmick' band met Breezy Peyton, de vrouw van de Reverend, voortdurend ratelend op een washboard. Intussen is het drietal toch uitgegroeid tot een vaste waarde in het rootslandschap.
Terecht, zo bleek nog maar eens in Gierle. Reverend Peyton kan intussen bogen op een indrukwekkende reeks sterke songs. Wat was het weer genieten van nummers als "Pot roast and kisses" of "Devils look like angels", dat zelfs aardig dicht in de buurt van Left Lane Cruiser kwam. Daarnaast is de Reverend ook nog eens een begenadigd gitarist die hier zo'n zestal gitaren ter beschikking had, gaande van een resonator tot een immense bijl waarop enkele snaren gemonteerd waren (gebruikt in het slotnummer "Two bottles of wine").
De man speelde niet alleen gitaar maar zorgde tegelijkertijd met zijn duim op de bovenste snaar voor de bas. In het instrumentale "Train song" kon hij naar hartelust zijn techniek demonstreren. We kregen nog meer spektakel toen Max Senteny zijn drumstel ruilde voor ‘bones’, één van de oudste instrumenten ter wereld die bestaat uit twee dierlijke botten, tijdens "Poor Black Mattie" (R.L. Burnside). Toch was het de muziek zelf, die Peyton omschrijft als front-porch blues, die bleef primeren.

Wine Lips uit Toronto was de eerste band die me kon verleiden om naar de kleinere Bang Bang Stage te trekken en ook nu was de keuze hartverscheurend want op hetzelfde moment speelde Slim Cessna's Auto Club in The Titty Twister. Ik heb het me niet beklaagd want het Canadese vierspan groeide uit tot dé revelatie van Sjock. Ze zagen er misschien wat onnozel uit met hun idiote zonnebrillen en hun potsierlijke knevels, hun muziek was dat allerminst. Een adembenemende mix van garagerock, psychedelica en punk gestut door een onontkoombare drive zorgde meteen voor een uitzinnige moshpit.
De invloeden van Osees waren overduidelijk maar dat kon geen enkel bezwaar vormen want dit klonk veel bezielder dan wat John Dwyer de laatste tijd uitspookt.
Het slotkwartier was ronduit fenomenaal met een lange opzwepende instrumental, "Suffer the joy" en "Electric lady". Wine Lips bewezen dat ook eigentijdse psychrock zijn plaatsje verdient op Sjock.

Hardcore is echt mijn ding niet maar het inmiddels ook al twintig jaar oude debuut van The Bronx vond ik toch net iets meer hebben. Ook live, met toch nog een drietal nummers uit die eerste plaat, konden de vijf uit Los Angeles me nu overtuigen. Het werd een hondsbrutale uitbarsting van energie met meedogenloze riffs en een zanger, Matt Caughtran, die als geen ander zijn publiek wist te bespelen ("I need some bodies over here!"). Bovendien viel er wel altijd wat te beleven. Zo werd de jarige drummer op een taart getrakteerd of dook hun chauffeur, tot grote verbazing van de groep, crowdsurfend het publiek in.
De knappe set werd evenwel ontsierd door het oeverloze gezwam van Caughtran, die zijn rol als dominee duidelijk gemist heeft, en een ellenlange, strontvervelende metal solo van gitarist Ken Horne. 

Mijn verwachtingen voor het Zweeds-Deense (Göteborg/ Kopenhagen) The Kokomo Kings waren hoog maar die werden ruimschoots overtroffen. Wat een groep! Vier schitterende muzikanten serveerden ons een perfecte blend van Louisiana blues, Mississippi swamp en Chicago blues opgesmukt met een toefje rock-'n-roll waarbij het onmogelijk stil staan was.
The Kokomo Kings hebben samengewerkt met artiesten als James Harman, Lazy Lester, Louisiana Red, John Primer, Keith Dunn en Mud (zoon van) Morganfield en dat heeft hen duidelijk geen windeieren gelegd. Het bezorgde hen ongetwijfeld die verbazingwekkende maturiteit.
Het werd een set die geen seconde verveelde en waarin geen noot te veel werd gespeeld en dat is verre van evident in de blues. Dit klonk als The Fabulous Thunderbirds in hun allerbeste dagen, ook al omdat de warme stem van Martin Abrahamsson gelijkenissen toonde met die van Kim Wilson.
Songs als "Bottle up" en " A drive-by love affair" werden met een ongehoorde souplesse vertolkt. Naast Abrahamsson die ook gitaar speelde zagen we nog drie sublieme muzikanten: drummer Daniel Winerö, contrabassist Magnus Lanshammar, die niet om een stunt verlegen was en de van een indrukwekkende baard voorziene gitarist Waldemar Skoglund. Die laatste twee vonden zelfs de tijd nog om af en toe met elkaar te dollen. The Kokomo Kings waren adembenemend en duizelingwekkend sterk.

Cock Sparrer, om eerlijk te zijn: ik had er nooit eerder van gehoord. Of misschien toch en was ik ze al lang vergeten. De groep uit Londen bestaat immers sinds 1972! Zij het met enkele onderbrekingen. Cock Sparrer ( een verbastering van Cock Sparrow en dat is een cockney term voor familiarity) begon als pubrock band maar bekeerde zich tot de oi! toen die punkbeweging opkwam. Met zijn vijven, waaronder nog drie originele leden, verschenen ze aan de aftrap. Zanger Colin McFaull was goed bij stem terwijl ook de overige leden, ondanks hun ongetwijfeld respectabele leeftijd, er kwiek uitzagen. "Riot Squad" en "Watch your back" klonken vrij potent maar langer dan 10 minuten kon deze skinhead Status Quo, zoals ze weleens genoemd worden, me niet boeien. Dat had uiteraard alles met het genre te maken: telkens die meebrulbare teksten en kinderlijk eenvoudige melodieën, ik raak er snel op uitgekeken.

Nadat ze exact een jaar geleden in The Titty Twister werden aangekondigd liep diezelfde tent zondag helemaal vol voor de terugkeer van Belgiës bekendste rockabilly/ roots groep The Seatsniffers. Het werd een triomftocht waarin de groep weinig kon misdoen. Walter Broes (zang/gitaar), Roel Jacobs (sax), Bop De Houwer (bas) en Piet De Houwer (drums) lieten de tent uit haar dak gaan. Het liefst hoor ik The Seatsniffers wanneer ze zich aan de blues wagen. "UFO", met die heerlijke gitaar van Broes, was voor mij misschien wel het hoogtepunt van de set. Hun uitstapjes naar de ska kon ik iets minder smaken. Later kwam Alex Agnew nog "Great balls of fire" zingen maar toen was ik net vertrokken in een poging om de uittocht files voor te zijn.

Neem gerust een kijkje naar de pics van één van de dagen SJOCK @Wim Heirbaut
https://www.musiczine.net/nl/component/phocagallery/category/5059-sjock-2023.html?Itemid=0

Organisatie: Sjock, Gierle

Melvins - Na veertig jaar nog lang niet uitgeteld

De Melvins blijven ook na veertig jaar nog steeds een ietwat miskende groep, terwijl hun invloed op zowel de grunge als de alternatieve metal niet te verloochenen valt. Kurt Cobain was fan en zelfs een tijdje roadie vooraleer hij zelf  met een groepje begon. Naar verluidt zou Buzz Osborne zich soms afvragen waarom de Foo Fighters wel het grote succes kennen en de Melvins, die er volgens hem minstens evenveel recht op hebben, niet. De vele wisselvallige platen zullen daar wellicht niet vreemd aan zijn.
Hun livereputatie daarentegen bleef onwankelbaar, ondanks dat kleine deukje na een toch wat teleurstellend optreden, vijf jaar geleden, in De Kreun, en leverde hen een grote schare bijzonder trouwe fans op.
Het concert in De Zwerver was dan ook uitverkocht.

Taipei Houston, een duo uit San Francisco die samen met de Melvins op tour zijn, mocht de avond openen. Schoon volk want drummer Myles en bassist Layne zijn de zonen van ene Lars Ulrich, drummer bij een niet onverdienstelijk metalgroepje. Die niet alledaagse opstelling met enkel een bas en drums deed onvermijdelijk denken aan Royal Blood hoewel dit toch wat excentrieker klonk. De twee creëerden een vrij stevige sound waarin veel ruimte was om het soms wel indrukwekkende drumwerk van Myles te etaleren. Maar ook Layne liet zich niet onbetuigd en ging hevig tekeer op zijn bas terwijl het hem aan podiumpresence niet ontbrak. Alleen zijn hoge, schrille stem viel me wat tegen, maar het grote mankement was toch het gebrek aan echte nummers. Ach, ik was al blij dat de broers het spoor van hun vader links lieten liggen.

De Melvins verschenen in dezelfde bezetting als vijf jaar geleden met naast King Buzzo drummer Dale Crover, die men met zijn 39 jaar dienst als een origineel lid kan beschouwen, en bassist Steven Shane McDonald (Red Kross en Off!), die zichzelf nog steeds als 'the new one' presenteert hoewel hij er ook al zo'n acht jaar bij is.
Haast triomfantelijk kwamen ze op de tonen van A-Ha's "Take on me" het podium op gewandeld: Buzz zoals gewoonlijk in een zwart, occult gewaad, Crover met oorlogsstrepen op het gelaat en een druk gesticulerende McDonald, helemaal in het rood gekleed.
Opener "Snake appeal" werd er aan een hels tempo doorgejaagd. Meteen ook het enige nummer uit hun nieuwste plaat, ‘The devil you knew, the devil you know’.
Dit was hun ‘40th Anniversary Tour’ en er werden dan ook, zoals ik vooraf hoopte, nummers geplukt uit hun volledige oeuvre, waartussen verrassend veel oud werk. Vooral doorbraakplaat ‘Houdini’ (1993) en ‘Bullhead’ (1991) kwamen ruimschoots aan bod. Het tweede nummer "Zodiac" klonk al even explosief maar werd gestoord door een incident net voor het podium. Twee straalbezopen individuen begonnen plots iedereen te duwen en te stompen, waarbij ook ikzelf rijkelijk in de klappen deelde. Dat daarbij iemand zijn bril verloor leek hen niet te kunnen deren. Dit was er echt over en dat was ook Dale Crover niet ontgaan. Hij kwam van achter zijn drumstel en joeg hen de zaal uit waarbij hij de krachttermen niet schuwde. Mooi toch, hoe de groep begaan was met zijn publiek. Net voor het optreden hadden ze trouwens nog een rolstoelgebruiker de kans gegeven om het optreden vanop de zijkant van het podium te volgen. Die eerste nummers mochten dan al bedoeld zijn als splinterbommetjes, echt raken deden ze me niet. Dat gebeurde wel met de Beatles-cover "I wanna hold your hand" dat kon bogen op enkele maffe tempowisselingen.
Twee nummers verder trokken ze me met het nochtans zeer recente  "Never say you're sorry" helemaal over de brug. Dit waren de Melvins zoals ik ze het liefst hoor: sludgy, hoekig en meeslepend.
Vanaf nu ging het crescendo en bleven we struikelen over de talloze hoogtepunten. Het heilige vuur dat ik vijf jaren geleden in Kortrijk zo miste laaide hier nu in alle hevigheid op. Dale Crover mokerde als nooit tevoren op zijn drums. Buzz struinde, met zijn bizarre haardos schuddend, over het podium en kneep daarbij telkens de juiste noten uit zijn gitaar. Je zal hem wellicht nooit terugvinden in een lijstje met beste gitaristen, toch klinkt zijn gitaarspel verdomd adequaat. En dan was er nog de onvermoeibaar dansende Steven McDonald wiens rol als bassist niet overschat kan worden. Nu nog net niet de langst dienende bassist bij de Melvins die bekend staan als een kerkhof van bassisten, het zegt wel wat.
De finale werd al vroeg ingezet met het door McDonald gezongen "A history of bad men". Daarna volgden nog een drietal onverwoestbare krakers uit het verleden die ons compleet murw beukten: "Honey bucket", "Revolve" en "Night goat".
Na veertig jaar kon er wel een ‘encore’ af grapte Dale Crover terwijl hij ook nog even terugkwam op zijn interventie tijdens het begin van de set. Dit was iets wat hij nooit eerder deed terwijl hij Leffinge wel een heel speciaal dorp vond met maar liefst twee ‘village idiots’. Waarna een hemels log en zwaar "Boris" volgde dat eindigde met King Buzzo moederziel alleen op het podium maar zelfs zonder zijn twee onwrikbare steunpilaren ging hij verrassend genoeg niet onderuit.
Voor wie eraan mocht twijfelen: de Melvins zijn nog lang niet uitgeteld.

Neem gerust een kijkje naar de pics @Wim Heirbaut (Trix, Antwerpen op 25 juni 2023)
Melvins
https://www.musiczine.net/nl/component/phocagallery/category/5051-melvins-25-06-2023.html?Itemid=0
Tapei Houston
https://www.musiczine.net/nl/component/phocagallery/category/5050-tapei-houston-25-06-2023.html?Itemid=0

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

GA-20 + Scott H. Biram - Eindelijk nog eens opwindende blues

Met GA-20 en Scott H. Biram had de 4AD een gedroomde double bill beet. Twee acts met een bijzonder stevige live-reputatie die touren alsof hun leven ervan afhangt.

Bij Scott H. Biram mag je dat zelfs vrij letterlijk nemen want toen hij in 2003 na een frontale botsing met een vrachtwagen zowat verpletterd was, bevond hij zich nog geen twee maanden later al opnieuw op een podium, zij het in een rolstoel en met het infuus nog bungelend aan zijn arm. Nadat hij in 2006 zijn Belgisch debuut maakte in de Brusselse Beursschouwburg was hij een jaar later al eens te gast in de 4AD, toen in het voorprogramma van de Black Diamond Heavies.
Op die memorabele avond moest hij bij aanvang van zijn optreden het publiek nog vragen om wat dichterbij te komen. Die vraag hoefde hij dit keer alvast niet meer te stellen want intussen heeft hij een trouwe schare volgelingen die aan zijn lippen hangt.
Omringd door een resem versterkers wist The Dirty Old One Man Band, zoals de 49-jarige Scott H. Biram uit Austin, Texas zich wel eens laat noemen, een stevige en erg gruizige sound te creëren. Rammend op aftandse gitaren en af en toe briesend op de mondharmonica verkende hij het schemergebied tussen country, blues en hillbilly terwijl hij ook één keer het tempo flink de hoogte injoeg voor een dartelend bluegrassnummer. 
Zijn verwrongen songs met eigenwijze, duistere verhalen zingt hij met een akelig krassende stem. Daarbij geeft een nimmer aflatende stampende linkervoet de kadans aan op een stompbox.
Een paar keer bracht hij ook hulde aan zijn oude helden met covers van Mississippi Fred McDowell en Lightnin' Hopkins. De eerste bracht hij met een heerlijke bottleneck gitaar terwijl die van Lightnin' Hopkins, die hij trouwens vereeuwigd heeft met een tattoo op de arm, een rudimentaire uitvoering kreeg op een krakkemikkige heavy metal gitaar.
Het mooiste nummer vond ik het nieuwe "No man's land" waarin hij terugblikt op zijn jeugd en dat wellicht zal prijken op zijn, dit najaar te verschijnen, nieuwe plaat. Een intense set werd afgesloten met een begeesterende ZZ Top interpretatie. Dit was een halte in zijn 27ste (!) Europese tour en het einde lijkt nog lang niet in zicht.

Matthew Stubbs was dertien jaar lang gitarist bij blues harmonica veteraan Charlie Musselwhite totdat die laatste besloot om te gaan touren met Ben Harper en Stubbs een jaar op non-actief werd gezet. Om toch aan een inkomen te geraken besloot hij een groep te beginnen met zijn oude vriend Pat Faherty en GA-20, genoemd naar een Gibson gitaarversterker uit de jaren '50, werd geboren.
Na wat puzzelen volgde al snel de definitieve  bezetting met drummer Tim Carman. In die beginperiode grepen ze elke kans om ergens op te treden met beide handen aan en speelden zo telkens voor een publiek dat er geen flauw benul van had dat het blues hoorde want bluesclubs waren er blijkbaar niet in thuisstad Boston.
Toen hij na ieder optreden telkens moest uitleggen welke muziek ze speelden, bedacht Stubbs de slogan "If you don't like the blues you're listening to the wrong shit", die zelfs op een t-shirt werd gedrukt. Die t-shirt is intussen al lang uitverkocht maar die harde periode zal hen ongetwijfeld gesterkt hebben in hun idee hoe ze de blues moeten brengen. En die blues staat mijlenver van de Joe Bonamassa's van deze wereld, gelukkig maar.
De mannen van GA-20 openden hun set met het rauwe en wervelende "No no", dat voorlopig op geen enkel album verscheen en alleen als digitale single verkrijgbaar is. Daarna zakte het tempo flink voor "Just because", een cover van de, een paar jaar geleden, overleden Lloyd Price die meer gekend is van zijn hits "Personality" en "Lawdy miss clawdy".
De twee gitaristen, die elk om beurt op het voorplan traden, zorgden voor een magische wisselwerking. Links de statische Matthew Stubbs die zijn gitaar lekker vettig liet scheuren en net iets traditioneler klonk dan de man links. Pat Faherty, helemaal in het zwart en met een zonnebril onder de wilde krullenbol, etaleerde op zijn twee vintage gitaren, waaronder een zeldzame Stratotone Newport, een meer afgemeten en wat punkier stijl die soms aardig in de buurt van Wilko Johnson kwam. Daarnaast is hij met zijn schrille, door merg en been dringende stem een fascinerende zanger en een attractieve performer. Zo stuiterde hij af en toe als een springveer over het podium. Tijdens de apotheose sprong hij zelfs het publiek in om al gitaarspelend even door de knieën te gaan tot groot jolijt van enkele vrouwelijke fans. Daarna vertrok hij solerend door de zaal en zowaar naar buiten maar dat was zonder de geluiddichte deuren van de 4AD gerekend die het signaal tussen gitaar en versterker doorknipten.
Twee gitaristen en een drummer (Tim Carman die voorheen als sessiemuzikant en drumleraar aan de bak kwam deed het trouwens uitstekend), dat was ook de bezetting van Hound Dog Taylor (and The HouseRockers) één van hun grote voorbeelden. In 2021 maakten ze zelfs een tributeplaat voor hem, ‘Try it... you might like it!’waaruit we drie nummers hoorden. Het explosieve "Give me back my wig", het gruizig doordenderende "She's gone" en de ultieme  Hound Dog Taylor song "Let's get funky", vier en een halve minuut scheurend gitaargeweld met wat opzwepende kreten en de intensiteit van de Ramones.
Een andere opmerkelijke cover was "I don't mind" van James Brown, waarmee GA-20 nog maar eens bewees zoveel meer te zijn dan een doorsnee bluesband.
Maar ook met eigen nummers zoals "Fairweather friend", een melodieuze garage rocksong die van The Black Keys had kunnen zijn of het behoorlijk swampy klinkende "Dry run" kleuren ze buiten de lijntjes.
Bovendien blijft de groep voortdurend zoekende. Zo is Pat Faherty momenteel volop R.L. Burnside aan het ontdekken wat hier in het solo gebrachte "Come on in" resulteerde.

Dit was opnieuw een adembenemende set van een groep die ik reeds voor de vierde keer zag. De beste keer ook waarmee ik niet wil zeggen dat de vorige optredens minder waren. Maar dit was de eerste keer dat ik ze zag in een kleine club en dat bleek nog maar eens de meest geschikte plaats om live muziek te consumeren.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Goezot in ’t Hofke 2023 - Opwindende roots
Goezot in' t Hofke 2023
Oud-Turnhout
2023-06-04
Ollie Nollet

Dit was reeds de negentiende editie van Goezot in't Hofke, een gezellig festival, ver weg verscholen in de Kempen en waar men het bier nog in een glas serveert. Ik was er nooit eerder maar dit jaar stonden er met Daddy Long Legs en GA-20 twee van de meest opwindende rootsbands van het moment op de affiche waardoor een kennismaking met Goezot niet langer kon uitblijven.

Verslag van dag drie van dit event
Eerste band die ik zag waren The Deslondes uit New Orleans, een groep die me in 2015 al op Leffingeleuren wist te bekoren. Hun swampy country-soul werd afwisselend gezongen door bassist Dan Cutler, akoestische gitarist Riley Downing en gitarist/pianist Sam Doores, wat voor de nodige afwisseling zorgde.
Intussen zijn zowel Downing als Doores een solocarrière begonnen, maar dat had gelukkig geen gevolgen voor het voortbestaan van de groep. Naast de knappe songs en de stemmenpracht was er ook nog een glansrol voor John James Tourville die enkele stevige gitaarsolo's en een paar knappe lapsteel interventies uit zijn mouw schudde.
Hoogtepunten waren er in overvloed. Het rockende en met de heerlijk zware en in Duvel gemarineerde stem van Riley Downing gezongen "Les honkin' more tonkin' (de titel is ook verkrijgbaar als bumpersticker), de samen gezongen Joe Tex-cover "Yum yum" en het slepende "South Dakota wild one" waren er maar enkele van.
Eigenlijk hebben The Deslondes vier zangers maar drummer Cameron Snyder was er niet bij. Toch mocht zijn vervanger tijdens het afsluitende "Run wild when you're young", een oud rockabilly nummer van Jimmy Jay, ook eens de vocals voor zijn rekening nemen.

Constantine & The Call Operators uit Helsinki brachten soulblues die te glad gepolijst was om op veel belangstelling te kunnen rekenen. Toch hadden ze met Konstantin Kovalev een fantastische zanger in huis terwijl de warme orgelklanken me af en toe deden opveren. Bekendste nummer was de Dionne Warwick-cover "Walk on by", hier in de onvergetelijke versie van Isaac Hayes en op de wei vooral bekend van "2 wicky" van Hooverphonic.
Maar voor de rest een set om snel te vergeten. Daar kon zelfs de bassist, een Keith Richards lookalike, niets aan veranderen.

We keken toch even verbaasd op toen Oakley Munson, gehesen in een niet geheel onberispelijk wit pak, plaatsnam achter de drumkit van Daddy Long Legs (New York). Toch was de drummer van de Black Lips geen verrassende keuze om de pas vader geworden Josh Styles te vervangen daar hij producer was van de laatste Daddy Long Legs plaat, ‘Street Sermons’. Hij leverde trouwens een prima job met, net als Styles, in de ene hand een maracas en de andere een drumstick.
Ondanks het vroege uur wist een enorm enthousiaste Brian Hurd in geen tijd het publiek voor zich te winnen. Het werd een verschroeiende set waarin hij als een razende tekeer ging op zijn mondharmonica en enkele keren ook behoorlijk wat indruk maakte op zijn resonator gitaar. Eigen werk ("Nightmare", "Harmonica razor", "Death train blues",...) werd afgewisseld met enkele opmerkelijke covers: "Ramblin' gamblin' man" van Bob Seger, "High flyin' baby" van Flamin' Groovies en een fenomenale uitvoering van Link Wray's "Fire and brimstone".
Naast dat briesende natuurgeweld zagen we ook nog een eerder bescheiden Murat Aktürk excelleren op gitaar en de nieuwe man, Dave Klein, rammen op de piano hoewel dat laatste net als in l'Aéronef een aantal weken geleden nauwelijks hoorbaar was. Uiteindelijk werden we compleet murw gebeukt met een uitzinnig gebruld "Motorcycle madness".

McKinley James is afkomstig uit Webster, New York maar woont reeds geruime tijd in Nashville. Op zaterdag had hij al drie setjes van een goed kwartier, tussen de optredens op het hoofdpodium door, mogen spelen op de Swamp Stage maar nu wachtte hem dus het grote werk.
Normaal treedt hij op in een trio bezetting maar hier was het gebruikelijke Hammond orgel niet te bespeuren zodat hij het enkel met een drummer moest zien te rooien. En dat was zijn vader, Jason Smay, die je zou kunnen kennen van Los Straitjackets of de JD McPherson Band.
Nauwelijks 21 is hij, maar aan maturiteit had hij alleszins geen gebrek. Met een soulvolle stem, die me meermaals deed denken aan een jonge Van Morrison, wisselde hij potige rock-'n-roll af met gloedvolle soulslijpers. Al even indrukwekkend als zijn stem was hetgeen hij uit de snaren van Annie Mae (zijn gitaar) kneep. Wat klonk dat soepel en swingend! Brian Hurd werd ook nog even op het podium geroepen waar hij nog maar eens op zijn mondharmonica mocht uithalen tijdens "Baby how long" van Howlin' Wolf.

Veel leek er niet veranderd bij GA-20 uit Boston sinds ik ze eind vorig jaar zag in Roncq buiten die extra kilo's dan, die Matthew Stubbs nu moet torsen. Het drietal gooide meteen de beuk erin met het wervelende "No no" om daarna meteen wat gas terug te nemen met de magistrale Lloyd Price-cover "Just because".
GA-20 brengt blues zoals je ze nog zelden hoort: gegoten in korte, krachtige songs en vooral zonder overbodige ellenlange solo's. ‘Blues klinkt vervelend’ is de meest gehoorde kritiek op het genre maar bij GA-20 krijg je gewoon de kans niet om het vervelend te vinden. Bij de jachtige Hound Dog Taylor-cover "Give me back my wig" was het zelfs serieus naar adem happen.
Die Hound Dog Taylor maakte begin jaren '70 al blues met een zekere punkaanpak en is één van hun grote voorbeelden. Ze maakten zelfs een plaat, ‘Try it...You might like it!’ met enkel maar nummers van hem waaruit we nog "She's gone", "Sitting at home alone" en het onvermijdelijke "Let's get funky" (punkier kan de blues bijna niet klinken) hoorden.
Slechts eenmaal werd ons wat rust gegund toen gitarist Matthew Stubbs en drummer Tim Carman het podium verlieten op zoek naar een Duvel en de andere gitarist, Pat Faherty, ons een RL Burnside interpretatie ten beste gaf. Maar daarna werd het adrenalinepeil opnieuw de hoogte ingejaagd en bleef het vonken regenen met als moment suprême een gitaarspelende Faherty die door het publiek liep en zo de boel nog wat meer opjutte.

Afsluiter was de Nick Moss Band featuring Dennis Gruenling, een collaboratie waarvan binnenkort een derde plaat, ‘Get your back to it!’, op Alligator Records verschijnt. Hedendaagse Chicago blues  met naast gitarist Nick Moss nog drie schitterende muzikanten: contrabassist  Rodrigo Mantovani, drummer Pierce Downer en toetsenist Taylor Streiff. Talent zat, maar dat zorgde niet meteen voor sprankelende muziek. De nummers werden veel te lang uitgemolken en de solo's leken telkens schier eindeloos. Gelukkig bood de exuberante mondharmonica virtuoos Dennis Gruenling, getooid in een beeldig The Cramps t-shirt, voor wat tegenwicht. Hij zorgde voor wat rock-'n-roll animo, zeker in die drie nummers die hij zelf mocht zingen of toen hij het gezelschap kreeg van McKinley James, Jason Smay en de onvermoeibare Brian Hurd met wie hij kon duelleren. Dat laatste was een mooi moment om afscheid te nemen van dit bijzonder aangename en meer dan geslaagde festival.

Organisatie: Goezot in’ t Hofke, Oud-Turnhout

Rose City Band - Laidback country-eske psychedelica
Rose City Band + Rosali

Woensdag was Rose City Band, één van mijn favoriete groepen, voor het eerst in ons land. Een gebeurtenis waar ik al enkele jaren vertwijfeld op zat te wachten en nu plaatsvond in café De Zwerver, een ideale plek waar de afstand tussen artiest en publiek zo goed als onbestaande is en waar je altijd kan rekenen op een optimale klank.

Voor deze tour nam Rose City Band ook een speciale gast mee op sleeptouw: Rosali (Middleman), een zangeres uit North Carolina die opereert vanuit Philadelphia. Deze Rosali was me niet onbekend. Haar vierde en laatste plaat, ‘No medium’ uit 2021, was me in positieve zin opgevallen, vooral omdat ze werd opgenomen met de groep van de door mij bijna verafgoodde David Nance. Hier moest ze het zonder de David Nance Group doen waardoor ik de Crazy Horse-achtige sfeer van die plaat miste. Maar de songs hielden ook in deze kale uitvoering stand dankzij de innemende zang van Rosali. Haar begeleidend gitaarspel klonk rudimentair en werd, gelukkig maar, wat opgepimpt door de pedal steel van Zena Kay. Niet dat ze een beroerd gitarist zou zijn. Ze verdiende haar sporen trouwens als gitariste van Long Hots en maakte ooit deel uit van het elektrische gitaartrio Wandering Shade van de door mij mateloos bewonderde Kryssi Battalene. Hier hield ze het bij een spaarzame begeleiding en het was dan ook geen toeval toen de voltallige Rose City Band haar bij de laatste twee nummers kwam bijstaan haar songs plots een stuk beter uit de verf kwamen. Achteraf wist ze me te vertellen dat er nog een tweede plaat met de David Nance Group is opgenomen. Hopelijk laat ze zich ooit eens verleiden om met die bezetting naar Europa te komen.

Ripley Johnson volg ik al sinds hij Wooden Shjips (genoemd naar een nummer van Crosby, Stills & Nash) oprichtte in San Francisco (2007). Niet veel later begon hij met zijn vrouw Sanae Yamada een tweede project, Moon Duo, verhuisde hij naar Portland, Oregon om uiteindelijk in 2019 met Rose City Band een derde avontuur te beginnen. Bij die drie bands benadert hij de psychedelica telkens vanuit een andere hoek. Bij Wooden Shjips ging hij richting garagerock, noise en stoner, Moon Duo klonk dan weer heel wat poppier en bij Rose City Band introduceert hij een oude liefde, country. Hoewel ik (vooral) Wooden Shjips en Moon Duo ook al uitstekende groepen vond van wie ik ook verschillende optredens zag, schat ik Rose City Band net een trapje hoger in.
Hoewel Ripley Johnson zonder twijfel de voorman is van Rose City Band (op de platen speelt hij overigens het overgrote deel van de instrumenten zelf) stelde hij zich bescheiden achteraan op. Alsof hij een statement wou maken waarmee duidelijk moest worden dat zijn medemuzikanten even briljant waren als hijzelf.
En meteen werd ook duidelijk dat dit absoluut het geval was. Wat een schitterend stel muzikanten: pedal steel gitarist Zena Kay die blijkbaar Barry Walker moest vervangen, drummer Dustin Dygvig, toetsenman Paul Hasenberg en bassist Dewey Mahood die ik ken van zijn succulente soloproject Plankton Wat en die ook nog in tientallen andere groepen actief is of was.
De groep begon uiterst relaxed  aan een set die onloochenbaar niet de bedoeling had om enkel en alleen de laatste en overigens uitstekende plaat , ‘Garden party’, te promoten maar was samengesteld uit nummers evenredig geplukt uit de vier platen die ze tot nu toe gemaakt hebben. Zelf omschrijft Johnson zijn muziek als porch music en dat is zeker een rake definitie. Laidback countryeske psychedelica waarbij het heerlijk weg zwijmelen was. Gelukkig gebeurde dat laatste niet echt dankzij de sprankelende interventies van zowel gitaar, pedal steel als toetsen die trouwens telkens konden rekenen op een applausje als was het een blues of jazz optreden.
Vergelijkingen zoeken met andere bands lijkt zinloos, dit klonk zo uniek. Toch moest ik even aan Pink Floyd denken, meer bepaald ‘Echoes’, bij de klanken die Paul Hasenberg uit zijn piano en Mellotron toverde maar de man had natuurlijk zelf al de aanzet gegeven door een ‘Pink Floyd live at Pompeii’ t-shirt aan te trekken. De uitgesponnen jams riepen op hun beurt vage herinneringen op aan Jerry Garcia's Grateful Dead maar ook niet meer dan dat.
Het onvergelijkelijke Rose City Band sleurde ons zachtjes mee in een kosmische trip waaruit je niet wilde ontwaken. Daarbij kwamen details en wendingen naar boven die ik op plaat nooit opmerkte. Toch kan ik me inbeelden dat niet iedereen zomaar in extase raakte. Het onthaastende karakter en de aparte, wat mompelende zang van Ripley Johnson maakten het misschien wat minder toegankelijk. Maar eenmaal die hindernissen genomen, bereikte je het walhalla. Een set met niets dan hoogtepunten maar als ik dan toch moet kiezen: "Slow burn" en "Reno shuffle" hadden misschien een wat dwingendere drive.
Helemaal op het einde kwamen we nog te weten waarom het podium versierd was met vlaggetjes en ballonnen: een jarige drummer.
Na een vrij lange set kregen we nog twee toegiften van de groep samen met Rosali waarbij die laatste nog een eigen nummer mocht zingen. Dit was nog maar eens een concertje in Café De Zwerver die lang in mijn geheugen gegrift zal blijven.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

zondag 07 mei 2023 19:47

Hard-Ons - Complete miscast

Hard-Ons - Complete miscast

Het semi-legendarische Hard-Ons zorgde ervoor dat het Sold Out bordje nog eens triomfantelijk in de lucht gestoken kon worden. Deze veteranen uit Sydney zijn duidelijk nog erg populair in de Pit's maar eerst mochten we nog kennismaken met Roda Lits uit Antwerpen. Gelukkig maar.

De vier van Roda Lits begonnen eraan met een lap heftige punkrock. Later zakte het tempo wat en kregen we vuile garagerock gestut door erg aanstekelijke gitaren. Schatplichtig aan de sixties maar toch met beide voeten in het heden. Dit klonk fris en strak en deed me soms denken aan Kookaburra. Ze smokkelden ook een obscure cover in hun set, wat altijd leuk is. Enig speurwerk leerde me dat het om "I'm in Pittsburgh (and it's raining)" ging, een single uit 1966 van The Outcasts. Niet de Noord-Ierse punkgroep maar een vergeten band uit San Antonio die midden jaren zestig een vijftal singles maakte die in 1995 gebundeld werden op een compilatie. Roda Lits bracht in 2018 het album ‘Common specimen’ uit op Belly Button Records, ik denk dat het tijd is om hier een vervolg aan te breien.

Hard-Ons is al sinds 1982 actief, met een korte onderbreking tussen 1994 en 1997, en heeft in al die jaren een stevige live-reputatie opgebouwd, maar die heeft nu toch een flinke deuk gekregen. En dat had alles te maken met hun nieuwe frontman. Die zag eruit als een verlepte Rod Stewart en klonk als Alex Harvey (die van The Sensational Alex Harvey Band) met acute keelpijn. Ik ga niet beweren dat de man niet kon zingen -ik ben trouwens een grote fan van Alex Harvey- maar zijn stem paste totaal niet bij hetgeen waar de Hard-Ons voor staan en dat is voor mij nog steeds ranzige punkrock.
Zowat twee jaar geleden werd de samenwerking met zanger van het eerste uur, Keish de Silva, beëindigd nadat die laatste beschuldigd werd van seksueel wangedrag. Dat mocht eigenlijk geen al te groot probleem zijn want tussen 2001 en 2016 was hij er ook al niet bij en toen nam gitarist Blackie (Peter Black) de vocals voor zijn rekening. Zo zag ik ze ook tweemaal in de Pit's (2011 en 2014).
Waarom er nu een nieuwe man werd aangetrokken blijft een raadsel, terwijl de keuze voor Tim Rogers een nog groter raadsel is. Rogers was jarenlang (zo'n 30 jaar) en waarschijnlijk nog steeds de frontman van You Am I, een nogal saaie powerpopband, hoewel hun eerste platen, die geproduced werden door Lee Ranaldo, misschien wel enige bestaansreden hebben en ze het schopten tot in het voorprogramma van The Who en The Rolling Stones. Bijna niet te geloven dat hij hier nu in een punkhol als de Pit's stond, molenwiekend als een drenkeling en zijn korte broek telkens net niet afstekend. Met zijn dreinende stem leek hij ook het tempo uit de nummers te halen en liet hij de groep af en toe verzanden in belegen glamrock. Nochtans leken de overige groepsleden even enthousiast als altijd: bassist Ray Ahn die niet kon zwijgen over zijn adoratie voor The Kids, de zich flink in het zweet meppende drummer Murray Ruse en Blackie die me opnieuw wist te bekoren met zijn erg gevarieerde gitaarspel waarmee hij een ganse waaier aan stijlen etaleerde.
Ondanks die pijnlijke aanwezigheid van Tim Rogers vielen er toch nog enkele mooie momenten te noteren, zoals afsluiter "Suck 'n' swallow", maar die waren er toch te schaars om mijn gemoed wat op te beuren.

Organisatie: Pit’s Kortrijk

maandag 10 april 2023 12:37

Daddy Long Legs - Finaal murw gebeukt

Daddy Long Legs - Finaal murw gebeukt

Het was weer feest in l'Aéronef dankzij mijn favoriete rhythm & blues rockers, Daddy Long Legs, maar eerst kregen we nog het losbandige duo, Les Deuxluxes, voor de voeten geworpen.
Het tweetal uit Montréal verscheen in een outfit die zeker niet zou misstaan op het Kamping Kitsch Club festival en had er duidelijk heel veel zin in. De af en toe flink met haar derrière schuddende zangeres Anna Frances Meyer had twee basgitaren meegebracht, waaronder een Flying V, waarop ze gewoon gitaar speelde.
Haar copain, de van een indrukwekkende knevel voorziene Étienne Barry, speelde ook gitaar en ramde met zijn voeten voortdurend een snare en een kickdrum. Het zag er erg rock-'n-roll uit en de twee deden er ook alles aan opdat het ook zo zou klinken maar dat wou nooit echt lukken.
Aan inzet geen gebrek en mijn sympathie hadden ze zelfs meteen maar de nummers en eigenlijk ook de sound klonken te mager om langer dan een paar minuten bij te blijven.
Daar kon een song waarbij Meyer een dwarsfluit tevoorschijn toverde of een Stooges cover (“Loose”) niets aan veranderen.
Qua entertainment viel dit zeker mee, maar hun tweede en meest recente plaat ‘Lighter fluid’, die volledig live werd opgenomen in een 19e eeuwse kerk, zou ik toch niet meteen aanbevelen. Binnenkort krijgen ze nog een herkansing op Roots & Roses.

Ik zag Daddy Long Legs precies één maand voor de lockdown in l'Abattoir in Lillers, een excentrieke kroeg waar de muzikanten na het optreden een glas champagne krijgen aangeboden. Toen al was duidelijk dat een bijzonder ambitieuze Brian Hurd liever in Lille dan in Lillers had gespeeld. Die hoge ambities moeten tijdens de covid periode een flinke knauw hebben gekregen en het was dan ook de vraag of de groep deze moeilijke periode zonder kleerscheuren doorstaan had. Het antwoord hierop kan niet anders dan positief zijn want na het einde van de coronabeperkingen begon Daddy Long Legs als een bezetene te touren en verscheen er een nieuwe plaat die geproducet werd door Oakley Munson (Black Lips) en waarop gastrollen zijn weggelegd voor John Sebastian (The Lovin' Spoonful) en Wreckless Eric.
‘Street sermons’ is zeker een knappe plaat geworden maar misschien net niet dwingend genoeg. Dat laatste kon absoluut niet gezegd worden over hun optreden in l'Aéronef, integendeel. Vanaf de eerste seconden werden we bij ons nekvel gegrepen en die klemvaste greep werd niet meer gelost tot de allerlaatste noot was uitgestorven.
Op het podium wordt Daddy Long Legs tegenwoordig bijgestaan door een vierde man, pianist Dave Klein, iets wat de sound wat voller laat klinken en tevens voor een extra stem zorgt tijdens de vaak samen gezongen nummers. Op ‘Street sermons’ speelt producer Oakley Munson piano en dat beviel Brian Hurd zo goed dat hij er live absoluut een toetsenist bij wou.
Daddy Long Legs mocht dan al een nieuwe plaat komen voorstellen, de oude nummers werden zeker niet vergeten en er werden zelfs enkele bijna vergeten parels van onder het stof gehaald. De set werd furieus geopend met "Dead and gone" en meteen werd duidelijk dat Daddy Long Legs scherper stond dan ooit.
Vier individuen die perfect op elkaar zijn ingespeeld en aan een setlist absoluut geen boodschap hadden. Murat Aktürk die zijn gitaar onontkoombaar liet swingen en zich niet uit het lood liet slaan door vervelende kabelproblemen. Drummer extraordinaire Josh Styles, magiër met de maracas die hij soms gewoon als drumstick gebruikte. Nieuwe man Dave Klein, die er angstvallig voor zorgde dat zijn vetkuif in de juiste plooi lag, viel misschien wat minder op maar paste toch perfect in het plaatje. En dan was er uiteraard nog Mister Daddy Long Legs himself: een fenomenale frontman voorzien van een onvermoeibare rasp. De bluesman van de groep die zijn resonator gitaar delicieus bepotelde en verwoestend uithaalde op zijn mondharmonica. Dat hij een meester is op dat laatste instrument, waarvan hij er een ganse koffer vol bijhad, is nu ook officieel want Brian Hurd kreeg onlangs een endorsement deal van Hohner Harmonicas, iets wat alle grote harmonicahelden op zak hebben en waar hij sinds de geboorte van Daddy Long Legs altijd op aasde.
Van de nieuwe nummers onthoud ik vooral "Nightmare" waarvan de gezongen intro gejat lijkt van het vermaledijde "Sugar baby love" van The Rubettes en dat ondanks de donkere tekst ongelooflijk uitbundig klonk en dat in pure glamrock stijl.
"Street sermon" kon bogen op een onvervalste chain gang sound en met "Rockin' my boogie" werd nog eens een blik ouderwetse rock-'n-roll opengetrokken.
De zaal kwam helemaal tot het kookpunt toen Brian Hurd tijdens "Evil eye" net als Mozes met een handbeweging het publiek liet splijten zodat hij door de zaal kon wandelen.
Afsluiter werd "Motorcycle madness", op verzoek van een motorcycle madman uit het volk, waarin Hurd op een indrukwekkende wijze het geluid van een brullende motor op zijn mondharmonica imiteerde terwijl er voor hem een kolkende moshpit ontstond.
Finaal werden we murw gebeukt met een uitgebreide bisronde. "Death train blues", waarin Hurd dit keer een denderende trein op zijn bluesharp kon nabootsen, gevolgd door het lang niet meer gehoorde "Big road blues" om te eindigen met een weergaloze versie van "Fire and brimstone". Die laatste song, origineel van Link Wray, zag ik reeds door talloze groepen gecoverd worden maar wat Daddy Long Legs er hier van maakte overtrof alles.
Live staat Daddy Long Legs op een eenzame hoogte en wie dat wil checken kan dat nog op zondag 4 juni tijdens Goezot in 't Hofke (Oud-Turnhout).

Organisatie: Aéronef, Lille

Thurston Moore Group - Nog steeds een onvergelijkbare gitarist
Thurston Moore Group

De Zwerver mocht nog eens het bordje ‘Uitverkocht’ afstoffen en dat op een maartse maandagavond. Daar zorgde het gewezen boegbeeld van het nog steeds niet vergeten New Yorkse noise combo Sonic Youth, Thurston Moore, voor. De inmiddels 64-jarige meestergitarist kwam er samen met zijn band de plaat ‘By the fire’ voorstellen.

Maar eerst stond er nog Seaform Walls op het menu. Een groep waar ik met enige spanning naar uitkeek maar dat viel me behoorlijk tegen. Na een toevallige ontmoeting met Eva Prinz, de partner van Thurston Moore, kreeg Seaform Walls de unieke kans om hun debuut, ‘XVI’, uit te brengen op Daydream Library Series, het label van Moore en Prinz. Die plaat stond trouwens helemaal bovenaan in Moore's lijstje met de 30 beste albums van 2021. Aan goede referenties geen gebrek maar zanger-gitarist Jayan Bertrand moest het helemaal alleen zien te redden. De overige drie leden waren immers thuis in Miami gebleven. De muts diep over het hoofd getrokken -het Europese klimaat speelde hem blijkbaar parten- kondigde hij zijn eerste nummer, "Soundcheck", aan en leek het nog even leuk te worden. Maar de zuinig vertolkte nummers waren veel te schaars aangekleed om mijn aandacht lang vast te houden. Zelf noemt hij zijn muziek Caribbean Jazzgaze, een poëtische term voor een allegaartje van jazz, dreampop en indierock waarbij ik heel even aan TV On The Radio moest denken. Naar het einde toe werd de sound wat voller dankzij enkele ter plaatse ingespeelde loops en ik vroeg me af waarom hij dit niet eerder en meer deed. Voor de volledige ervaring verwees hij ons naar de merchandise stand waar we een plaat konden kopen maar ik betwijfel of hier veel gevolg aan gegeven werd.

Nonchalant met een kopje thee in de hand kuierde een goedgeluimde Thurston Moore het podium op. Na wat gemorrel in zijn tekstbladen, die hij voor elk nummer nodig had, startte hij de set met "Hypnogram", de gloednieuwe single. Zijn voorzichtig deinende gitaar zorgde voor een weidse sfeer die nog arcadischer werd toen gitarist Alex Ward zijn klarinet bovenhaalde. Ward, met wie Thurston Moore vroeger al eens samenwerkte, kwam de zieke James Sedwards vervangen, wat hij overigens uitstekend deed. Verder hadden we de onveranderlijk met de zij naar het publiek gekeerde Deb Googe (My Bloody Valentine) op bas en drummer Jem Doulton die voor de onwrikbare ritmesectie zorgden terwijl helemaal links Jon Leidecker (Negativland) ietwat onopvallend instond voor de perfect gedoseerde en erg doeltreffende elektronica.
Even werden we nog opgeschrikt toen Thurston Moore constateerde dat hij zijn whammy bar (metalen hendeltje waarmee je de toonhoogte van de snaren tijdelijk kan veranderen) miste en vroeg of er iemand soms eentje bij had. Gelukkig was er achter de coulissen nog ene Tommy uit Brussel die het ding terugvond. Met "Hashish" en "Siren" (beide uit ‘By the fire’) borduurde de groep even verder in dezelfde stijl als het openingsnummer. Omzichtig en zelfs wat jazzy met alle ruimte voor Moore's karakteristieke gitaar maar toch minder dwingend dan wat we van een gigant als deze verwacht hadden. Toen zowel Ward als Moore een twaalfsnarige gitaar beetpakten keerde het tij op een spectaculaire wijze. De twee intens en repetitief hamerende gitaren zorgden voor een sonische storm die ons mee zoog in een intergalactische trip. "Venus" was een kwartier durende hallucinante aanvaring die ons murw beukte.
Hiermee was dit concert pas echt begonnen en de groep hield het momentum klemvast want met "Temptation inside your heart" volgde meteen een nieuw hoogtepunt. Een song die Lou Reed in 1965 schreef, wist Thurston Moore ons te vertellen, maar het zou nog tot in 1985 duren vooraleer het nummer boven water kwam op de compilatieplaat ‘V.U.’. Het werd een onontkoombare versie die me liet dromen hoe The Velvet Underground moet geklonken hebben toen ze midden de jaren zestig ergens in een tochtige kelder in New York debuteerden. Zelfs de stem van Moore kwam dicht in de buurt van die van Lou Reed. Toch kreeg het nummer een onverwachte wending toen Moore plots de snaren van zijn gitaar met iets wat op een dikke breinaald leek begon te manipuleren. Een gitaargeseling. Ik zag de jonge Lou Reed het niet meteen doen maar zo leerde ik Thurston Moore met Sonic Youth wel kennen, begin jaren '80.
Daarna volgde het ferm rockende "Cantaloupe" om te eindigen met het fenomenale "Aphrodite" uit ‘Rock n roll consciousness’ (2017) waarin hij nog eens alle mogelijkheden van zijn gitaar leek af te tasten.
Bisnummer "Locomotives" begon als het neefje van "Venus" om ons vervolgens mee te sleuren op een verbijsterende treintrip waarvan de kadans werd aangegeven door de mallets van drummer Jem Boulton en waarin er zelfs plaats was voor een conventionele maar daarom niet minder gesmaakte solo van Alex Ward.
Een impressionant slot van een set die misschien wat moeizaam van start ging maar uiteindelijk toch alle verwachtingen inloste en waarin Thurston Moore bewees nog steeds relevant te zijn. Hier werd de liefhebber van Swans en het oude Sonic Youth op z’n wenken bediend.

Organisatie : VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

Fantastic Cat - Zelden gehoorde stemmenpracht

Na zijn deelname aan de preselectie van Humo's Rock Rally vorig jaar stond Nir Shemmer opnieuw in De Zwerver. Ik had de sympathieke Oostendenaar met Israëlische roots zo'n anderhalve maand geleden al eens gezien in de 4AD, toen in het voorprogramma van Jerry Joseph.
Veel was er uiteraard niet veranderd. De songs klonken me wel wat vertrouwder in de oren en leken zelfs aan kracht gewonnen te hebben. Nu het verrassingseffect er niet meer bij was durft een groep, zo kort nadat je ze een vorige keer zag, al eens wat tegenvallen maar dat was hier allerminst het geval.
Hun smaakvolle americana klonk weer even behaaglijk en hartverwarmend. Samen met zijn vijfkoppige band boetseerde Nir Shemmer een somptueuze sound die een stuk steviger klonk dan op zijn digitale singles. Cruciale ingrediënten daarin waren de impressionante gitaar van Thomas Decock, de betoverende pianoklanken van Harrison Steingueldoir (ook actief in het jazztrio Donder) en de feeërieke backing vocals van Annelies Gheeraert. Shemmer zelf speelde afwisselend op akoestische en elektrische gitaar terwijl hij een enkele keer ook een slide over de snaren liet glijden. Net als de vorige keer sloot hij af met "Winona", een schitterende song gebaseerd op een personage uit het boek ‘A thousand moons’ van Sebastian Barry, die eindigde met een furieuze gitaar-eruptie van Thomas Decock.
Ik zag dit gezelschap nu twee keer aan het werk maar ik ben er nog lang niet op uitgekeken. 

Fantastic Cat is een zogenaamde supergroep samengesteld uit vier singer-songwriters, vergelijkbaar met eerdere projecten als The Highwaymen, Traveling Wilburys of Monsters Of Folk. De plannen werden gesmeed aan een tafeltje in een club in New York door Don Dilego, die ik eerder al met Jesse Malin aan het werk zag in De Zwerver, en Mike Montali, zanger van Hollis Brown, een groep die ik meer dan eens zag schitteren waarvan één keer ook al in De Zwerver.
Diezelfde avond werd daar ook die toch wat vreemde naam gekozen. Beiden heren besloten om aan de serveerster te vragen hoe ze hun nieuwe band zou noemen en haar antwoord sowieso te gebruiken met Fantastic Cat als resultaat dus. Later vervoegden de mij tot dan toe onbekende singer-songwriters Anthony D'Amato en Brian Dunne het duo en volgde er vorig jaar een plaat, ‘The very best of’. Die titel is niet eens gelogen daar dit het enige werk is die ze hebben maar helemaal kon die plaat me toch niet overtuigen.
Toch had ik het vermoeden dat dit live wel eens vonken zou kunnen geven en het was natuurlijk ook een ideale gelegenheid om de onvolprezen Mike Montali nog eens te kunnen bewonderen.
En of dit vonken gaf! Die waren er meteen met het door D'Amato gezongen "C'mon Armageddon", een song die op Dylan's ‘Highway 61 revisited’ had kunnen staan. Daarna werd er driftig van instrumenten gewisseld, een ritueel dat zich na elk nummer zou herhalen en waarbij niemand te beroerd was om ook eens achter het drumstel plaats te nemen. Vreemd genoeg stoorde dit voortdurende gerommel niet, integendeel, het leek de spektakelwaarde zelfs te verhogen. Dit kwam wellicht doordat het eindeloos stemmen van de instrumenten dat hier doorgaans mee gepaard gaat achterwege bleef.
Na een eerste rondje waarbij elk van de vier leden een nummer van het album had mogen zingen mocht er vervolgens uit het individuele oeuvre geput worden. Dat zorgde onder meer voor een verrassende cover van "To love somebody" (Bee Gees), vaak gehoord natuurlijk maar hier toch erg beklijvend vertolkt door Don Dilego.
Maar het moment suprême kwam er toen Mike Montali "Wait for me Virginia" van Hollis Brown met zijn engelachtige stem zong. Het werd een broze, akoestische uitvoering met Don Dilego op mandoline.
Ook Brian Dunne, die iets had van een jonge Bruce Springsteen maar dan zonder de bombast, en Anthony D'Amato, die met het voortjakkerende "All my fault" aan Donovan deed denken, konden hun plaats moeiteloos opeisen in dit fenomenale bandje.
We werden overrompeld door gracieuze harmonieën, fonkelende gitaren en vooral uitstekende songs. Naar het einde toe kwam er toch nog een dipje en dat niet toevallig met een nieuwe greep nummers uit hun plaat. Slecht werd het zeker niet maar het aanstekelijke tempo verdween terwijl ze iets teveel richting softrock opschoven. Wellicht een kwestie van persoonlijke smaak want ik kan me inbeelden dat een nummer als "Fiona", waarin de vier leden om beurten de lead vocals voor hun rekening namen, tot de verbeelding van velen sprak.
Met het afsluitende nummer, "Goodnight my darling", gezongen door Don Dilego, was ik weer helemaal bij de les. Mocht dit een nieuw nummer zijn (wat ik vermoed) dan is het absoluut een belofte voor de toekomst. Hun pas opgenomen nieuwe single fungeerde als bis en toen die werd aangekondigd als een Warren Zevon cover kon dat op enig applaus rekenen. Zevon is hier duidelijk nog steeds populair maar met "Keep me in your heart" (te vinden op zijn LP ‘The wind’ uit 2003) werd er wel voor een minder gekend nummer gekozen.
Het was lang geleden dat ik nog zo'n stel enthousiastelingen op een podium gezien had, het spelplezier droop er werkelijk vanaf. Binnenkort nog te bewonderen op Roots & Roses!

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

maandag 27 februari 2023 12:27

Tramhaus - Rock Zerkegem revisited

Tramhaus - Rock Zerkegem revisited
Tribute avond Rock Zerkegem - Tramhaus, Asbest Boys en Vagina's What Else?
De Zwerver
Leffinge

Rock Zerkegem mag dan al dood en begraven zijn, vergeten is het festival allerminst gezien de hoge opkomst op deze tribute avond. Dankzij de drie vaten Maes Pils die DJ Chuck Snorris won via De Ideale Wereld werden de pintjes naar goede gewoonte aan één euro verkocht en was de sfeer al even ongeremd als op de weide aan de Schooiweg.

Vagina's What Else ontstond in 2016 toen drie vrouwen zonder ook maar de minste muzikale ervaring besloten een groep te vormen. In 2018 mochten ze Rock Zerkegem openen en een jaar later volgde een eerste plaat. Niets leek deze Gentse cultband een bloeiende carrière in de weg te staan en toch leek het drietal van de radar verdwenen. Deze Rock Zerkegem tribute leek dan ook een ideale gelegenheid voor een glorieuze comeback. Feestelijk en kleurrijk uitgedost bestormden ze het podium maar veel leek er niet veranderd. De liedjes klonken nog even kinderlijk als schetterend terwijl het nieuwe materiaal eerder beperkt was. Ze waren nu -naar eigen zeggen- huisvrouwen geworden wat zich ook vertaalde op het podium. Charlotte Nierynck had haar keytar geruild voor of gemonteerd op een strijkplank inclusief stomend strijkijzer terwijl haar zoontje ook even de show mocht stelen op het grote podium. Veel stelde het niet voor maar sympathiek bleef het altijd. En als Frank Zappa eind jaren '60 The Shaggs, die toen absoluut niet over meer muzikale bagage beschikten, zelfs beter vond dan The Beatles dan is er zeker nog hoop voor dit Vagina's What Else.

Met Asbest Boys hadden we een totaal ander soort vlees in de kuip. Dit kwartet uit Haarlem raasde als een niets ontziende wervelwind door hun set. Ziedende, tegen de hardcore aanschurkende punk met een gitariste, Anna van Asseldonk, die zeker niet vies was van wat overjaarse maar daarom niet minder vettig smakende hardrock. Eyecatcher was zonder enige twijfel de voortdurend over het podium buitelende zanger Buster Van der Guchten. Een echt podiumbeest die voortdurend de grond in dook om via een met schakelaars verminkte babypop zijn stem van speciale effecten te voorzien. Korte, explosieve nummers ook waar geen speld tussen te krijgen viel. Dit had alles om een uitzinnig punkfeestje te worden, toch leek de boel niet echt te willen ontploffen en bleef een moshpit uit. Buster dook dan maar zelf het publiek in om tegen iedereen op zijn weg aan te botsen. Een live sensatie zijn ze zeker maar dit podium was net een maatje te groot voor deze Asbest Boys.

Het Rotterdamse Tramhaus is genoemd naar het legendarische oude tramhuis dat nu getransformeerd is in een krap bemeten eettent op het Eendrachtsplein in hun thuisstad. De groep verrees in 2020 en na veel optredens (ook in ons land) volgde vorig jaar een eerste single, "I don't sweat" en een EP, "Rotterdam". Zeer recent dan verscheen nog een tweede single, "Goat". Vorig jaar waren ze de absolute uitblinkers op Rock Zerkegem, hun aanwezigheid hier op deze tribute leek me dan ook een logische keuze en dat vertrouwen werd niet beschaamd.
Op de tonen van The Cramps verscheen het vijftal op de planken om ons meteen bij het nekvel te grijpen. De charismatische zanger Lukas Jansen dartelde gracieus over het podium terwijl de overige vier leden er nogal statisch bijstonden. Het oogde misschien niet bijster spectaculair maar het was de muziek die telde en die klonk bijzonder aanstekelijk. Een pittige mix van postpunk en noise waarmee ze wel eens vergeleken worden met Viagra Boys terwijl ik er eerder de wilde frisheid van de jonge Pixies in hoor. De knappe songs, strak gespeeld en gezongen met die heerlijk scheurende stem van Lukas Jansen, hielden zich ver van de deprimerende sound die veel hedendaagse postpunkbands hanteren. Met "Amour amour", dankzij die splijtende gitaren van Nadya van Osnabrugge en Micha Zaat nog steeds mijn favoriete Tramhaus song, slaagde de groep waar Asbest Boys faalden en ontstond er spontaan een moshpit.
De drie jongens en twee meisjes bleven er hun sympathieke zelf bij en misschien is die pure spontaniteit zonder ook maar het minste spoortje van gekunsteldheid wel hun sterkste troef. Een korte maar krachtige set werd afgesloten met een bommetje genaamd "Karen is a punk" terwijl de plastic bekertjes door het zwerk zwierden.
Intussen hebben zowat alle clubs Tramhaus dit voorjaar op het programma staan en lijkt een doorbraak in zicht.

Organisatie: Rock Zerkegem ism VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Pagina 1 van 19