logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Shaka Ponk - 14...
Manu Chao - Bau...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

maandag 22 april 2019 12:04

Daddy Long Legs - Infectieuze blues

Twee jaar geleden waren ze al eens in de 4AD, toen samen met de Idiots. Aan die laatsten hebben ze geen al te beste herinneringen want de groep rond Luc Dufourmont probeerde hen toen te intimideren (zowel fysiek als verbaal) en deed zo haar naam alle eer aan, vernamen we nu.

Dit keer mocht Daddy Long Legs het podium delen met een heel wat vredelievendere groep, Chicken Head, de zoveelste reïncarnatie van Marino Noppe. Met Maxwell Street zag ik Noppe tig keren (vooral in de jaren ‘80) aan het werk en dat waren telkens feestjes vol bezieling. Na al die jaren is hij die begeestering nog steeds niet kwijt, zo bleek. Dit keer liet hij zich bijstaan door drummer Rik Vannevel, bassist Danny Degheldere en leadgitarist Dries Pottevijn. Een goed geoliede band die ons vooral bevlogen Chicago blues bracht waarin de gitaren van Noppe en Pottevijn om beurten mochten soleren.
Enkele raak gekozen covers van vermoedelijk Luther Snake Boy Johnson, Johnny Copeland en Joe Louis Walker (die laatste mocht hij ooit begeleiden) lieten de temperatuur enkele graden stijgen maar het was toch vooral dat ene ingetogen nummer, waarin het gitaargeweld wat luwde en zijn verweerde, roestbruine stem het meest tot zijn recht kwam, dat me kippenvel bezorgde. Maar ook met de lang uitgesponnen afsluiter “On the road again” (Canned Heat), aangekondigd als een nieuw, nog onafgewerkt nummer, wisten Noppe en kompanen zichzelf te overtreffen.

Er lijkt toch wel wat veranderd bij Daddy Long Legs sinds de vorige keer. Zo brachten ze hun nieuwe plaat, ‘Lowdown ways’, uit op het wat prestigieuzere Yep Rock Records hoewel ze in hart en nieren een Norton Records-band blijven. Maar sinds de dood van baas Billy Miller leidt Norton Records een wat sluimerend bestaan zodat ze wel moesten uitwijken. Nu zal hun plaat ongetwijfeld meer aandacht en een betere verdeling krijgen. Dat terwijl zanger Brian Hurd zijn lief kwijtspeelde, zijn job en zijn woonst opzegde (niet noodzakelijk in die volgorde) zodat het erop lijkt alsof ze klaar zijn voor een doorbraak.
In Engeland waren de eerste afspraken van de tour alvast uitverkocht en ook de opkomst in Diksmuide was meer dan behoorlijk. De tijd van café-optredens lijkt definitief voorbij. En de band, die stond er! Maar dat was vroeger ook al altijd het geval. Nog steeds gekleed alsof ze moeten spelen in een aftands saloon van een goedkope westernfilm , stonden ze opnieuw garant voor een wervelende set gedeukte blues.
Drie heerlijke figuren om aan het werk te zien. Daddy Long Legs (een bijnaam die Hurd al sinds zijn schooltijd draagt) die elke vezel van zijn lijf benutte om zijn mondharmonica op orkaankracht te krijgen en met zijn bezwerende schuurpapieren stem leek deel te nemen aan een voodoo ritueel. Murat Akturk die de grote gebaren en solo’s niet nodig had om te beklijven, een sobere erg vintage klinkende gitaar volstond. En dan was er nog ene Josh Styles op primitieve drums die het ene zware bier na het andere binnenkapte om daarna het leeggoed achteloos over zijn rug te keilen.
Tot zover de ingrediënten maar het zijn toch vooral de sterke songs die het bij Daddy Long Legs doen. De oudjes waar ik geen genoeg van kan krijgen zoals “Blood from a stone” dat van The Rolling Stones had kunnen zijn of het onverwoestbare “Evil eye”, misschien wel hét hoogtepunt van de set.
Maar er is dus een nieuwe plaat, officieel uit op 10 mei, en de nummers daaruit moesten bij een eerste kennismaking absoluut niet onderdoen voor het oudere werk. Het door een scheurende mondharmonica voortgestuwde “Mornin’ noon nite”, het stompende en tevens bezwerende “Bad neighborhood” of het primaire en van een smerige mondharmonica voorziene “Be gone”, ze klonken allen even infectieus. De meest opvallende nieuwe was evenwel “Winners circle” waarvoor eenmalig de blues opzij geschoven werd ten voordele van een lap rock-‘n’roll waarin ik zowel Chuck Berry als Dave Edmunds meende te horen. Mogen ze wat mij betreft gerust wat meer doen.
Na een adembenemende set kwamen ze nog één keer terug om op eenvoudig verzoek van een motard “Motorcycle madness” te brengen waarin de mondharmonica van Brian Hurd het motorengeronk perfect wist te imiteren. Daarna gingen de drie uitgebreid kennismaken met het publiek. Schitterende band, schitterende set!

Organisatie: 4ad, Diksmuide

zaterdag 20 april 2019 15:16

Cave - Geniale liveband

Geen al te hoge opkomst voor wat een memorabel avondje ging worden. Nochtans begon het eerder in mineur. Na de eerste twee nummers van Die Rakete (een duo uit Oostende), die ik als een aanslag op Kraftwerk ervoer, had ik zin om heel hard weg te rennen. Gelukkig bleef ik zoals altijd (lopen kan ik trouwens al jaren niet meer) staan en zag zo vanaf nummer drie het tij volledig keren. Hans Vandemaele liet de harde beats en kille synths voor wat ze waren en ging het meer in de exotica zoeken waardoor de gitaar van Peter Vanslambrouck nu ook meer tot zijn recht kwam. De twee kwamen aardig dicht in de buurt van Sonido Gallo Negro en laat dat nu net een groep zijn die me nauw aan het hart ligt. Vandemaele haalde alle mogelijke klankkleuren uit zijn toetsen en riep daarbij herinneringen op aan illustere figuren als Giorgio Moroder, André Brasseur of Pierre Henry (die klokjes uit “Psyché rock”). Jammer dat ze voor de zang bleven zweren bij het gebruik van een vocoder maar gezien de meeste nummers instrumentaal waren viel daar zeker mee te leven. Die Rakete waren een warme verrassing die ik gerust nog eens terug zou willen zien.

Geen valste start bij Cave, integendeel, dat eerste nummer (vraag me geen titels want dat is net iets te moeilijk bij zo goed als volledig instrumentale muziek) alleen al was mijn verplaatsing naar Leffinge waard.
Cave is een vijftal uit Chicago, Illinois dat tien jaar geleden debuteerde en vorig jaar na een stilte van vijf jaar opnieuw een plaat (‘Allways’) uitbracht. Dat gat kwam er omdat spilfiguren Cooper Crain (gitaar, orgel) en multi-instrumentalist Rob Frye zich bezig hielden met Bitchin’ Bajas, een project dat hen in 2014 ook naar de Water Moulin leidde. Maar wat mogen we blij zijn dat die twee het oude nest terug vonden. Cave maakt het soort muziek dat je eerder associeert met studioratten (zoals een Steely Dan) die vooral op plaat tot grootse dingen in staat zijn maar deze groep wist hun wel degelijk schitterende opnames live naar een nog hogere dimensie te tillen.
Wat moet je hier bij voorstellen? Vijf statige maar superbe muzikanten die schijnbaar moeiteloos de meest gracieuze muziek uit hun instrumenten wisten te toveren waarbij ik niet genoeg kan benadrukken dat ze alle vijf van cruciaal belang waren. Naast de twee eerder vermelde sleutelfiguren (dat wel) zorgden tweede gitarist Jeremy Freeze, bassist Dan Browning en drummer Rex McMurry voor een gespierd raamwerk.
Traag evoluerende motieven, hypnotiserende grooves, kosmische atmosferen, psychedelische drones, krautrock geïnspireerde melodieën waarbij een dwarsfluit of sax af en toe voor een jazzy toets zorgde.

Een misselijk makende omschrijving wellicht maar het bleef steeds uiterst behapbaar en zo goed als alle aanwezigen vonden dit, gezien de stormloop naar het platenstandje, geweldig.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Bert Hoover (Los Angeles) is een bezig baasje: actief in bands als Cab 20, Jesus Sons en MIND MELD maar ook solo iets aan het proberen. Dat laatste project mondde uiteindelijk uit in Hooveriii (spreek uit hoover 3), een vijfkoppige band waarmee hij aantrad in ‘t Manuscript in het kader van Instant Karma (Org: De Zwerver). Het werd een erg aangename verrassing.

Hooveriii hinkte een beetje op twee gedachten. In de compacte nummers boorden ze hedendaagse psychrock aan waarbij ze af en toe wel heel dicht in de buurt van Ty Segall kwamen. Knap gedaan maar de lange uitgesponnen nummers spraken toch net iets meer tot de verbeelding. Meeslepende spacerock waarin de gitaren van Hoover en Gabe Flores het voortouw namen vakkundig op de rails gehouden door de bas van Kaz Mirblouk, de drums van Shaugnessy Starr en de minimale maar zeer efficiënte synths van James Novick.
Zelf beweert Hoover zijn inspiratie gevonden te hebben bij groepen als The Soft Machine, King Crimson en Amon Duul II maar gelukkig liet hij het onverteerbare gefriemel, waaraan die bands zich wel eens durfden te bezondigen, achterwege. Ik hoorde eerder sporen van Hawkwind en The Grateful Dead.
Op een gegeven moment riep Gabe Flores “L.A. Woman” waarop er inderdaad enkele gitaarriedels uit het bekende Doors nummer volgden. Het bleek slechts een aanzet voor alweer een fascinerende ruimtevlucht waarin de gitaren de zwaartekracht wisten te trotseren.
Ik had nooit eerder van ze gehoord maar ik denk dat we nog mooie dingen mogen verwachten van Hooveriii.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

In 2012 moest ik nog helemaal tot in Groningen rijden om John Paul Keith aan het werk te zien. Dit keer speelde hij aan mijn achterdeur (bij wijze van spreken want toch nog altijd een klein uurtje rijden) maar veel lijkt er toch niet veranderd. Op interesse van de gebruikelijke clubs in België die americana programmeren hoeft hij nog steeds niet te rekenen. Nadat hij eerder deze tour in een Brussels café (Chaff) speelde mocht hij last minute ook nog eens in de Pit’s opdraven en dat is niet echt een plaats waar je hem verwacht.

Ok, John Paul Keith was eerder reeds tweemaal te gast in de Pit’s (2007 en 2010) maar dat was in de band van Jack Oblivian waarin toen ook Harlan T Bobo zat en dat staat toch mijlenver van hetgeen Keith tegenwoordig uitvreet. Dat hij hier niet echt op zijn plaats stond bleek ook uit het voorprogramma.
Afgaande op hun naam, Onkruid, had ik nog gehoopt op een alternatieve folkgroep maar het werd de gewoonlijke Pit’s stuff die ons door de strot geramd werd. Drie jongens uit Kuurne mochten er onder ruime belangstelling hun allereerste set afwerken. Twijfelend tussen hardcore en gore punk brachten ze het er zonder al te veel kleerscheuren vanaf maar ik kreeg het er noch koud noch warm van.

Toen het drietal ermee ophield bleek dat John Paul Keith nog maar net gearriveerd was en ik vreesde, gezien de avondklok (tien uur), al voor een geamputeerd optreden. Maar de mannen uit Memphis wisten hun materiaal in recordtempo op te stellen terwijl de soundcheck slechts enkele minuten in beslag nam. Even opperde de klankman om nog even samen te soundchecken maar John Paul Keith, vastberaden een volledige set te spelen, wou er meteen aan beginnen.
En verdomd, nooit eerder klonk het geluid hier zo helder! De band opende met een enorme pegel, “Anyone can do it”, een lillende song die Buddy Holly vergat te schrijven. Meteen werd ook duidelijk dat Keith twee geweldige begeleiders had meegebracht: bassist Matthew Wilson en drummer Danny Banks die je beide zou kunnen kennen van John Nemeth & The Blue Dreamers.
Samen zorgden ze, zeker het eerste half uur, voor een vrij stevige en rock-‘n-roll getinte sound maar dat kon niet beletten dat veel Pit’s habitués, die hun dosis punk misten, zich terugtrokken in het sanitaire gedeelte van het pand. Zo misten ze onder meer een forse uitvoering van het meesterlijke “We got all night” waarin de drummer even loos mocht gaan. Ergens in Nederland werd JP Keith aangekondigd als “Master of rock-‘n-roll swing guitar”. Terecht want zijn schijnbaar moeiteloos gebrachte, sprankelende gitaarspel liet mijn mond meer dan eens open vallen.
In het tweede deel van de set bracht hij wat meer nummers uit zijn laatste en alweer uitstekende plaat ‘Heart shaped shadow’. Minder rock-‘n-roll maar een eerder moeilijk te omschrijven stijl waarin je zowel roots, country, honky-tonk als rhythm & blues kan ontwaren. Wat zachter van aard ook maar de songs zoals “Ain’t letting go of you” waren steeds van een zeldzaam hoogstaande ambachtelijke kwaliteit waarbij het moeilijk was de heupen stil te houden. Er was zelfs plaats voor “Meet me at the corner”, een song van Motel Mirrors (een nevenproject van hem met Amy LaVere en Will Sexton) waarbij de bassist en de drummer de onmogelijke opdracht kregen de sirenenzang van LaVere te doen vergeten.

Dit was show nummer 32 in een reeks van 35 maar de drie zagen er allerminst vermoeid uit. Integendeel ze blaakten van enthousiasme terwijl het spelplezier ervan af spatte en dat in een punkhol als de Pit’s.

Organisatie: Pit’s Kortrijk

woensdag 10 april 2019 10:07

Amyl and The Sniffers - Girlpower

Ik zag ze enkele weken terug nog in de 4AD en net als toen maakte Peuk een verpletterende indruk. Peuk is een Limburgse combinatie van jong en oud. Achter de vellen herkenden we oudgediende Dave Schroyen (Evil Superstars, Millionaire, Creature With The Atom Brain, Birds That Change Colour), op bas Jacques Nomdefamille (Heisa) en op gitaar en zang aanstormend talent Nele Janssen (The Shovels).
De band opende de set met een mokerslag, genaamd “Magpie”, met het als een mantra herhaalde “Lie, lie, you’re a lie”. Het zorgde meteen voor een zinderende intensiteit en die werd niet meer prijsgegeven. Peuk switchte voortdurend subtiel tussen zacht en hard zonder dat het voorspelbaar werd. Dat deed onvermijdelijk denken aan de grunge, de betere soort dan. Ik meende invloeden van Nirvana te horen terwijl de noise passages herinneringen aan Sonic Youth opriepen. Het zijn maar indicaties want Peuk was vooral zichzelf: een bijzonder hechte groep met een bescheiden maar fenomenale frontvrouw die zowel vertederend kon zingen als angstaanjagend krijsen. Lang geleden dat een noise band (zelf noemen ze hun ding sludge pop) me nog zó kon raken. Misschien lag dat wel aan de vrouwelijke benadering van de gitaar die toch voor een verademende sound zorgde.

Amyl and The Sniffers (Melbourne) waren vorig jaar het absolute hoogtepunt van Leffingeleuren. Vooraf vond ik ze op plaat niet eens zo bijster goed maar live sloeg dit immense vonken. In die mate dat ik ze beslist nog eens terug wou zien in een zaal. Maandag kon dat in een goed gevulde Rotonde. Even leken de hoge verwachtingen niet ingelost te zullen worden maar dat had te maken met een manke klankbalans. Gelukkig duurde dat euvel niet lang en vanaf het tweede nummer klonk alles zoals het hoorde te klinken.
Wat was het weer heerlijk om Amy Taylor “I’m not a loser” te horen schreeuwen, nauwelijks een schop hoog, in een jeansshortje, met tepels die door haar shirtje priemden en met overdadig blauw geschminkte ogen (eerst dacht ik nog dat ze na een nachtje stappen twee blauwe ogen had opgelopen). Maar een loser is ze inderdaad allerminst. Eén brok tomeloze energie: voortdurend rondhossend, rollend over het podium, schijnboksend of een reeks ondefinieerbare bewegingen makend waar ze zelf ook af en toe mee moest lachen.
Al heel vroeg dook ze onversaagd het publiek in om de gemoederen nog wat meer op te hitsen. Dit moest een feestje worden en dat werd het ook. Een mix van oude Aussie hardrock en seventies punk in elkaar geflanst door drummer Bryce Wilson, gitarist Declan Mehrtens en bassist (met een buitenproportioneel nektapijt) Kevin (Gus) Romer. Absoluut niets nieuws onder de zon maar het werkte wel erg aanstekelijk en met een ontwapenende Amy Taylor erbij werd het helemaal onweerstaanbaar.
Veel was er niet veranderd sinds Leffinge, veel nieuwe nummers waren er buiten de nieuwe single “Monsoon rock” dan ook niet te horen. Nochtans zou er een eerste volwaardige lp op komst zijn. Op zich niet erg maar toen de wervelstorm al na een dik halfuur ging liggen bleven velen toch wat op hun honger zitten.

Kort en krachtig, dat zeker maar het had toch net iets meer gemogen. Voor wie hier geen genoeg van kan krijgen en zo zullen er nogal wat zijn: nog te zien op 11 juni in Het Bos!

Organisatie: Botanique, Brussel

Vooraf had ik al mijn overredingskracht moeten aanwenden om mijn wederhelft duidelijk te maken dat ik absoluut niet mee kon naar dat feest waarvoor we uitgenodigd waren want dit wou ik voor geen geld missen. Vorig jaar blies David Nance me live van de sokken, ook al in de 4AD, terwijl zijn laatste plaat ‘Peaced & slightly pulverized’ een erg verslavende schijf is die zijn weg telkens opnieuw naar mijn draaitafel weet te vinden. Mijn honger naar meer diende gestild te worden en niets of niemand kon dat dwarsbomen.

In afwachting doorstond ik lijdzaam het voorprogramma, Nimbus Cart. Nee, dat klinkt toch wat te oneerbiedig. Vooreerst alle respect voor gitarist Steven Govaere die het, na onder meer Gurt Goatbuck en Spit Fox, blijft proberen en met Nimbus Cart misschien wel zijn beste band tot nu toe heeft. Uithangbord was zangeres Janis die heus wat meer te bieden had dan die opvallende decollete. Ik hoorde vooral jaren ‘70 hardrock, wat grunge invloeden (overgang van zacht naar hard) en enkele funkaanzetten. Niet echt mijn ding maar toevallig had ik die namiddag geluisterd naar de nieuwe van Ex Hex, die door sommige gerenommeerde bladen als de nieuwste garagerock sensatie wordt omschreven, en die zoeken het min of meer in dezelfde hoek. Waarom zou ik dan Nimbus Cart geen plaatsje onder de spotlights gunnen. De band sloot af met de allereerste song die ze maakten, een oersimpele maar aanstekelijke pubrock deun, waarna ik me afvroeg waarom ze die weg niet verder bewandeld hadden.

David Nance (Omaha, Nebraska) groeide op met groepen als de Oblivians en The Reatards zodat het misschien wat vreemd lijkt wanneer hij zich een tijdje onledig houdt met het opnemen van complete coverplaten zoals ‘Goat’s head soup’ van de Stones (samen met Simon Joyner), “Doug Sahm and Band”, “Berlin” van Lou Reed en “Beatles for sale”. Op de hoes van die laatste staat trouwens “These guys stink” geschreven bovenop de foto van the fab four en deinst hij er niet voor terug om enkele nummers serieus door de mangel te halen.
Waar er op zijn voorlaatste plaat, ‘Negative boogie’ (uit op ‘Ba Da Bing!’) nog heel wat wringende nummers met eventuele invloeden uit de jaren ‘90 garagerock staan kiest hij op zijn laatste, ‘Peaced & slightly pulverised’, op één nummer na, resoluut voor epische gitaarrock. De plaat werd uitgebracht op het toonaangevende ‘Trouble In Mind Records’ dat wel meer dergelijke groepen (Mountain Movers, Headroom,...) onderdak biedt.
Toen de groep het podium betrad bleek bassist Tom May er niet bij te zijn. Zijn plaats werd ingenomen door Sarah Bohling (Thick Paint, Icky Blossoms) terwijl er ook nog een extra (derde) gitarist mocht opdraven: Londenaar Jack Cooper van Ultimate Painting. Naast hen de vertrouwde gezichten van drummer Kevin Donahue en gitarist Jim Schroeder.
De set werd geopend met het dartele, haast frivole “Give it some time” en meteen wist je dat dit goed zat. Daarna liet David Nance het tempo zakken zodat de gitaren (de zijne en die van Schroeder) zich innig konden verstrengelen terwijl de derde gitaar er wat extra ornamenten aan toevoegde. Het leverde een roesverwekkende sound op (geen drug scoort beter, vermoed ik) die de knap opgebouwde nummers nooit in de weg stond.
Roots, americana en, waarom niet, classic rock op smaak gebracht met een perfecte dosering psychedelica. ‘Een heruitgevonden Neil Young’, ‘Steve Gunn met ballen’ of ‘Steve Wynn na een bad americana’ waren de omschrijvingen die door mijn hoofd flitsten.
Songs als “Amethyst” en “In her kingdom” zijn zinderende epossen die ik nu al als klassiekers ervaar. Bovendien was Nance intelligent genoeg om zich niet op die ene vaardigheid te laten vastpinnen en zorgde hij voor de nodige variatie. Zo was er ook plaats voor de zwalpende country van “Silver wings”, een uitstekende Merle Haggard cover. Blijkbaar heeft hij ook nog eens een neus voor fijne covers want even later dook er een stevige versie van “Down where the drunkards roll” op, een prachtige song van Richard & Linda Thompson die hier uitgroeide tot misschien wel hét hoogtepunt van de avond. Of “Poison”, een homp lillende rock-‘n-roll dat een hit van de Stones uit de jaren ‘70 geweest kon zijn.
Er passeerden ook een rits mij onbekende nummers, zoals “Credit line”, die dan weer het beste beloven voor de toekomst. Vorig jaar vond ik ze al sterk maar dit overtrof gewoon alles! Viel er dan werkelijk niets op aan te merken? Ach, het ging er nogal statisch aan toe. Enkel Nance zelf zakte af en toe door de knieën om wat effecten op zij gitaar te steken of om een bierbekertje over te snaren te laten glijden.

Voor de rest gebeurde er visueel zo goed als niets op het podium en kan ik best begrijpen dat sommigen daarop afknappen. Maar wie zich liet mee glijden in deze hallucinerende trip zal het waarschijnlijk niet eens opgevallen zijn.
En dat David Nance, die zowat de ganse set op vijf snaren speelde(!), het rock-‘n-roll hart op de juiste plaats heeft zitten, laat daar geen twijfel over bestaan. Hopelijk blijft de David Nance Group geen goed bewaard geheim...

Organisatie: 4AD, Diksmuide

David Nance Group - Hallucinerende gitaren
David Nance Group
4AD
Diksmuide

Veel volk voor deze Ethan Johns, wiens naam waarschijnlijk bekender is dan zijn muziek. Johns is een gewaardeerd producer die werkte voor onder meer Ryan Adams, Tom Jones, Kings Of Leon, Rufus Wainwright, Paul McCartney en Crosby, Stills & Nash. Daarmee treedt hij in de voetsporen van vader Glyn Johns, een mythische naam in de muziekwereld die je in kleine lettertjes kan terugvinden op platenhoezen van Led Zeppelin, The Rolling Stones, The Who, Eagles, Eric Clapton of The Band. Maar Ethan maakt ook zelf muziek, eerst op zijn eentje en sinds enkele jaren met The Black Eyed Dogs. Met hen kwam hij zijn laatste plaat, de dubbelaar “Anamnesis”, voorstellen.

Een uiterst sympathieke Ethan Johns verscheen met een hertimmerde band op het podium: geen viool of keyboard, wel een pedal steel (geen traan om gelaten). Hij opende de set met “Runaway Train”, stevige americana, knap gebracht maar niet van die aard om mijn hart ook maar één tel sneller te laten kloppen. Toen hij even later een nummer, geschreven door Benmont Tench (gevierd studiomuzikant en toetsenist bij Tom Petty’s Heartbreakers) met wie hij samen een plaat opnam, bracht begon ik het ergste te vrezen. Dit was aalgladde soft rock waar ik liever in een grote boog omheen loop. Wanneer hij een eerste keer naar zijn akoestische gitaar greep keerde het tij helemaal via een herfstige song met de pedal steel van Chris Hillman in een glansrol. Daarna volgden ook nog enkele smaakvolle nummers op mandoline maar hét hoogtepunt van de avond kwam er toen hij op een ‘Gretsch White Falcon’ gitaar een magistrale versie van “Time (The Revelator)” door het café liet galmen. Het origineel van Gillian Welch leek me onmogelijk te overtreffen en toch wist Johns deze song te laten uitstijgen tot een weergaloos anthem van meer dan tien minuten. Adembenemend en vanaf dan kon mijn avond niet meer stuk. En er volgden nog meer parels (“Twenty first century paranoid blues”, “Six and nine”,...) waardoor ik die aarzelende start volledig vergat.

Na een uur en drie kwartier hield Ethan Johns, de bescheidenheid zelve hoewel hij zowat alle rockgoden met de voornaam mag aanspreken, het voor bekeken en kon de stormloop op het platenstandje beginnen.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

Ethan Johns with The Black Eyed Dogs - Balancerend tussen Britse folk en americana
Ethan Johns with The Black Eyed Dogs
Café De Zwerver
Leffinge

Een verrassend hoge opkomst voor deze veteraan die kennelijk van geen ophouden wil weten.  Maar eerst mochten Structures, een groep uit het Franse Amiens met een EP, ‘Long life’, uit op het Belgische Rockerill Records, het wat kouwelijke Magasin 4 opwarmen. De vier jongens omschrijven hun ding zelf als rough wave/ post punk maar ik hoorde vooral new wave.
Het begon zeker niet onaardig en die eerste nummers hadden eigenlijk wel een ruw randje. Zanger Adrien Berthe deed hard zijn best om met een Engelse tongval te zingen wat ik best wel grappig vond. Maar toen Structures zich na een tiental minuten in de middelmaat vastreed (veel te slappe nummers) begon ik me er toch wat aan te ergeren. Ik had ze dan ook al afgeschreven toen de band, met twee geblondeerde frontmannen, zich wonderwel remonteerde tijdens de laatste drie songs. Dit was plots aanstekelijke, tot dansen uitnodigende new wave met een opjuttende bas, een zweverige gitaar en goed gedoseerde synths die zo in de jaren ‘80 gemaakt kon zijn. In die mate zelfs dat ik één nummer ervan verdacht een cover te zijn.

Eind jaren ‘70 was James Chance met groepen als The Contortions, James White & The Blacks en Teenage Jesus and The Jerks (waarin ook Lydia Lunch zat) het boegbeeld van de No Wave, een avant-gardistische muziekstroming die ontstond in New York. Chance combineerde de ongebonden jazz van Ornette Coleman met de solide funk van James Brown om zo een geheel eigen stijl te creëren.
Intussen is die No Wave beweging allang doodgebloed maar Chance, die blijft maar toeren. In zijn thuisland met de Amerikaanse Contortions, hier zoekt hij Europese muzikanten om hem te begeleiden. Dit keer waren dat Duitsers, vandaar ‘Die’ Contortions.
Het leek niet meteen een rockartiest die het podium opstapte: een corpulent, gedrongen mannetje dat voortdurend worstelde met een veel te grote broek. Maar eens zijn danspasjes, die hij leende bij James Brown, ingezet wist je het wel.
Helaas konden die kwieke bewegingen niet maskeren dat Chance de start van zijn set compleet miste. Wat klonken die eerste nummers ontzettend mak terwijl hij als zanger de ene na de andere noot miste. Was de angry young man definitief uit James Chance gevaren? Nochtans bleek hij nog even ontvlambaar als vroeger. Zo veegde hij zijn gezicht af met een sjaal die hij zag liggen op een monitor. Toen de rechtmatige eigenaar die terugpakte schold hij hem uit voor dief van zijn handdoek. Zo kennen we hem natuurlijk en ook muzikaal kwam hij nu een stuk vinniger voor de dag.
Net toen ik dacht dat we onze portie ellende wel gehad hadden kondigde hij “Days of wine and roses” aan en dat bleek niets met The Dream Syndicate vandoen te hebben. Een cover van Henry Mancini? In ieder geval probeerde hij te croonen als Chet Baker om zo het absolute dieptepunt van de avond te bereiken. Later zou hij het nog eens proberen met “Yesterdays” maar dat nummer werd nog gedeeltelijk gered door een goddelijke sax interventie op het einde.
Na al dat negatieve zou je kunnen denken dat het stilaan tijd wordt om de bijna 66-jarige James Chance naar een welverdiend pensioen te leiden. Dat hoeft echter niet noodzakelijk want buiten die paar verkeerde keuzes had de man heus nog wel wat te bieden. Zo blijft zijn saxspel (dat iets te weinig aan bod kwam) nog steeds weergaloos en op het Hammondorgel bleken zijn vingers niets aan soepelheid te hebben ingeboet.
De drie Duitse begeleiders deden precies wat van hen verwacht werd. Veel ruimte kregen ze trouwens niet want Chance hield alles erg strak. En als hij dan plots onverwacht alle schijnwerpers op de drummer liet richten was die te verbouwereerd om een solo bij elkaar te roffelen.
De dwarse songstructuren van dit balorige broertje van James Brown bleven tot de verbeelding spreken en wanneer op het einde oude prijsbeesten als “Contort yourself” van stal werden gehaald kwam de magie van vroeger weer bovendrijven. De oude krijger bleek dan toch niet moegestreden.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/james-chance-die-contortions-11-03-2019
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/structures-11-03-2019

James Chance & Die Contortions
Magasin 4
Brussel

Organisatie: Magasin 4, Brussel

Vergezeld van gifgroene laserstralen verscheen er eerst met B. Polar & The Spacefuckers een erg bizar gezelschap op het Pit’s podium. Rechtstreeks van Uranus of was het dan toch Doornik? B. Polar, ook wel Lord Sanchax The Destructor genoemd, half mens half alien en bewoond door een dodelijk parasitaire robot kwam met zijn troepen, getooid met bivakmutsen en maskers, de Pit’s veroveren. Zo’n vaart liep het echter niet. Daarvoor was het beestje, ondanks de hulp van een Marvin Gay, muzikaal wat te mager. Sanchax gebruikte de ene microfoon om er brute hardcore door te brullen, met de andere klonk zijn stem als een vooroorlogse robot: blikkerig, monotoon en vooral vervelend. Een paar keer wisten ze zich toch te onderscheiden maar meestal klonk hun “space punk” gewoon als doordeweekse hardcore.

Erg productief kan je The Anomalys niet noemen. De gelijknamige debuutplaat uit 2010 op Slovenly Recordings en een handvol singles, dat zal het zowat zijn. Maar The Anomalys zijn vooral een liveband en dat bewezen ze nog maar eens in de Pit’s. Zanger-gitarist Bone uit Amsterdam, die je ook zou kunnen kennen als de penis bij Sex Organs, is het enige overgebleven originele lid. De twee vacante plaatsen werden ingevuld door twee toppers uit het Franse rock-‘n-roll wereldje: gitarist Looch Vibrato van The Magnetix en Rémi Lucas die ook actief is bij Escobar en Weird Omen (op 28/03 in de Pit’s te zien). Bone verontschuldigde zich omdat zijn stem het liet afweten maar dat vormde geen enkel probleem. Zijn hees gehuil kwam zelfs aardig dicht in de buurt van Mick Collins. Met een zelden geziene verbetenheid ramde hij op zijn gitaar terwijl hij zijn lange lijf, die aan hevige spasmen ten prooi viel, mee de strijd in gooide. Perfect geruggensteund door de twee Fransen resulteerde dat in psychotische rock-‘n-roll in de beste traditie van The Cramps en de Oblivians. Songs als korte, krachtige explosies waarbij het stof geen kans kreeg om te gaan liggen. Ook al omdat er intussen een vervaarlijke pogo was ingezet waarbij ondergetekende enkele rake elleboogstoten mocht incasseren. Eén keer mocht de voet van het gaspedaal en kreeg Bone de kans om, al wandelend op de toog, te scheuren op mondharmonica.

The Anomalys zijn nog lang niet uitgeteld. Integendeel, met het verse Franse bloed klonken ze misschien wel beter dan ooit.

Organisatie: Pit’s Kortrijk

maandag 25 februari 2019 19:15

Death Valley Girls - Adembenemende psychrock

Het Londense Calva Louise bestaat uit een Venezolaanse zangeres, een Franse bassist en een Nieuw-Zeelandse drummer. Het sprak ook tot mijn verbeelding maar buiten één volledig in het Spaans gezongen nummer leverde dat geen verrassende uitvalshoeken op. Er was ons bubblegum punkrock beloofd maar dit had in de verste verte niets met punk (zoals ik die toch ken) te maken.
Punk, het klinkt natuurlijk chique maar laten we het toch maar houden bij bubblegum pop die ondanks de internationale uitstraling van de band bijzonder Brits aanvoelde. Het klonk zeker energiek terwijl het er bovendien fris en sexy uitzag, toch kon dit mijn hart geen tel sneller laten kloppen. Daarvoor was het veel te gestroomlijnd terwijl de muziek op het podium bijna verzoop onder de meelopende tapes die de geluidsman er telkens bovenop gooide. Vooral de gitaar van zangeres Jess Allanic was bij momenten nauwelijks te horen of was dat doelbewust? Ik vond er niets aan maar gelukkig voor Calva Louise dachten de meeste aanwezigen daar anders over.

In 2016 maakten Death Valley Girls ‘Glow in the dark’, een plaatje dat uitgebracht werd door Burger Records en die ik bij de tien beste van dat jaar vond horen. Maar een goeie plaat is absoluut geen garantie voor een goed concert terwijl groepen die door Burger Records zijn opgevist al eens door de mand durven te vallen. Het was dus nog even nagelbijtend afwachten maar al snel kon ik alle reserves overboord gooien.
De vier uit Los Angeles begonnen hun set met een soort ritueel dat me enigszins aan Dead Moon deed denken en uiteindelijk uitmondde in een vreemd tafereel. De zangeres en bassiste stonden in een rijtje voor de drumster die bezwerend begon te roffelen en zo “Abre Camino” inzette. Een donker, melancholisch nummer dat onderhuids bleef etteren tot er onverhoopt toch nog een uitbarsting via de gitaar van Larry Schemel kwam.
De toon was meteen gezet: doomy, sludgy psychrock uit de garage waarbij de vraag of het wel radiovriendelijk genoeg zou klinken nooit gesteld werd.
Death Valley Girls lieten alle heersende trends aan zich voorbijgaan en zochten het in de onhippe (hoewel het tij stilaan aan het keren is) seventies. Tussen de oorsplijtende riffs van Schemel ontwaarden we echo’s van The Stooges of Black Sabbath zonder dat we hen ook maar één seconde konden verdenken een retroband te zijn.
De inspiratie mocht dan wel uit het verleden komen, het eindresultaat klonk eigentijds en nooit eerder gehoord. Vooral zangeres Bonnie Bloomgarden, tevens op gitaar en piano, bleek onnavolgbaar met haar hoog kirrende stem. Een beetje van de wereld, dat is dan nog zacht uitgedrukt maar het stoorde nooit. Integendeel, het hoorde er gewoon bij.
Nadat ze ons eerst bedankte omdat we de juiste t-shirts droegen leek ze plots dekking te zoeken. Zo dook ze eerst onder haar piano om later tussen de bevallige benen van de bassiste op te duiken.
Niet alleen de muziek sneed ons de adem af, ook visueel werd onze aandacht voortdurend geprikkeld. Voor de obligate bis liet la Bloomgarden ons kiezen tussen een happy of een scary song. Een overbodige vraag want “happy” leek me niet te associëren met Death Valley Girls. Hoewel ze met “Disco” toch één opgewekte song, die zelfs uitnodigde tot dansen, in de zwartgeblakerde set hadden gemoffeld.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Pagina 8 van 19