logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Editors - Paasp...
Manu Chao - Bau...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

Op basis van haar debuut, 'Fish' uit 2017, waren mijn verwachtingen voor ShitKid, een one woman band uit Stockholm, niet al te hooggespannen. Maar het is toch niet iedereen gegeven te mogen touren met de Melvins dus moest dit wel iets meer voorstellen dan het broze slaapkamerproject dat ik in gedachten had.
ShitKid bleek intussen uitgegroeid tot een duo en klonk op de planken gelukkig een stuk potiger. Daar zal de inbreng van de sensuele bassiste, die de spektakelwaarde een stuk de hoogte in dreef, niet vreemd aan geweest zijn. Asa Söderqvist laveerde behendig tussen meezingbare punk, slaapliedjes en lofi pop met weerhaakjes terwijl de Melvins de ganse set vanop de zijlijn goedkeurend mee knikten.
Een simpele gitaar, elektronische drumbeats, een geil swingende bas en een wendbare stem die soms iets had van een embryonale Courtney Barnett waren de bouwstenen. Beiden hadden ook een tweede micro die op halve hoogte geïnstalleerd was waar ze dan af en toe gehurkt of geknield door zongen. En dan was er nog eentje bijna tegen de grond opgesteld waar de bassiste tijdens de slotsong niet zonder enige moeite onder ging liggen. Rock-‘n-roll?

De eeuwig tourende Jon Spencer vindt altijd wel een reden om de baan op te gaan: is het niet met de Blues Explosion dan maar met Heavy Trash of Boss Hog. Totaal onverwacht werd hij nu plots solo aangekondigd en bleek hij een nieuwe plaat, ‘Spencer sings the hits!’, onder eigen naam te hebben opgenomen. Op die plaat kreeg hij assistentie van drummer M. Sord en bassist, toetsenist Sam Coomes (Quasi) die beiden ook in Kortrijk het podium deelden. The Hitmakers, zo heette Spencer zijn nieuwe groep, bestond verder nog uit een derde man en dat was absoluut geen van de minsten: Bob Bert, de legendarische drummer die naam maakte bij Sonic Youth, Chrome Cranks en in iets mindere mate Bewitched, Action Swingers, Knoxville Girls, Chicken Snake, Lydia Lunch’s Retrovirus en Pussy Galore, het allereerste vehikel van Jon Spencer.
Het mag een klein wonder heten dat hij de 63-jarige Bert bereid vond mee te gaan touren en dan nog met die vuilnisbakkendrums. Dat laatste mag je letterlijk nemen want het enige conventionele onderdeel van zijn stel was de basdrum. De rest bestond uit onder meer een authentieke metalen vuilnisbak, een benzinetank en een enorme ijzeren veer waarop hij dan met hamers of metalen buizen tekeer ging. Dit alleen al -of het nu veel bijbracht of niet- maakte mijn avond al goed.
Maar er was meer. Jon Spencer zelf bleek in goede doen, zeer goede doen zelfs. Verlost van het keurslijf, dat de Jon Spencer Blues Explosion heet, greep hij terug naar de dagen van Pussy Galore en kregen we verfrissende sixties punkstijl garagerock te horen. Veel feedback en een fuzzy gitaar, dat nog steeds, maar geen eindeloze collages of oeverloos gekrijs als ‘The Blues Explosion is number one’ meer. In plaats daarvan degelijke songs waarvan het merendeel geplukt was uit het nieuwe album aangevuld met enkele nummers van Pussy Galore, de Blues Explosion (waaronder een heerlijk “Dang”), Heavy Trash (“The loveless”) en zelfs een flard “Roadrunner” (Jonathan Richman).
Veel wezenlijk verschil met de sound van de Blues Explosion, buiten de bass synthesiser en toetsen van Sam Coomes, was er niet. Die Coomes mocht zelfs een nummer voor eigen rekening brengen waarbij zijn orgelpartij me zowaar aan Iron Butterfly deed denken en het was nog knap gedaan ook. Jon Spencer is bijlange nog niet afgeschreven, iets wat bij de Melvins wat minder duidelijk was.

De Melvins, opgericht in 1983 in Montesano, Washington, mag je stilaan als een monument beschouwen in de alternatieve rockwereld. Hoewel Buzz Osborne, ook gekend als King Buzzo, het ene resterende originele lid is blijft de groep immens populair.
Melvins, dat staat voor beuken, beuken en nog eens beuken tot het bloed je oren uitsijpelt. En omdat voor elkaar te krijgen werd voor alle zekerheid nog een extra bassist (Butthole Surfer Jeff Pinkus) gerekruteerd. Vroeger probeerde de warrigste krullenbol uit de rock het al eens met twee drummers, dit keer met twee bassen dus. Ik herinner me een vorig optreden van hen waarbij ik helemaal in extase raakte maar ik kan je meteen vertellen dat het dit keer bijlange niet zo ver kwam. Daarvoor zat er teveel sleet op de formule.
Het schouwspel mocht er nog steeds zijn: een neurotisch rondstruinende King Buzzo, in een stemmige jurk, de immer rondspringende bassist Steven Shane McDonald (Red Kross, Off!), in een blits kostuum, en de spectaculaire drummer, Dale Crover, die ooit een blauwe maandag bij Nirvana speelde. Enkel Jeff Pinkus bleef er wat onopvallend bij.
Aanvankelijk ging hun laaggestemde sludge metal er nog vlotjes in maar na een tijdje trad er een vorm van metaalmoeheid op. Of het nu eigen nummers of covers (“Saviour machine”van David Bowie, “Sway” van de Stones) waren, alles werd steeds door dezelfde mangel gehaald.
Nummers als “The kicking machine” die er wat uit sprongen kwamen veel te weinig voor in het stuk. Ik vond ze eigenlijk nog het best te genieten tijdens de lange intro’s en de instrumentale passages.
Tijdens de afsluiter, “Rebel Girl” (van Bikini Kill) mochten de twee meiden van ShitKid mee opdraven en werd het plots toch nog spannend. En dat NIET omdat Asa Söderqvist het nodig achtte haar borsten te tonen. Daarna bleef drummer Dale Crover alleen over om al “So long, farewell” zingend uiteindelijk ook in de coulissen te verdwijnen en daar was ik dit keer niet echt rouwig om.

Organisatie: Wilde Westen, Kortrijk

zaterdag 20 oktober 2018 13:05

Hot Snakes - Live nog steeds een bom

Een gebrek aan ambitie kan men opener Onmens moeilijk verwijten. Dit Gentse duo omschrijft zichzelf immers als ‘Belgium’s most explicit electronic music group’. Of dat ook klopt , laat ik in het midden maar op het podium was er alvast voldoende te beleven. De gitaar van de energieke Kasper Van Esbroeck klonk nijdig, dwars en steeds onvoorspelbaar. Naast hem zagen we een erg begeesterende zanger, Bert Minnaerts ofte Siegfried Burroughs, die tevens drummer is bij Kapitan Korsakov en verder nog in talloze andere projecten actief is. Hier liet hij zijn met echo overladen stem alle richtingen uitzwermen. De ene keer klonk hij als een volbloed rapper, een andere keer leek hij te solliciteren bij een death metal band om het volgende nummer als een dronken crooner over het podium te struinen. Vuurwerk genoeg op het podium maar dit was slechts de helft van het plaatje. De twee werden begeleid door een vooraf geprogrammeerde muur van elektronica die je in het beste geval ergens in de industrial hoek kon situeren maar te dikwijls goedkoop en schetterig klonk. Jammer maar misschien ben ik gewoon te oud voor dit soort onzin.

Alles komt terug! Nog maar pas Radio Birdman gezien en daar waren nu de Hot Snakes alweer. Deze band uit San Diego, Californië maakte het mooie weer tussen 1999 en 2005. Hun erfenis bestaat uit drie mooie platen en herinneringen aan een spetterend optreden in de Charlatan net voor de split. Mijn manke geheugen meende ze ook ooit al eens in De Kreun gezien te hebben maar bij navraag bleek ik ze te verwarren met Obits, een ander project van zanger-gitarist Rick Froberg. Diezelfde Froberg heeft verder samen met de andere gitarist, John Reis (ook bekend van Rocket From the Crypt) een verleden bij Drive Like Jehu. Mooi volk genoeg op het podium dus.
Eigenlijk zijn de Hot Snakes al sinds 2011 terug actief maar dit jaar verscheen er een nieuwe plaat, ‘Jericho Sirens’, wat de comeback compleet maakte.
Op de heenreis sloeg de twijfel plots toe. Die laatste plaat, zeker in vergelijking met hun vroeger werk, vind ik eigenlijk verre van geweldig maar toen de vier met een twintigtal minuten vertraging op het podium verschenen, bleek al zeer snel dat Hot Snakes live nog steeds een bom zijn. Misschien nog meer dan vroeger zelfs. Ze hadden er ook opvallend veel zin in. Vooral gitarist John Reis die meteen contact zocht met het publiek: praatjes makend met de mensen vooraan of zijn voet op iemands schouder posterend. Op een gegeven moment liet hij zelfs een fan zijn gitaar met de tanden toucheren.
Hot Snakes stonden nog steeds garant voor bijzonder strakke garagehardcore waarbij de hoge, ietwat benepen stem van Froberg en de kristalhelder hamerende gitaar van Reis de voornaamste kenmerken zijn. Aan een hels tempo werden de nummers, netjes evenredig geplukt uit hun vier platen, erdoor gejaagd.
Slechts een paar keer was er tijd voor een adempauze. Tijdens zo’n moment riep Reis plotseling “Kom dichterbij, we zijn niet gevaarlijk” waarbij hij vergat dat het volk reeds tegen het podium plakte en hij zonet zijn voet op het kale hoofd van een nietsvermoedende fotograaf had geplant.
Wat een genot om oude krakers als “Automatic midnight”, “Suicide invoice” of “I hate the kids” terug te horen. Niets hadden die aan frisheid ingeboet terwijl de nieuwe nummers dan toch niet zo bleek uitvielen als eerst gevreesd. Hoogtepunten zat natuurlijk maar als ik dan toch enkele uitschieters moet kiezen ga ik voor de eerste twee bisnummers die iets minder hard maar toch zo fonkelend klonken: “This mystic decade” en “Plenty for all”.

Zelden een groep gezien waar het spelplezier zo vanaf droop. Hopelijk duurt het dit keer geen dertien jaar eer we hen terugzien.

Organisatie: Wilde Westen, Kortrijk

Lokale helden (ik schreef bijna veteranen maar in vergelijking met de mannen die nog moesten komen zijn dit nog dartele veulens) The F’kk’n’ G’dd’mn Luckies mochten de avond openen en gaven ons precies wat we verwacht hadden, niet veel dus. Dat laatste mag je zelfs als een compliment zien. Met minimale middelen brachten ze geblutste, lofi trashblues waarop het steeds heerlijk meedeinen was. Veel was daar dus niet voor nodig: de knallende drums van Stevie en de rammende, kaduuk klinkende gitaar en de in bier gemarineerde rasp van Saftn’ volstonden ruimschoots. Naar ik meende te horen , gingen de meeste songs over bier, de rest waarschijnlijk ook en daar is niets mis mee. Want wat rest er ons meer dan bier, na een alweer deprimerende verkiezingsuitslag.

Mijn verwachtingen voor Radio Birdman waren niet bijster hooggespannen. Ik heb nog vage herinneringen van een optreden waarin een verwaande Rob Younger de boel vakkundig om zeep hielp. Bovendien las ik een recensie van een optreden, enkele dagen eerder in Haarlem, waaruit bleek dat Radio Birdman vandaag enkel nog een stel net niet dementerende bejaarden zou zijn. En teert de band nu wel niet erg lang op het oude succes? Ze maakten amper drie studioalbums, de laatste (het verwaarloosbare ‘Zeno Beach’) dateert van 2006, maar eigenlijk draait alles nog altijd om hun debuutplaat, ‘Radios Appear’, waaruit het leeuwendeel van de nummers werden geplukt.
De legende wil dat Deniz Tek (oorspronkelijk van Ann Arbor, Michigan) in 1973 in Detroit toevallig de gitaar van Fred Sonic Smith kocht, MC5 was toen net gesplit. Een jaar later houdt hij in Sydney met Rob Younger Radio Birdman (genoemd naar het verkeerd verstane ‘radio burnin’’, een regel uit de Stooges song “1970”) boven de doopvont. In ‘77 volgt dan dat debuut, het klassiek geworden ‘Radios Appear’, waarop een mix van messcherpe Detroitrock en een snuifje surf resulteert in unieke Australische protopunk. Na de tweede plaat in 1981, ‘Living Eyes’ split de band om vanaf 1996 een sluimerend bestaan te leiden.
In Kortrijk waren er toch drie van de vier mannen van het eerste uur bij: Deniz Tek (gitaar), Pip Hoyle (toetsen) en zanger Rob Younger. Dat alleen al was een prestatie op zich. De groep opende nogal mak met “Do the pop” terwijl de klankbalans verre van optimaal was, de keys waren bijna niet te horen.
Rob Younger, die er eerder uitzag alsof hij zopas bevrijd was uit Auschwitz, leek zijn spastisch snokkende lichaam niet onder controle te hebben. Het was geen gezicht maar de man bleek nog redelijk bij stem en stelde zich dit keer bescheiden op. Maar het heilige vuur miste ik toch in dat begin en waarom ze The Doors’ “Not to touch the earth” (een wat vergeten nummer uit ‘Waiting for the sun’) coverden vraag ik me nog altijd af. Naarmate de set vorderde en de klank wat beter werd , kreeg de band meer grip op de zaak en werd het nog heel mooi. Deniz Tek zorgde geregeld voor vuurwerk op gitaar terwijl songs als “Alone in the endzone”en “Man with golden helmet” (voorzien van een sublieme piano) niet stuk te krijgen zijn. Tijdens “Hand of Law” liet surfliefhebber Deniz Tek zich nog eens gaan door er een flard “Pipeline” (The Chantays) tussen te gooien.
Er werd afgesloten met het razende “New race”, misschien wel hun beste nummer. Het oplapwerk in de kleedkamer had blijkbaar heel wat voeten in de aarde maar uiteindelijk kwamen de zes terug voor een indrukwekkende bisronde. Daarin gingen ze verder op het elan waarmee ze de set gestopt waren en diepten ze drie knallers uit hun prille beginperiode op: “Anglo girl desire”, “Aloha Steve & Danno” en “T.V. Eye” (The Stooges) waarmee ze bewezen dat ze ooit even een punkband waren geweest die er echt wel toe deed.

Overtuigend over de ganse lijn was het zeker niet, toch blij dat ik de heren nog eens aan het werk zag want de afschrijvingstermijn moet nu toch stilaan verlopen zijn.

Organisatie: Wilde Westen, Kortrijk

Vaal, een drietal West-Vlamingen uit Gent die reeds actief waren in bands als Maze of Movoco, mocht de avond openen maar wel nadat het café eerst in een dikke rookwalm werd gehuld. Dat paste immers bij hun moeilijk grijpbare muziek: minimalistische maar ook intrigerende soundscapes met veel elektronica en afwisselend gitaar of sax  met daar bovenop de declamerende, naar postrock neigende zang van Arjen Verswijvelt. De sax klonk geregeld als een bevreemde misthoorn in de verte en van de gitaar kan ik eigenlijk net hetzelfde zeggen wat een fascinerend effect had. Hoewel van een totaal andere wereld, deed dit me een paar keer aan Broeder Dieleman denken en dat niet alleen door het soms onverstaanbare Nederlands. Geen hapklare brok, dat was duidelijk maar hoeft de verwende concertganger altijd alles zomaar in de bek gesmeten te worden?

Van een totaal andere orde waren de Viagra Boys, een zestal uit Stockholm. Meteen de beuk erin en zonder omkijken doorstomen tot het einde. Ze serveerden ons een mix van punk, new wave en een vleugje glamrock voorzien van een onontkoombare drive. Telkens nam de bassist, onmiddellijk op de hielen gezeten door de drummer, het voortouw waarna het plaatje verder werd ingekleurd door gitaar, toetsen en sax.
Maar het uithangbord van de groep was uiteraard zanger, Sebastian Murphy. Niet meteen een Zweedse naam, de man is dan ook oorspronkelijk van Californië en zoon van een Amerikaanse vader en een Zweedse moeder. Een indrukwekkende verschijning, in zijn bloot bovenlichaam dat compleet en chaotisch vol getatoeëerd was en ik vermoed dat het met de bedekte lichaamsdelen niet anders is. Naast zijn job bij de Viagra Boys runt hij trouwens een tattoo shop. Aan testosteron leek hij niet meteen een gebrek te hebben en met een gebroken stem die het midden hield tussen Mark E. Smith en Nick Cave ploegde hij zich door de niet altijd even rooskleurige teksten. De groepsnaam zou een commentaar zijn op het falende mannelijke rolmodel in onze huidige maatschappij. Ook de single “Sports” waarvoor Murphy zowaar op zijn rug ging liggen, is in feite een surrealistische parodie op de mannelijkheid. In dat nummer, niet veel meer dan een briljante, stevige  baslijn, wordt een ogenschijnlijke lijst van sporten opgedreund waarin na een tijdje toch wat minder gekende disciplines opduiken: “...baseball, basketball, weiner dogs, shorty shorts, cigarettes,...”
Er volgde nog één geweldige song, het absurdistische “ Shrimp shack”, waarna de storm definitief ging liggen.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

De nieuwe formule van Leffingeleuren is intussen genoegzaam bekend. Terwijl de meeste bezoekers genieten van het gratis gedeelte met zijn talloze eetkraampjes, het Busker Street podium, straatorkesten en vele dj’s kan de ware muziekliefhebber op zoek naar nieuwe ontdekkingen in de Zaal, het Café of de Kapel. Dit jaar kon je er zelfs de Kerk binnen voor enkele live sessies van het (voor even) her opgegraven radioprogramma ‘Duyster’. Geen risicoloze onderneming om al die nagenoeg onbekende groepen zonder echte publiekstrekker te programmeren maar het blijft een feest voor de muzikale avonturier.
Een verslag van een boeiende driedaagse.

dag 1 – vrijdag 14 september 2018
Mijn parcours begon in de Zaal met het Gentse Public Psyche (het vroegere Rape Blossoms), dat al dan niet onder invloed van #MeToo van naam veranderde. In wat voor een arme wereld leven wij als zelfs een rockband het niet meer aandurft een min of meer controversiële naam te bezigen. Niet alleen de naam veranderde ook de muziek onderging wat wijzigingen.  Zo bleek de gitaar verdwenen, wat meer ruimte liet voor de synths. Meestal een heikel punt voor me maar vreemd genoeg vond ik het hier geen slechte zaak. Geruggensteund door stuwende drums en een bijwijlen funky klinkende bas zorgden ze voor een sound die ruim afstand nam van de doorsnee postpunk waar we tegenwoordig mee overspoeld worden. Maar het blijft postpunk of darkwave of hoe je het ook wilt noemen (niet mijn favoriete genre) en daar hoort ook een zeurende zanger bij. David Defrenne deed het hoogstwaarschijnlijk uitstekend maar van dit soort ijskoude, galmende en naar Robert Smith refererende vocalen moet ik eigenlijk niets hebben. Toch vond ik Public Psyche meer dan een aardige opener.

Na een vluchtige kennismaking via Bandcamp waren mijn verwachtingen voor Boytoy (Brooklyn, New York) flink geslonken. Toch zorgden deze vier pittige jongedames in het Café voor een eerste hoogtepunt. 60’s en 70’s rock, vrij klassiek van snit (even meende ik zelfs een riff van Bad Company te horen) maar ontdaan van elke gram macho vet. Geen spierballengerol op gitaar. Nee, de twee aanwezige exemplaren klonken steeds aanstekelijk en fijnbesnaard. Dat in combinatie met een stel, fijn in elkaar geknutselde, songs zorgde voor een erg gesmaakte set. Zeker te vergelijken met hun stadsgenotes van La Luz maar dan iets minder onderkoeld. La Luz bassiste, Lena Simon, speelt trouwens mee op hun laatste plaat, “Night leaf”.

Lumerians (San Francisco/ Oakland) waren al een tijdje bezig toen ik in de Zaal arriveerde. Er was ons psychedelica, space rock en krautrock beloofd maar ik hoorde ellendige new wave, derderangs Gary Numan. Een ijskoude douche, zo vlak na het begeesterende Boytoy. Nochtans zagen de vier er beeldig uit als glittermonniken met rode lichtjes waar je normaal een stel ogen verwacht. Doodzonde dat de muziek niet mee wou hoewel het op het einde wat beterde. De laatste drie nummers hadden wat meer power en met een beetje goed wil hoorde je zelfs wat Hawkwind invloeden.

Vlug naar de Kapel dan waar ik nog de finale van Why? kon meepikken. Dit viertal uit Cincinnati, Ohio is reeds sinds 1998 actief en heeft een zestal platen gemaakt, waaronder toch enkele parels. Oppernerd Yoni Wolf was helemaal vooraan in de weer op synths en percussie en zorgde voor een wonderlijke combinatie van hiphop, indie en alt rock met een eigenzinnige complexiteit. Uitermate sprankelende nummers werden afgewisseld met enkele kleffe gedrochten. Geen onverdeeld succes.

Hun recente vierde album, ‘Beyondless’, liet het beste verhopen voor Iceage uit Kopenhagen. Veel volk op het podium, het kwartet was aangevuld met een saxofonist en een violist. De punk van weleer was dan ook ver weg. Dit was monumentale, zwalpende rock waarbij zanger Elias Bender Ronnenfelt voor een grote Nick Cave factor zorgde terwijl ook Madrugada om de hoek loerde. Groots en meeslepend maar soms ook vermoeiend door die eindeloze woordenstroom terwijl die extra muzikanten niet altijd voor een verfrissende toets zorgden waardoor de sound soms te dicht geplamuurd klonk.

Intussen was The Oscillation uit Londen al een tijdje bezig in het Café. Meesterbrein Demian Castellanos produceerde er samen met een bassist en een drummer een indrukwekkende en oorverdovende wall of sound. Psychedelische space rock met aanstekelijke grooves volgens het boekje. Liefst van heel dichtbij en zonder reserves te beleven.

Na vijf jaar was de luidste band van New York opnieuw te gast op Leffingeleuren, dit keer met heel wat meer publieke belangstelling. Veel leek er nochtans niet veranderd. A Place To Bury Strangers maakt nog steeds een mix van ziedende noise en shoegaze, alleen oogde het dit keer heel wat spectaculairder. Nog steeds opererend in het donker en de zaal vol mist spuitend , keilde Oliver Ackermann al tijdens het eerste nummer zijn gitaar tweemaal keihard tegen de vlakte waarna hij met een half exemplaar verder moest. Een tijdje later moest het ding er helemaal aan geloven, iets wat bassist Dion Lunadon trouwens ook overkwam. Even is er een moment van rust wanneer drumster Lia Braswell (nieuw in de groep) een nummer solo mag brengen. Welk instrument ze hierbij hanteerde werd me niet duidelijk want qua belichting moesten we het stellen met een zich murw draaiende stroboscoop. Intussen hadden de twee anderen zich ergens midden in de zaal opgesteld voor een wat meer elektronisch intermezzo. Leuk maar het kon toch niet tippen aan de waanzinnige apotheose daarna op het podium waarin A Place To Bury Strangers zichzelf overtreffend alle registers opentrok en bewees veel meer te zijn dan alleen maar een sensationele belevenis.

Door het noodgedwongen afhaken van Ammar 808 verhuisde Donny Benét van het Café naar de Zaal. Een geluk bij een ongeluk, zo bleek, want de man uit Sydney die ooit begon als Tom Jones-coveract liet de zaal vollopen en slaagde er bovendien in om de hele meute aan het dansen te krijgen. En dat met compleet foute italo disco die dan nog eens op tape stond. Erg hip zag hij er trouwens ook niet uit, kaal met een nektapijtje en een pornosnor terwijl zijn danspasjes waarschijnlijk nog dateerden uit zijn Tom Jones periode. Nu, zingen kon hij wel en als een Willy Sommers Pukkelpop op stelten mag zetten heeft deze Donny Benét zeker recht van bestaan. Toch bleef het een vreemd gezicht om al die muzikale fijnproevers, die je toch verwacht op een festival als Leffingeleuren, hier met volle teugen van te zien genieten.

dag 2 – zaterdag 15 september 2018
Zaterdag was wat mij betreft de minst boeiende dag maar dat had alles te maken met die uitgebreide waaier aan stijlen die dit keer wat minder aan mij besteed waren. Toch vielen er voldoende parels te rapen.

Ik begon mijn nieuwe speurtocht bij Hilary Woods (Dublin) in de Kapel. De dame heeft een plaat, ‘Colt’, uit op Sacred Bones Records en dat volstond om mijn aandacht te trekken. Maar het werd een mager beestje. Woods begon op een ruimtelijk klinkende gitaar die ze na twee nummers ruilde voor de piano waardoor de spaarzame aangeklede sound dankzij enkele ingespeelde samples toch wat voller klonk. Dromerige, breekbare songs werd ons deel, niet onaardig maar stiekem hoopte ik ergens dat er eens echt iets ging breken. Later mocht ze het nog eens overdoen bij Duyster in de Kerk.

Op naar de Zaal dan voor Boy Azooga uit Cardiff. Hun plaat heet ‘1,2 Kung Fu!’ en dat zegt voldoende. Banale Britpop, weliswaar met een jeugdig enthousiasme gebracht, die ons naar de bar joeg en waar we helemaal op het einde toch nog een song, die naam waardig, hoorden.

Op zoek naar beterschap bevonden we ons daarna opnieuw in de Kapel voor Cabbage uit Manchester. De vijf lieten meteen een knallende punksong op ons los wat meteen de hoop op een nieuwe Idles deed opflakkeren. Drie nummers lang leek dat ook te kunnen maar daarna verdween al snel die brede grijns van mijn smoel. Cabbage liet die razende punk van het begin voor wat het was en koos voor iets wat op een kruising leek tussen pubrock en boertige pop terwijl ze zich tussendoor ook nog eens vergrepen aan een slechte PiL imitatie. Jammer. Zelfs de perfect als stoorzender fungerende gitarist die voortdurend met technische problemen worstelde bakte er, eenmaal alles op punt stond, niets meer van.

Naar het Café dan voor Bad Breeding, alweer een punkband (dit keer uit het Britse Stevenage), en dat zullen we geweten hebben. Hierbij vergeleken waren de mannen van Cabbage een stel, net de pampers ontgroeide, peuters. Dit was niets ontziende, slopende, noise geïnfecteerde punk op orkaankracht. Brute razernij maar verdomd fijn gespeeld door Matt Tool op gitaar, Charlie Rose op bas en Ashlea Bennett op drums. Voeg daarbij Chris Dodd, een heerlijke, van woede barstende, frontman zoals we die al lang niet meer gezien hadden, en het plaatje is compleet. Niets nieuws, uiteraard niet, maar het leek toch eeuwen geleden dat ik nog dergelijk intense punk gehoord had. Schitterend!

Toen ik vernam dat ook Bob Log III aan de affiche werd toegevoegd moest ik eens ferm geeuwen. Nog maar eens Bob Log, nog maar eens diezelfde trucjes op het podium... en toch had dit fenomeen uit Tucson, Arizona me opnieuw meteen bij de kladden. Nog steeds gehuld in een jumpsuit en voorzien van een motorhelm waarop een telefoonhoorn is gemonteerd was hij met zijn rubberboot helemaal tot in Leffinge gevaren.
Toch kon ik hem betrappen op enkele kleine wijzigingen in zijn show. Een nummer gespeeld met twee vrouwen op zijn knieën was er dit keer niet meer bij (#MeToo?). In de plaats daarvan mocht iedereen die dat wou even op zijn knie plaatsnemen voor een selfie. En dan was er nog een opgeblazen kuip in de vorm van een eend gevuld met “Champagne” die de zaal rondging. Ook eens geproefd maar dat viel behoorlijk tegen.
Vergis je echter niet! Naast al die fratsen is en blijft Bob Log III een erg begenadigd slidegitarist. Aanstekelijke blues georiënteerde nummers, weliswaar met een stofzuigersound, waar het moeilijk stilstaan bij is , zorgden voor een spetterende set. Ik zag de man al ettelijke malen en toch weet hij me nog steeds te verbazen terwijl hij er, zo te zien, zelf ook bijzonder veel zin in had.

Hierna had ik Will Samson, die in het kader van ‘Duyster. Live’ in de Kerk optrad, aangestipt maar zo vlak na het euforische feestje bij Bob Log III was ik niet in staat om meteen de knop om te draaien voor een portie verstilde muziek. Het werd dus een terrasje naast de talloze, exquise eettentjes op de markt in afwachting van Prettiest Eyes in het Café.

Prettiest Eyes is een gezelschap uit Los Angeles, bestaande uit twee Puerto Ricanen en een Mexicaan, dat zijn laatste plaat, ‘Pools’, uitbracht op Castle Face Records, een label waarvan de alomtegenwoordige John Dwyer (Oh Sees) mede-eigenaar is. Die laatste hoort er The Birthday Party in wat me wat ver gezocht lijkt. Ik hoorde hamerende synthpunk met duidelijk Latijns-Amerikaanse sporen gebracht met een ongebreideld enthousiasme waar men alleen maar vrolijk van kon worden. We werden voortdurend uitvoerig bedankt en in al zijn gretigheid viel de zingende drummer, Pachy Garcia, tot tweemaal toe achterover van zijn drumkruk. De wereld leek plots veel mooier.

Mattias De Craene, saxofonist van Nordmann, nodigde voor zijn nieuwe project, MDC III, twee gerespecteerde drummers uit, zijnde Lennert Jacobs (Hong Kong Dong, The Germans, Public Psyche) en Simon Segers (Black Flower, De Beren Gieren, Stadt).
Vreemde bezetting die wonderwel werkte want de Gentenaars zorgden op de valreep nog voor een hoogtepunt. De Craene, voortdurend inventief in de weer op sax en andere blaasinstrumenten waaronder iets dat wel heel hard op een stuk tuinslang leek, leidde ons geholpen door die twee inventieve drummers naar tribale, hypnotiserende sferen in een geheel eigen, betoverend universum waarin het heerlijk verdwalen was. De boeiende Belgische jazzscène blijft ons verrassen.

dag 3 zondag 16 september 2018
Het programma op zondag bulkte van de interessante namen en naarmate de dag vorderde , lukte me het steeds slechter om een spurt van de ene naar de andere locatie in te zetten, om toch maar nog een flard van een optreden mee te pikken. De lijst met gemiste optredens is dan ook niet min: The Devil Makes Three, The Bony King Of Nowhere, Jesse Malin & Chuck Prophet...

Om 14u30 was ik al op post in de Zaal voor Vaudeville Etiquette, een vijftal uit Seattle dat hun naam vond in de titel van een oude stomme film. Gesmaakte americana waarin de twee stemmen (van gitarist Bradley Laina en de voortdurend over het podium dartelende Tayler Lynn) en de pedal steel van Matt Teske het uithangbord vormden. Er mocht één keer jazzy uitgefreakt worden terwijl de gitaar tijdens het nieuwe en heel knappe “Ontario” op zijn Neil Youngs mocht scheuren (had wel meer gemogen).
Vaudeville Etiquette, niets op aan te merken maar ook niet van die aard om zich te onderscheiden van die duizenden andere americanagroepjes.

Toen ik de Kapel binnen stapte waar Swedish Death Candy net begonnen was , vroeg ik me eerst af in welke oorverdovende heksenketel ik nu weer beland was , maar toen mijn oren zich min of meer hadden aangepast kon ik dit bonte stel uit Londen steeds meer waarderen. Zware psychedelische rock die duidelijk schatplichtig was aan (de hardere) Ty Segall en Charlie Moothart en waarin al eens een Black Sabbath riff voorbij zoefde, het had wel wat. Maar de frequent gebruikte hard/zacht afwisselingen waren niet altijd even gelukkig gekozen.

Nog net de drie laatste songs van Michael Nau (uit Maryland) gehoord en die vielen best mee. Erg lofi en laidback, enigszins te vergelijken met Bonnie ‘Prince’ Billy, ook fysiek.

Voor een eerste voltreffer moesten we in de Kapel zijn: Gunn-Truscinski Duo (Brooklyn, N.Y.) maar slechts weinigen zullen dit geweten hebben. Toen de laatste noten uitstierven , was het aantal toeschouwers gereduceerd tot hooguit een twintigtal. Velen kozen wellicht voor een terrasje met die stralende zon terwijl The Devil Makes Three, die zowat gelijktijdig bezig was, dat wel voor een volle zaal deed. Nu maakte Steve Gunn het ons ook niet gemakkelijk. Volledig instrumentaal, langgerekte jams met enkel gitaar en drums en bindteksten die zich beperkten tot ‘thank you’. Maar voor wie zichzelf een beetje een gitaarliefhebber wil noemen is Steve Gunn een godsgeschenk. Zijn gitaar is uit duizenden herkenbaar. Psychedelisch en hypnotiserend, meestal vertrekkend vanuit enkele simpele akkoorden om dan verder een geheel eigenzinnige, complexe koers te varen zonder dat je hem ook maar één luttele seconde op notenneukerij kon betrappen. De zeer bescheiden Gunn schudt het allemaal haast achteloos uit zijn mouw hierbij perfect geruggensteund door een al even bescheiden John Truscinski. Hier krijg ik, echt waar, nooit genoeg van.

Met Male Gaze (San Francisco) stond er opnieuw een exponent van Castle Face Records in het Café, dit keer zelfs eentje met mede-eigenaar Matt Jones in de rangen. Dit uitermate sympathieke trio wankelde voortdurend op de rand tussen harde rock en garagerock. Meestal hard maar met een feeling voor aanstekelijke melodieën. Lang niet alles was even geslaagd maar wie een dergelijk rommelige versie van “Pictures of matchstick men” (Status Quo) brengt krijgt bij mij tonnen krediet. Meer van dat, graag!

Ben Miller zag er wat ruiger uit dan ik verwacht had en ook de muziek van de Ben Miller Band (Joplin, Missouri) klonk een stuk onstuimiger dan op de plaat. De vier serveerden een, tot dansen uitnodigende, mix van delta blues, bluegrass en country waarbij klassiekers als “Black Betty” (Lead Belly) en “John the Revelator” (Blind Willie Johnson) niet gemeden werden. Best te begrijpen dat ZZ Top deze band graag mee op tournee neemt. Opvallende verschijning: violiste Rachel Ammons met haren die bijna tot haar enkels reikten.

Wegens fileleed hadden ze hun afspraak om 15u10 gemist maar het geluk was me welgezind en liet me op het juiste moment aan de grote bar op het marktplein passeren zodat ik The Preacher Men (Gent) dan toch nog aan het werk zag. Zes mannen rond één microfoon: twee resonatorgitaren, één akoestische, een banjo, staande bas en een zanger die zijn schoenen versleet op een chainbox (een bierplateau met een ketting in). Gedreven bluegrass en hillbilly alsof ze het ter plaatse uitvonden met een gedroomde frontman: Boer Stef die zijn teksten telkens met uitvoerige armbewegingen accentueerde. Mooi!

En het werd nog mooier met Amyl & The Sniffers uit Melbourne in de Kapel. Drie jongens met wel erg foute kapsels en een meisje, dat met haar zwarte, hoge laklaarzen ook al niet echt van deze tijd leek, brachten furieuze punk die bezeten was door de geest van de Australische seventies (hard)rock. Anachronistisch, dat zeker en toch klonk dit bijzonder fris. Daar zorgden een juiste no-nonsense attitude, geweldige nummers en vooral Amy Taylor voor. Een klein opdondertje met een krachtige stem, een betoverende glimlach en onvoorspelbaar podiumgedrag waarbij ze zichzelf niet al te serieus nam. Waarmee ik The Sniffers niet in de schaduw wil zetten. Gitarist Dec Martens, bassist Gus Romer en drummer Bryce Wilson wisten verdomd goed waar ze mee bezig waren.
Amyl & The Sniffers waren naast Bad Breeding zonder meer dé revelatie van Leffingeleuren 2018. Hun plaat ’Big Attraction & Giddy up’ (een bundeling van hun eerste twee EP’s) was tot voor kort enkel via dure Australische import verkrijgbaar maar intussen heeft het Britse ‘Damaged Goods Records’ een democratisch geprijsde, Europese versie op de markt gegooid. Mijn exemplaar is al besteld!

Na dit zinderende feestje vond ik nog net genoeg energie om me op te laden voor nog één concertje: Bob Wayne! Aan energie heeft die Bob Wayne trouwens geen gebrek: de zingende stoomfluit was net begonnen aan een nieuwe Europese tour, die hem dit najaar ook naar de N9 brengt, van maar liefst 62 optredens! Het was reeds de vijfde keer dat ik de man, hier opnieuw met een compleet hertimmerde band, aan het werk zag en toch kon ik opnieuw mateloos genieten van zijn outlaw country of hellbilly (zoals hij het zelf noemt) doorspekt van spitante teksten. Heerlijke kerel die zijn white trash afkomst nooit zal verloochenen.
Toen de laatste noten van “Spread my ashes on the highway” waren uitgestorven kon ik enkel tevreden terugblikken op deze drie dagen durende expeditie.
Bedankt Leffingeleuren!

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge   

Binic Folks Blues Festival 2018 - Rock-‘n-roll dood? Niet in Binic!
Binic Folks Blues Festival 2018
Côtes d’Armor (Festivalkaai)
Binic (Bretagne)
2018-07-27 t/m 2018-07-29
Ollie Nollet

Twee jaar geleden had ik nochtans gezworen er nooit nog terug te zullen komen. Het eens zo pittoreske festival was compleet uit zijn voegen gebarsten. Ik ergerde me rot aan het zo goed als onbestaande sanitair en die zwalpende massa die hectoliters eigen drank het terrein op zeulde kon ook al niet op mijn sympathie rekenen.
Maar de line-up was dit jaar dermate indrukwekkend dat ik het er toch nog eens op waagde, zij het slechts voor één dag. En er bleek toch een en ander veranderd. De site was dit keer afgesloten ( niet hermetisch maar het hielp toch) en alle rugzakken en tassen werden gecontroleerd. Er werd duidelijk ingezet op de veiligheid en af en toe zag je piepjonge, tot op de tanden gewapende, militairen door de straten marcheren wat er dan weer helemaal over was.
Pijnpunt blijft evenwel, ondanks enkele aanpassingen, de sanitaire voorzieningen. Maar dat bleek geen rem op de opkomst die voor deze tiende editie weer duizelingwekkend hoog was. Voor de grote namen moest je er nochtans niet zijn. Zo was de afsluiter vrijdagavond op het grootste van de drie podia Endless Boogie, een groep die ik vorig jaar nog zag in café De Zwerver.  Met zijn vijftig tot zestigduizend bezoekers verspreid over de drie dagen blijft Binic Folks Blues Festival een onverklaarbaar fenomeen.

Verslag van één dag
Het festival opende meteen met de, wat mij betreft, interessantste naam op de affiche : Mr. Airplane Man! Genoemd naar een Howlin’ Wolf song en met een duwtje in de rug van Mark Sandman (Morphine) en Jeffrey Evans (68’ Comeback) maakte dit duo uit Boston net na de eeuwwisseling enkele mooie platen op het legendarische Sympathy For The Record Industry label. Het sprookje duurde echter niet lang. In 2005 was het voorbij en nadat Margaret Garrett (zang/gitaar) een blauwe maandag bij Jack Oblivian’s Tennessee Tearjerkers speelde en Tara McManus (drums + orgel) een plaat opnam met de Turpentine Brothers kozen beiden er blijkbaar voor om moeder te worden en werd er verder niets meer van hen vernomen. Tot in 2014 ‘The lost tapes’, een verloren plaat die op de schappen van Fat Possum was blijven liggen, dan toch nog het levenslicht zag. Een jaar later begon het duo opnieuw te touren waarbij ze onder andere de Vera in Groningen aandeden. Dit jaar verscheen er zelfs een gloednieuwe plaat, het overigens uitstekende ‘Jacaranda blue’, op het Franse Beast Records, een label met een zwak voor schijnbaar uitgerangeerde artiesten. Denk maar aan Jerry en Pauline Teel (Chicken Snake) of Patrick Bourbonnais (Gravel Route). Van die laatste band verschijnt trouwens binnenkort een nieuwe plaat, ‘Mr. Gravel Men’, waarvoor ze samenwerkten met... Mr. Airplane Man. Hooggespannen verwachtingen dus maar ik werd niet teleurgesteld. De twee begonnen vrij indrukwekkend met “Red light” uit 2001. Direct daarna kreeg ik het even moeilijk met een drietal ingetogen songs. Mooi, daar niet van, maar ik miste wat power. Ze wilden het, ondanks het grote podium wat intiem houden (met enkele foto’s van hun helden tegen de gitaarversterker geposteerd) maar dit klonk net iets té laid-back. Na dit dipje herpakten ze zich en konden de wankele drums van Tara en de niet altijd even toonvaste stem van Margaret zich wel perfect integreren in die toch wel unieke sound van Mr. Airplane Man die soms aardig dicht in de buurt van Junior Kimbrough kwam. Die gruizige, repetitief klinkende gitaar had een hypnotiserend effect waarbij het verdomd heerlijk wegsmelten was. Naast eigen parels als “C’mon Dj” of “Blue as I can be” brachten ze ook enkele geïnspireerde covers: “Asked for water”van Howlin’ Wolf en “Black cat bone” van de ten onrechte vergeten bluesmadam uit Memphis, Jessie Mae Hemphill. Zelfs het eenvoudige en treurige “I don’t know why?” bleek hier veel meer in zich te hebben dan ik ooit had durven vermoeden. Het nieuwe “I’m in love” leek met zijn in reverb gedrenkte gilletjes dan weer een eerbetoon aan de betreurde Alan Vega. Alles leek plots van een onaardse schoonheid tot een hevige plensbui me plots uit mijn bedwelming deed ontwaken en waardoor Mr. Airplane Man het ook, wat vroeger dan voorzien, voor bekeken hield. Dju!

Op de Scène de la Cloche zag ik vervolgens The Floors, een harig trio uit het Australische Perth waarvan de drummer (Ash Doodkorte) net uit zijn grot in het Afghaans gebergte leek te zijn ontsnapt maar toch mooi een t-shirt van Future Of The Left droeg. Schipperend tussen hardrock en bluesrock hadden ze het bastaardkindje van The Gun Club en Motörhead kunnen zijn. Zwaar, vuil, wild en met net voldoende rock-‘n-roll in de aderen om een tevreden grijns op mijn smoel te laten verschijnen.

Met CATL (Toronto) zag ik de derde band op rij die net een plaat (‘Bide my time until I die’) uithad op Beast Records, hofleverancier van groepen op Binic. Uitgeklede ‘rock-‘n-roll dance songs’ met af en toe een neut blues gebracht door een hyperkinetische gitarist (Jamie Fleming) en de ravissante Sarah Kirkpatrick op staande drums. Eén brok energie waarbij één cover te noteren viel: “Thunderbird esq” van The Gories. Wat niet toevallig geweest zal zijn want Dan Kroha speelt af en toe mondharmonica op hun platen. Tussen de credits op die platen vinden we trouwens nog meer mooi volk. Zo wisten ze voor hun laatste Jim Diamond te strikken om de eindmix vast te leggen.

Ik had ze niet aangestipt maar omdat er op dat moment niets anders te beleven viel toch maar eens naar Les Lullies gaan kijken. Voor wie het Nederlands machtig is, een tot de verbeelding sprekende naam maar dat zullen de vier uit het Franse Montpellier wellicht niet weten. De groep bestaat amper twee jaar en heeft slechts twee singles op het actief, waarvan de laatste, “Don’t look twice”, op Slovenly Recordings. Desondanks zag ik een erg volwassen band aan het werk. Kick-ass punk met veel glamrock invloeden, het had zeker wat.

Tijd voor het wat grotere werk dan op de Scene Banche met Mark Porkchop Holder uit Chattanooga, Tennessee. Porkchop stond in 2003 mee aan de wieg van de Black Diamond Heavies maar hield het daar al vlug voor bekeken om solo zijn weg te zoeken. Een succes werd het niet want de man sukkelde van de ene depressie in een andere verslaving. Toch zag ik hem in die schimmige periode (in 2011) aan het werk in datzelfde Binic. Er volgde zelfs een plaat, ‘Fry Pharmacy”, maar die is zo obscuur dat hij niet eens vermeld wordt op Discogs. Vorig jaar maakte hij dan plots met groep twee lp’s, ‘Let it slide’ en ‘Death and the blues’. En dan nu op het podium in Binic, dit mocht ik niet missen. MPH (zo heet hij zijn groep) bleek niet meteen uit posterboys te bestaan. Porkchop mag dan al kogelrond zijn, vergeleken bij zijn bassist, Travis ‘T-Bone’ Kilgore, leek hij wel een anorexia-patiënt. Derde man was Doug Bales (Uncle Lightnin’), die, vrij naar Woody Guthrie, “This machine kills fascists” op zijn basdrum had geschreven. Kilgore had op zijn beurt dan weer een tape met de woorden “Fuck Trump” op zijn arm. Nogal gratuit ben ik dan geneigd te denken maar bij deze mannen voelde het spontaan en gemeend aan. Porkchop is een meester op de slidegitaar, een ware lust voor het oor, en samen met Kilgore en Bates vormde hij een erg strak klinkende groep.
Blues zoals ik ze het liefst lust: rauw en met de nodige dosis rock-‘n-roll terwijl de technische finesse toch niet ontbrak. Een set vol hoogtepunten waarin ik toch weer mateloos kon genieten van een Junior Kimbrough-cover: “Sad days and lonely nights”. Achteraf kon ik me alleen maar afvragen waarom het zolang geduurd heeft om met een groep als deze naar buiten te komen.

Digger & The Pussycats uit Melbourne zag ik enkele keren aan het werk in de Pit’s en dat waren telkens memorabele avondjes. Ook het daaropvolgende Kamikaze Trio vond ik best de moeite maar de herinneringen blijken na al die jaren toch wat vervaagd. Het is trouwens al negen jaar geleden dat Digger & The Pussycats nog een volwaardige plaat maakten. Maar nu werd ‘Watch yr back’ uit 2005 heruitgebracht (door Beast Records of wat dacht je) en dat diende gevierd te worden. Wat ook effectief gebeurde want een feestje werd het daar op de Scene Banche. Gitarist Sam Agostino leek nog steeds een springveer waar de tijd geen vat op krijgt. De conditie van staande drummer Andy Moore leek net iets minder maar dat kon niet verhinderen dat we een set stomende, pretentieloze punk voorgeschoteld kregen. Wat klonken die nummers toch bekend en even fris als destijds in de oren. “100 degrees”, “Coming to get you”, “Save yourself”,... Het bleken songs voor de eeuwigheid.

We hadden al zoveel moois gehad en na de splinterbom geheten Digger & The Pussycats vroeg ik me af hoe het volk zou reageren op  de trage, uitgesponnen nummers van Endless Boogie. Maar wat dacht je? Het publiek was gekomen om te pogoën en te crowdsurfen en dat gebeurde dan ook, zoals steeds hier, in alle uitbundigheid.
De vier uit Brooklyn, New York zullen zich wel even de ogen hebben uitgewreven. Na wat technische problemen (tot tweemaal toe zorgde een basversterker voor een stroompanne) opende de band met het heerlijke “Back in ‘74”. De grommende zang van Paul ‘Top Dollar’ Major, de roesverwekkende gitaarescapades van diezelfde Top Dollar en Jesper ‘The Governor’ Eklow, stevig gedekt door bassist Marc Razo en drummer Harry Drudz... We leken op weg naar een grandioze apotheose van een sensationele festivaldag maar dat werd het nipt niet.
Het tweede nummer werd eindeloos uitgesponnen waarbij de heren het eerste deel van hun groepsnaam alle eer aan deden. De gitaren meanderden weliswaar sprankelend door elkaar maar telkens de eindmeet leek bereikt begon er, aangemoedigd door een uitzinnig publiek, een nieuwe ronde. Na zo’n twintig jaar ervaring weten deze mannen perfect hoe ze moeten jammen maar dit duurde me toch iets te lang. Tijdens de resterende nummers hielden ze het toch wat strakker maar de magie van hun set vorig jaar in De Zwerver was er dit keer niet bij, ook al omdat klasbakken als “Vibe killer” ontbraken. Voor hun tweede optreden op zaterdag beloofden ze totaal iets anders te zullen spelen maar daar was ik helaas niet bij.

Toch kon ik het niet laten om op zaterdag, een dure belofte negerend, nog eens terug te gaan om een tweede keer van Mr. Airplane Man te proeven, dit keer op de wat kleiner Scene Pommelec. Wat ben ik blij dat ik dat gedaan heb. De twee dames hadden hun setlist totaal door elkaar gegooid en zo werden de zachtere nummers perfect verdeeld tussen het stevigere werk. Van een dipje was hier geen sprake meer, integendeel, deze Mr. Airplane Man steeg boven zichzelf uit. Soms vragen mensen me waarom ik in godsnaam een groep twee dagen na elkaar ga zien. Na dit optreden zou ik er zelfs niet mogen aan denken dat ik het niet deed. Moeilijk uit te leggen wat er precies gebeurde maar diezelfde songs klonken allemaal net iets bezielder terwijl er een niet te bevatten magie in de lucht hing. Het zorgde voor een zinderende sfeer waarbij er zowaar twee crowdsurfende rolstoelgebruikers opdoken. Optreden van het jaar, tot nu toe.

Organisatie: Binic Folks Blues Festival  

Sjockfestival 2018 – 06 t/m 08 juli 2018 - Uitzinnige Mummies, zieltogende Dead Kennedys
Sjockfestival 2018
Festivalterrein
Gierle
2018-07-11
Ollie Nollet

1 dag werd hier uitgepikt – zaterdag 07 juli 2018

Sjock is nog steeds het beste alternatief voor wie het rock-‘n-roll hart op de juiste plaats draagt. Ook voor deze 43ste (!) wisten ze heel wat mooie namen naar Gierle te lokken. Zaterdag was ik erbij.

De eerste band die ik zag was Wild Deuces, meteen een goeie. Energieke rockabilly uit eigen land met een hele straffe zangeres, Stefni Wijnen, die, zo te zien, heel goed wist op welk podium (Titty Twister) ze stond. Op het eind dook ze nog het publiek in om een rondje te crowdsurfen. De vraag of dit nog wel verantwoord is in deze #MeToo-tijden heb ik er niet gehoord.

Meteen daarna nog meer spektakel op de Main Stage met Labretta Suede & The Motel 6 uit Auckland, Nieuw-Zeeland. Labretta Suede leek wel het balorige nichtje van Amy Winehouse. Gehesen in een hooggesloten hotpants die haar billen de vrije ruimte liet , keilde ze meteen haar schoenen over haar rug de coulissen in en mikte ze de microfoonstandaard naar de frontstage. De toon was meteen gezet voor een wervelende show vol suggestieve bewegingen. Zo lag ze op een gegeven moment op haar rug te spartelen met een gitaar tussen de benen. Een mens zou van minder het noorden kwijt raken. En de muziek? Die mocht er best zijn. Stevige ouderwetse rock met een scheurende gitaar. Het klonk soms wat gedateerd maar dan was er nog steeds Labretta om het schip voor kapseizen te behoeden. Andere keren kwamen ze dan weer verdomd dicht in de buurt van The Cramps en daar ben ik nooit rouwig om.

Bebo and The Goodtime Boys uit El Monte, Californië brachten verrassend fris klinkende rockabilly waar het spelplezier zo van afspatte. Partytime!

The Darts (Los Angeles/ Phoenix) bestaan uit Nicole Laurenne (vocals, Farfisa) en Christina Nunez (bas), die voorheen deel uitmaakten van The Love Me Nots, aangevuld met vleermuis Michelle Balderama (vocals/gitaar) en de immer breed lachende Rikki Styxx (drums). Vier meiden op een podium, het spreekt altijd tot de verbeelding. Ook die van Jake Cavaliere (Lords Of Altamont) die zowat de ganse set aandachtig volgde. Waarschijnlijk was hij benieuwd hoe Nicole Laurenne haar Farfisa zou molesteren. Vrij klassieke garagerock waarin de momenten waarop het wat meer spacy mocht klinken de betere waren. Ze konden me minder boeien dan enkele maanden geleden op Roots & Roses, ook al omdat het pijnlijk duidelijk werd dat The Darts in hetzelfde bedje ziek zijn als The Love Me Nots destijds: te weinig degelijke songs.

Tributebands, ik moet ze absoluut niet maar voor dit Link! moet ik toch een uitzondering maken. Het gaat hier tenslotte om de geniale Link Wray en als Sjock erin gelooft, wie ben ik dan om hen tegen te spreken. Op het podium zagen we Thee Andrews Surfers (gitarist Steven Gillis, bassist Jens De Waele en drummer Bart Rosseau, allen ook actief bij Fifty Foot Combo) en Steven Janssens (Whodads, The Revelaires), één van mijn favoriete gitaristen. De eerste drie nummers schoten hun doel voorbij en hoorde ik teveel de opgeblazen sound van Fifty Foot Combo. Het koude zweet brak me al uit maar de vier herpakten zich en vonden dat toch de ware spirit van Link Wray. Ook al omdat de inbreng van Steven Janssens groter werd. Wat contrasteerde zijn bescheidenheid toch met die ondeukbare ego’s van De Waele en Gillis. Link!: een geslaagde oefening!

The Bonnevilles uit het Noord-Ierse Lurgan zorgden voor het eerste echte hoogtepunt van de dag. Beiden in een keurig zwart hemd met roze das brachten ze dynamische garageblues met een stevige punkinjectie waar geen ontkomen aan was. Uitermate strak gespeeld door een zich in het zweet werkende Andy McGibbon op gitaar en de wonderlijke drummer, Chris McMullan. Een razende set waarin de mij nog onbekende nummers uit de nieuwe plaat, “Dirty photographs”, zeker niet moesten onderdoen voor het oudere werk. Uitschieters kiezen lijkt onbegonnen werk of misschien dan toch “No law in Lurgan”, ook al omdat het op verzoek werd gespeeld. Jammer dat er achteraf geen vinyl te scoren viel.

Net bekomen van The Bonnevilles was het opnieuw raak in de Titty Twister met Messer Chups (Rusland/ Duitsland). Hun recept is bekend: terwijl op de achtergrond oude horror- en pornofilmpjes te zien zijn schudden gitarist Oleg Gitaracula, drummer Dr. Boris en bassiste, ice queen Svetlana Zombierella uiterst smaakvolle surfdeuntjes uit hun mouw. Bovendien kregen ze hier versterking van Ir. Vandermeulen uit Amsterdam die op theremin en saxofoon tekeer ging. Ondanks deze onuitgegeven bezetting klonk Messer Chups veel strakker dan een paar jaar terug op TEXtival. Ondanks een korte dip werd dit een schitterende set.

Nine Pound Hammer maakte in de eerste helft van de jaren ‘90 furore met ‘Smokin’ taters’ en ‘Hayseed Timebomb’, twee platen op het toen toonaangevende Crypt Records. Ooit kon ik het niet laten om hiervoor helemaal naar Groningen te rijden maar intussen is de liefde flink wat bekoeld. De groep uit Lexington, Kentucky bleef nochtans platen maken die ik evenwel nooit hoorde. Toch wisten ze op Sjock het oude vuur terug op te poken en klonk hun in bier gedrenkte cowpunk als vanouds. Gitarist Blaine Cartwright had zijn hardrockriffs gelukkig thuis op de sofa van Nashville Pussy laten liggen en hield het vrij snedig. Scott Luallen, nochtans uitstekend bij stem, bleek een grotere eikel dan ik ooit had durven vermoeden. Zo’n kerel die je ten allen prijze wil ontwijken in de kroeg en die hier na ieder nummer ostentatief met de hoes van de nieuwe plaat stond te zwaaien. Maar dat kon de pret niet drukken: de meebrulbare songs gingen er even vlot in als het bier! En dat onder een genadeloos brandende zon terwijl Luallen de prijs voor de grootste eikel even later nog met een straatlengte achterstand zou verliezen.

Op naar de Bang Bang Stage dan voor Los Coyote Men uit het Britse Newcastle. De groep heeft een vijftal elpees op het actief, waaronder ‘Two sides of The Coyote Men’ uit ‘99 op Estrus Records. Vier mannen in hawaiihemdjes en met Mexicaanse worstelmaskers over het hoofd getrokken serveerden ons, met flink wat chili gekruide, garagepunk waarin af en toe wat surf doorschemerde. Pretentieloos, elkaar voor de voeten lopend of de toeschouwers het podium op sleurend... Er viel genoeg te beleven, meer moest dat echt niet zijn.

Hierdoor miste ik wel The Hackensaw Boys (Charlottesville, Virginia) waarvan ik nog net de eindsprint zag. Voldoende om te besluiten dat hun bluegrass-hillbilly net zo wervelend klonk als vorig jaar in de 4AD.

Lords Of Altamont (Los Angeles) vind ik nog steeds een mooie naam hebben, hun muziek daarentegen vind ik toch net iets minder dan in hun vroegste dagen. Net als hun dresscode (zwarte jeans) klinkt het iets te stereotiep. Ok, hun fuzzy rock-‘n-roll klonk bij momenten behoorlijk ranzig en Jake Cavaliere gaat nog steeds als een wildeman tekeer op zijn Farfisa maar ik miste iets. Wat precies weet ik niet of sloeg de zenuwachtigheid voor de komst van The Mummies nu reeds toe?

Want laat ik eerlijk zijn: Sjock had een hele mooie line-up bij elkaar gepuzzeld maar ik was hier toch voor die ene band, The Mummies. In 1993 speelden ze een legendarische set in de Pit’s. Ze namen er zelfs een splitsingle met Supercharger, met wie ze toen samen tourden, op. Maar ik miste jammerlijk de afspraak wegens ziekte. Ik weet niet of ze daarna nog in België geweest zijn, in ieder geval zag ik ze nooit. Deze kans mocht ik dus zeker niet laten schieten en ik was duidelijk niet alleen met die gedachte. Hoewel The Mummies slechts een viertal lp’s, waaronder maar één volwaardig studioalbum (‘Never been caught’), uitbrachten (begin jaren’ 90) geniet de groep uit Daly City, Californië een ijzersterke reputatie dankzij de sporadische optredens die ze sinds 2003 weer geven. Hoge verwachtingen dus en die werden volledig ingelost. Wanneer de vier, allen netjes ingepakt als een mummie, het podium opstormden wist je al dat dit niet mis kon gaan.
Net als Los Coyote Men hebben The Mummies een plaat uit op Estrus Records en ook hun muziek is enigszins vergelijkbaar. Toch was het verschil in intensiteit frappant. Dit was uitzinnige garage punk-‘n-roll, erg lo-fi gebracht maar steeds op het scherp van de snee. Nummers die telkens aankwamen als een stomp in de maag waarvan ik er een paar letterlijk mocht incasseren maar dat neem ik er graag bij. Het werd een bijzonder ruw feestje daar vooraan maar ook op het podium ging het er niet bepaald zachtzinnig aan toe. Trekken en duwen en toen de zanger even op zijn Farfisa-orgeltje ging liggen rolde hij er ongewild af. Een razende set waarin we twee covers opmerkten: “Uncontrollable urge” van Devo en “Come on up” van The Young Rascals. Beter zou het die dag niet meer worden.

Met Turbonegro heb ik niet de minste affiniteit waardoor ik deze kelk aan me liet voorbijgaan.

Jameson’s Gentlemen ontstond na een jamsession op een Kroatisch rockabilly festival. Zes mannen uit evenveel Europese landen maakten er nog een rock-‘n-rollfeestje van in de Titty Twister. Goed gedaan, mooi gezongen ook maar het werd nu toch wel uitkijken naar de Dead Kennedys.
Niet dat ik hier heel veel van verwachtte. Boegbeeld Jello Biafra was er immers niet bij. Bovendien zit het er tussen beide partijen bovenarms op. Nadat Biafra een proces wegens een geschil over royalties verloor , beschuldigt hij de overige leden uitverkoop te houden. Zo noemt hij ze één van de meest hebberige karaokebands ter wereld. Maar het blijven de Dead Kennedys, één van de meest tot de verbeelding sprekende Amerikaanse punkbands, die in 1980 met ‘Fresh fruit for rotting vegetables’ een onbetwistbaar meesterwerk maakten terwijl de platen die daarop volgden niet zoveel minder waren. En met gitarist East Bay Ray, bassist Klaus Flouride en drummer Darren Peligro kwamen drie van de vier leden toch uit de originele bezetting.
De groep opende met “Forward to death”, meteen al een nummer uit “Fresh fruit...”. Helaas werd tegelijkertijd duidelijk dat zanger Ron ‘Skip’ Greer in de verste verte niet kon tippen aan de sneer van Jello Biafra. Tot daar aan toe maar de man vond het ook nog eens nodig om oeverloos te beginnen lullen over van alles en nog wat. Zo joeg hij het volk op stang door te stellen dat er op de World Cup geen voetbal werd gespeeld want dat was immers geen American football. En zo bleef hij voortdurend het volk schofferen. Dat mag best maar hier gebeurde dat op zo’n lompe, onbehouwen manier en zonder ook maar een vleugje gevoel voor humor. Het contrast met de immer spitante Biafra kon niet groter zijn en ik kan me niet herinneren ooit een grotere eikel op een podium gezien te hebben. Het boegeroep was dan ook niet van de lucht maar dat was blijkbaar niet te horen vooraan. Maar ook de overige muzikanten gingen niet vrijuit. De recentere nummers hadden meer met stadionrock dan met punk vandoen terwijl de meeste oude songs twee versnellingen te traag werden gespeeld en gebukt gingen onder talloze onderbrekingen. Zelfs het inleidende woordje tot “Nazi punks fuck off” van de drummer ging compleet de mist in.
Min of meer verdraagbaar waren de Elvis-cover “Viva Las Vegas”, “California über alles” en “Holiday in Cambodia”, dat plots wel een knappe uitvoering kreeg. Maar dan was het voorbij en het applaus, dat bleef uit. Toch kwam de groep terug (de ware punkspirit!) om “Chemical warfare” in te zetten. Nog een parel uit ‘Fresh fruit...’,  maar opnieuw veel te traag gespeeld en met een flard “Sweet home Alabama” halfweg helemaal de nek omgewrongen. Het was een gok om deze Dead Kennedys te programmeren maar zo’n debacle had waarschijnlijk niemand verwacht. Volgend jaar: Jello Biafra graag!

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/sjock-2018/
Organisatie: Sjock, Gierle

dinsdag 26 juni 2018 02:00

Deap Vally - Power en attitude

In 2013 kocht ik ‘Sistrionix’, de debuutplaat van Deap Vally, en dat was niet meteen mijn meest briljante aankoop want het ding verdween al snel in de achterste regionen van mijn collectie. Een derderangs versie van The Kills of zoiets, dacht ik toen. Ik was ze allang vergeten maar plots komen ze dan naar De Zwerver, een ideale stek voor een avondje zweterige rock-‘n-roll en kan ik het toch niet laten om even poolshoogte te nemen. Wie weet gaf dit live misschien wel meer vonken (hun twee passages op Dour bleven trouwens niet onopgemerkt) en anders zat ik me toch maar suf te staren naar dat eindeloze voetbal op TV …

Ik moet toegeven dat ik met een zekere negatieve vooringenomenheid in De Zwerver arriveerde en toen de twee dames uit Los Angeles eraan begonnen leek die alleen maar bevestigd te zullen worden. Wat was dat schrikken. Lindsey Troy zong alsof ze bij een seventies hardrockband solliciteerde terwijl de tweede stem van Julie Edwards zo expressieloos klonk dat ze zelfs op een vrij podium door de mand zou vallen. Tot overmaat van ramp leken de twee naast elkaar te spelen terwijl hun technische bagage, zowel op gitaar als drums, niet bepaald indrukwekkend was. Nadat ze wat overmoedig Jimi Hendrix als openingstune door de boxen hadden laten schallen mocht er van de gitaar van Lindsey Troy toch wat meer verwacht worden. Op haar best kwam ze in de buurt van Jack White maar dat kwam dan vooral door de klankleur want met White, één van de meest geïnspireerde gitaristen van de jongste jaren toch, zal ze zich nooit kunnen meten. Hé, tot zover het slechte nieuws!
Want na die desastreuze start herpakte het duo zich wonderwel en kreeg het volgepakte café alsnog een stomende set te degusteren. Een gezonde ‘riot grrrl’ attitude en voldoende power waren daarvan de belangrijkste ingrediënten. Het deed me wat denken aan The Runaways, een groep waarvan ik evenmin de platen lust maar die me, in een wel erg ver verleden, toch konden charmeren op het podium.
Naarmate het optreden vorderde werd de sound steeds hechter en bleken ook de songs van betere makelij te zijn. Vooral diegene die als nieuw werden aangekondigd lieten de oudere nummers, die ik ken van die eerste plaat, wat verbleken.

Het bleef een wat vreemde mix van fris klinkende garagerock, zoals we die ook van de Yeah Yeah Yeahs kennen, en het bombastische geluid van seventies hardrock/powerpop bands maar uiteindelijk werkte het wel.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

dinsdag 05 juni 2018 02:00

Lonesome Shack - Uitgeklede blues

Wellicht had het terrasjesweer een aandeel in de bedroevend lage opkomst, maar toch. Waar waren al die bluesliefhebbers? Ok, dit was niet echt blues in de traditionele betekenis van het woord maar hetgeen we hier gepresenteerd kregen was zoveel beter dat wat er tegenwoordig op een doorsnee bluespodium te beleven valt.
Lonesome Shack, een trio uit Seattle, bracht al verschillende platen uit, waaronder één, ‘More primitive’, op het kwaliteitslabel Alive records, wat toch een belletje zou moeten doen rinkelen. Maar blijkbaar heeft niemand dat gehoord.  De mannen van Lonesome Shack lieten het niet aan hun hart komen en speelden een meeslepende set. Uitgeklede blues gegoten in stuk voor stuk sterke, eigen songs waarin de geest van Junior Kimbrough voortdurend rondwaarde. Het leek misschien eenvoudig maar het zat bijzonder knap in elkaar. De combinatie van de lome maar steeds indringende gitaarpatronen van zanger Ben Todd, de kurkdroge drums van Kristian Garrard en de subtiel tot dansen uitnodigende bas van Luke Bergman leidde tot een intrigerend resultaat. Ergens te situeren in de hoek waar ook GravelRoad, die hier vorig jaar ook op het podium stond en met wie ze de fascinatie voor Junior Kimbrough delen, zich bevindt. Het wordt nu vooral uitkijken naar de nieuwe plaat die er zit aan te komen...

Vooraf zagen we nog Vincent Slegers uit Gent. North Mississippi Hill Country Blues is zijn ding en dat hij bracht dat met verve. Knappe, donkere songs gezongen met een schuurpapieren stem en voorzien van inventief gitaarspel op dobro (af en toe wat slide) terwijl hij met een stompbox het ritme aangaf. De laatste twee nummers koos hij voor een elektrische gitaar waardoor de sound wat voller klonk. Ook mooi maar ik verkoos toch die breekbare en soms magisch klinkende dobro.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

donderdag 07 juni 2018 02:00

The Scientists - Adembenemende gitaren

Toen de N9 The Scientists aankondigden wist ik eerst niet goed wat daarvan te denken. Want nadat ik ze in 2004 zag als Kim Salmon & The Scientists (wat ik trouwens vergeten was) tijdens een korte reünietour in de 4AD , leek de groep volledig van mijn radar verdwenen. Kim Salmon zag ik wel nog met zijn andere band, The Surrealists terwijl ik enkele jaren geleden ‘True west’ kocht, een plaat (niet meteen een hoogvlieger) van Kim & Leanne ofte Salmon en de drumster van The Scientists. En daar bleef het bij.

De groep uit Perth debuteerde in 1981 met ‘The pink album’, een zwik frisse punkpop vol Ramones, Buzzcocks en Big Star invloeden. Op de volgende platen werd de sound donkerder en gruiziger en creëerden ze samen met Beasts of Bourbon (bij wie 3/4 van the Scientists wel eens gespeeld heeft) een Australische variant op de swamp rock. De groep verhuisde naar Londen, toerde met zielsverwanten als The Gun Club en Alex Chilton maar het succes bleef uit en in 1987 was het over en out.

Nadien volgde af en toe nog een occasionele reünie en werden ze in 2006 door Mudhoney uitgenodigd op het All Tomorrow’s Parties festival. Maar de groep bestaat blijkbaar opnieuw en maakte vorig jaar zelfs een single en dat in de bezetting uit hun topperiode: Kim Salmon (zang, gitaar), Tony Thewlis (gitaar), Boris Sudjovic (bas) en Leanne Cowie (drums). Iets om naar uit te kijken en gezien de mooie opkomst was ik niet alleen met die mening.

De hooggespannen verwachtingen kregen meteen een flinke knauw met het openingsnummer, “You only live twice” (Nancy Sinatra cover), een flauwe song die bovendien helemaal om zeep werd geholpen door een rampzalige klankbalans. Gelukkig mocht ik vanaf song twee mijn vloeken inslikken. Het geluid zat nu perfect en met nummers als “Braindead” en “This is my happy hour” kreeg ik hetgeen waarvoor ik gekomen was : strakke, nijdige gitaarrock die hier op veel bijval kon rekenen.

Die was er minder voor enkele nieuwe nummers, twee b-kantjes, maar Kim Salmon is eigenzinnig genoeg om die niet zomaar te laten vallen. De laatste single, het in feilloos Frans gezongen “Mini mini mini” (na “Hippie, Hippie, Hoorah” van Black Lips op Roots & Roses alweer een Jacques Dutronc cover) was wel een schot in de roos. De parels werden aaneen geregen en steeds meer werd duidelijk wat voor een schitterende band hier op het podium stond. Vier gretige muzikanten die er overduidelijk zin in hadden. Alleen drumster Leanne Cowie leek een paar keer moeite te hebben om te volgen. Slecht geslapen?

Uitblinker was wat mij betreft gitarist Tony Thewlis. De bescheidenheid zelve maar wat klonk die gitaar toch steeds meeslepend. Hij is er zeker de man niet naar om te stunten maar op een gegeven moment deed hij dat toch. Zo wisselde hij een snaar terwijl hij verder bleef spelen en duurde het verdomd lang vooraleer de anderen dat in de gaten hadden. Nooit eerder gezien.

De set kreeg een ongemeen hoogstaande finale met “Swampland” en “We had love”, twee uitgesponnen, broeierige nummers waarin de zich in alle bochten wringende gitaren geen enkele belemmering werden opgelegd. Adembenemend. De verplichte bisronde begon met het iets mindere “Hey Sydney” maar met “When fate deals its mortal blow” en “Burnout” kregen we opnieuw twee uppercuts.

Niets dan tevreden grijnzende gezichten gezien achteraf.

Organisatie: N9, Eeklo

 

Pagina 10 van 19