logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

frank_carter_an...
frank_carter_an...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

woensdag 04 december 2019 13:12

De Lorians - Pataphysical music

De Lorians - Pataphysical music
Turpentine Valley + De Lorians
Pit’s
Kortrijk

Verrassend hoge opkomst op een maandagavond maar daar zal de komst van de eerste band, Turpentine Valley uit Zulte, wel voor iets tussen gezeten hebben. Het drietal kwam hun gloednieuwe debuutlelpee, ‘Etch’ (uit op Dunk!Records), voorstellen. Volledig instrumentale post-metal: hoge verwachtingen had ik niet maar dit klonk verrassend toegankelijk en was zeker niet zwaar op de maag liggend, iets waar zoveel groepen in deze sector aan lijden. Gitaar, bas en drums zorgden voor die typische ‘post’ sound maar de bijwijlen erg melodieuze gitaar van Kristof Balduyk wist toch het nodige verschil te maken. Niet altijd even geïnspireerd maar ik liet me toch gewillig mee glijden in deze onstuitbare maalstroom van Turpentine Valley.

De Lorians uit Tokyo was niet meteen een groep die je in de Pit’s verwacht. De vijf maken naar eigen zeggen ‘pataphysical music’. Ik geloof ze graag want patafysica is een absurdistische parodie op de moderne wetenschap terwijl die term ook door Soft Machine gebruikt werd op hun tweede plaat. En die groep was ongetwijfeld een bron van inspiratie voor deze Japanners. We hoorden een (ook al volledig instrumentale) mix van jazz-fusion en progrock waarbij ik moest denken aan Magma, Mahavishnu Orchestra en vooral Frank Zappa. De invloeden van die laatste waren dermate groot dat we bij het nummer “A ship of mental-health” eigenlijk van plagiaat (“Lumpy gravy”) mogen spreken. Ook het ‘dirigeren’ van de band door gitarist Soya Nogami was volledig afgekeken van de oppersnor. Mij niet gelaten want dit was een verrekt leuke set gebracht door vijf jonge uitmuntende muzikanten (gitaar, bas, drums, toetsen en sax) die elk voldoende ruimte kregen om hun kunnen te etaleren en dat zonder terug te vallen op ellendige solo’s.
Voor hetzelfde geld was dit een pot onverteerbare herrie maar de jongens van De Lorians wisten alles perfect te doseren en saxofonist en bandleider Takefumi Ishida smokkelde er, onder andere via Pikachu, de nodige gekte in.
Niet alle overgangen verliepen even vloeiend en enige communicatie met het publiek had best gemogen maar dat neemt niet weg dat ik De Lorians zeker nog eens terug wil zien.

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

Opwarmer van dienst was Whorses, een viermanscollectief uit Kortrijk aangevoerd door de enthousiasmerende Harry Descamps, zoon van Dick (Ugly Papas, Id!ots,...) en zelf ook gekend van The Lumbers en Gèsman. Whorses viel moeilijk te situeren: noiserock, dat zeker, maar voorts hoorde ik ook krautrock, sludge en zelfs dreampop invloeden. Niet alle keuzes waren even gelukkig maar dankzij die gedurfde variatie bleef het ten minste boeien tot het einde met als constante de immer splijtende gitaren. Harry Descamps bleek een bijzonder gedreven frontman, geboren om op een podium te staan. De passie voor zijn muziek straalde van hem af al bleef het moeilijk om voor een ‘leeg gat’ te spelen. De opkomst was niet bijster groot en de aanwezigen hadden zich dan nog zo ver mogelijk teruggetrokken. Nochtans waren de reacties behoorlijk uitbundig maar de schroom om wat dichter bij het podium te komen was weer onoverkomelijk. Nadat enkele pogingen om het volk dichter te lokken mislukten sprong Descamps dan maar zelf van het podium, met wat feedback als gevolg, om zo de afstand wat te overbruggen. Dat getuigde van een juiste instelling en de nodige dosis lef die de set nog een extra impuls gaf. Whorses, een naam om te onthouden.

The Cutthroat Brothers, met als uitvalsbasis Tacoma, Washington (stad waar ook The Sonics vandaan komen), worden wel eens de Sweeney Todds van de punk genoemd. Nu is Sweeney Todd mij eigenlijk niet bekend maar wat opzoekingswerk leerde me dat Todd ‘the demon barber of Fleet Street’ is, een filmpersonage gecreëerd door Tim Burton. Dat terwijl onze broertjes in het echte leven beiden kapper zijn die ook al eens roekeloos durven omgaan met het scheermes als ik zo hun, met bloed bespatte, shirts bekijk.
The Cutthroat Brothers traden aan in de meest elementaire opstelling: gitaar en drums. Ik hou er zeker van hoewel het zijn beperkingen kent. Jason Cutthroat, die er met zijn priemende ogen veel gevaarlijker uitzag dan hij klonk, ging echter nog een stapje verder door enkel slide gitaar te spelen. Dat terwijl zijn dreinerige stem ook al niet bijster expressief was waardoor ik in het begin wat om mijn honger bleef zitten. Dit klonk me toch wat te mager maar gaandeweg wisten de twee, die ons voortdurend bedankten of uitnodigden om samen bier te drinken, mijn hart toch voor zich te winnen. Daar zorgde in de eerste plaats Donny Paycheck voor, een bijzonder explosieve drummer die niet voor niets vele jaren de vellen roerde bij Zeke, de punkrockband uit Seattle waarmee hij maar liefst elf albums opnam. Verder raakte ik ook steeds meer geïntrigeerd door hun muziek: een mix van no nonsense rock-‘n-roll en uitgebeende glamrock met af en toe een scheut grunge.
Zelfs de stem bleef niet langer een obstakel vormen. In enkele trage nummers klonk Jason zelfs als een aan lager wal geraakte Elvis en daar kon ik alleen maar blij van worden. De Brothers kwamen steeds beter op dreef (daar kon zelfs een stroompanne waarbij de lichten uitvielen niets aan veranderen) en ze hadden er zo te zien tijdens dit laatste optreden van hun tour ongelofelijk veel zin in. Dat werkte natuurlijk erg aanstekelijk maar ook de nummers zelf leken steeds beter te worden. Zo had “Candy Cane” wel een hit uit een ver verleden kunnen zijn. Helemaal op het einde lieten ze die korte, strakke songs voor wat ze waren om wat te experimenteren door The Gun Club aan Bo Diddley te koppelen. Uiteindelijk werden we finaal gevloerd door een moordende versie van “I wanna be your dog” (The Stooges) waarin de gitaar van Jason Cutthroat dan toch plots gruizig kon klinken, wat eigenlijk al veel eerder had gemogen.

Een prijs voor originaliteit zullen ze nooit winnen en de groep die de tegenwoordig zieltogende garagerock weer op de kaart zal zetten zijn ze ook al niet maar voor een avondje pretentieloze rock-n-roll waarbij het met een pintje in de knuist goed shaken was waren we bij deze kappers wel aan het juiste adres.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

vrijdag 15 november 2019 23:04

Guitar Wolf - Dementerende rock-‘n-roll

Guitar Wolf zag in ‘87 het levenslicht in Tokyo maar het was pas in de jaren ‘90 dat de wereld, dankzij een zetje in de rug van Eric Oblivian, met hen kennismaakte. Sindsdien bleef de groep onverminderd touren en platen maken (zo’n 17) en werd zo één van de zeldzame overlevers van de garagerock-revival van toen.
Elke zichzelf respecterende rock-‘n-roll liefhebber zou ze minstens één keer gezien moeten hebben! En hoewel hun interessantste platen, ‘Missile me!’ uit ‘95 en ‘Jet Generation’ uit ‘99, thuis op het schap staan , slaagde ik erin om ze telkens te missen.
Ook dit keer had ik minstens drie redenen om verstek te laten gaan maar besloot uiteindelijk toch dat alles moest wijken en ik heb het me geen seconde beklaagd. Extra argument om door te zetten was de plaats van het gebeuren. Magasin 4 had een dag later ook gekund maar de l’Imposture in Lille, een café niet groter dan de Pit’s, leek me ideaal, temeer daar Guitar Wolf er vorig jaar ook al mocht opdraven. Altijd een goed teken als een groep mag terugkomen!
Net vooraleer de groep verscheen ging Malik, de sympathieke baas van het pand, even voor het podium postvatten om ook de laatste twijfelaars naar voren te wenken. Nadat bassist Gotz en drummer Toru hun instrumenten even gewelddadig beproefd hadden, alsof ze leken te solliciteren bij een jazzrockband, kapten de drie theatraal een volle pint binnen waarna het feestje definitief kon losbarsten.
Guitar Wolf bracht een smeuige mix van dementerende rock-‘-roll, garagerock, noise en seventies punk waarin ik echo’s van zowel The Ramones, Link Wray als de Oblivians hoorde. Zelf noemen ze het ‘jet rock-‘n-roll’ waarbij jet niet staat voor Joan Jett, zoals sommigen beweren, maar voor het harde geluid van een ‘jet plane’. Wat dat harde betreft viel het beslist mee. Luid was het zeker , maar niet té.
Japanners hebben al eens de neiging om te overdrijven maar hier bleek alles (volume, distortion, chaos,..) perfect gedoseerd. Bij een naam als Guitar Wolf zou je misschien exuberante gitaarpartijen verwachten, niets daarvan. Integendeel, de techniek van Seiji was zelfs eerder beperkt maar bij dit soort herrie is dat eerder een zegen dan een handicap.
De set zat clever in elkaar met af en toe een cover (“Gimme some lovin’” (Spencer Davis Group), “Summertime blues” (Eddie Cochran/ Blue Cheer)) om de ambiance kolkend te houden. Halverwege ging de bassist zelfs wat crowdsurfen waarbij hij even aan de airco (?) ging hangen en een daaraan gemonteerde beamer net niet naar beneden stuikte. Alle drie volledig in het zwarte leer en met zonnebril leken ze afstandelijk maar ook dat was slechts schijn. Seiji zocht geregeld contact met het publiek , alleen zorgde zijn zwaar geaccentueerde Engels voor een erg moeizame communicatie. De setlist mee grissen was trouwens zinloos of je moest de Japanse taal machtig zijn.
Na een gebalde set waarin ze ongetwijfeld iedereen over de streep trokken , kwamen ze nog eens terug voor drie bisnummers om er met “I saw her standing there” van The Beatles er een punt achter te zetten. Schitterend optreden en zo kocht ik warempel na precies twintig jaar nog eens een Guitar Wolf plaat: ‘Love & Jett’, uit op Third Man Records.

Organisatie: Imposture, Lille

Mijn verwachtingen hiervoor waren niet al te hoog gespannen en dat kwam niet eens omdat Miles de zoon is van Rick, frontman van het door mij nog altijd onbegrepen Cheap Trick, maar eerder omdat ik voorheen nog nooit iets van deze band uit Rockford, Illinois gehoord had. Nochtans brachten ze reeds drie platen uit op Rotown Records (niet te verwarren met de gelijknamige platenzaak of concertzaal uit Rotterdam). Maar dat is, op zijn zachtst gezegd, een nogal obscuur label (buiten die 3 platen vond ik er niets anders) dat bovendien enige tijd geleden over de kop ging zodat Nielsen zijn laatste lp, ‘Ohbahoy’, dan maar in eigen beheer uitbracht.
Muziek waar niemand op zit te wachten? Bij het eerste nummer viel dat alvast best mee: een lap zalige countrysoul zoals ik die in tijden niet meer gehoord had. Miles Nielsen, zelf op elektrische en een paar keer op akoestische gitaar, had met The Rusted Hearts een uitstekende band meegebracht waarin Adam Plamann (toetsen, baritonsax en klarinet (!)) voor de verfrissende noot zorgde. Een stevige, roots georiënteerde sound, meer dan behoorlijke songs en de uitstekende zang deed me meermaals aan Hollis Brown, die hier een vijftal jaar geleden een memorabele set speelde, denken. Zelfs in het erg trage “Ghosts”, een nummer waar ene Pablo Escobar voor de inspiratie zorgde, bleef de band moeiteloos overeind. Intussen had Nielsen zich tot een aangename praatvaar ontpopt maar dat keerde zich na een tijdje tegen hem. Hij bleef immers maar doorleuteren over zijn Oostendse tourmanager, blijkbaar een gekend figuur hier maar daar had ik hoegenaamd geen boodschap aan.
Ook muzikaal durfde het nu al eens wat minder te worden. Een paar nummers waarvan de samenzang sterk aan The Beatles (in hun mindere momenten dan, die ook zij zeker kenden) deed denken klonken wat melig en de laatste twee nummers, weliswaar met een paar mooie solo’s, waren veel te lang uitgesponnen, iets waaraan hij zich voordien nooit had bezondigd.

Conclusie: mits wat stevig snoeiwerk was dit een prima concertje geweest. Nu sleepte het zich na een uur en drie kwartier naar zijn einde.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge 

Genoemd naar de iconische western van Walter Hill werden The Long Ryders in 1981 door Sid Griffin in Los Angeles opgericht, aanvankelijk nog met Steve Wynn maar die verliet al snel de groep om er zelf één te vormen, The Dream Syndicate. De levensloop van beide bands loopt verrassend parallel: een korte succesperiode in de jaren ‘80 om er al snel mee op te houden (The Long Ryders in 1987, The Dream Syndicate in 1989) om dan veel later met succes terug te keren (The Long Ryders in 2014, The Dream Syndicate in 2012).
The Long Ryders maakten deel uit van de zogenaamde Paisley Underground maar bleek al snel een buitenbeentje te zijn in die beweging. Hun eerste EP ‘10-5-60’ sloot nog aan bij die garageachtige gitaarsound maar daarna werd resoluut voor sterk door country geïnspireerde gitaarrock gekozen waardoor ze door sommigen zelfs als de uitvinders van de americana beschouwd worden. Wat teveel eer misschien, toch zullen groepen als Wilco, The Jayhawks of zelfs Slobberbone niet ontkennen dat ze schatplichtig zijn aan The Long Ryders.

Waar ze tijdens een vorige tournee België nog links lieten liggen wist De Zwerver ze dit keer wel te strikken en daar kunnen we alleen maar heel blij om zijn. The Long Ryders verschenen in een nagenoeg originele opstelling met de twee gitaristen Stephen McCarthy en Sid Griffin plus bassist Tom Stevens. Enkel drummer Greg Sowders was er wegens andere verplichtingen niet bij maar werd uitstekend vervangen door Simon Hancock.
De groep opende stevig met meteen één van hun beste songs: het behoorlijk rockende “Gunslinger man”. Daarna volgde een vrij evenwichtige keuze uit hun vier reguliere studioplaten met net iets meer aandacht voor hun dit jaar verschenen ‘Psychedelic country soul’, die zowaar in de Record One-studio van Dr. Dré werd opgenomen. Die nieuwe nummers zoals “Greenville”, “Molly somebody” of “What the eagle sees” moesten trouwens absoluut niet onderdoen voor het oudere werk. Alleen de Tom Petty cover, “Walls”, vond ik iets minder al zal dat wellicht komen omdat ik nooit een groot fan van de heer Petty geweest ben.
De vier beleefden duidelijk de tijd van hun leven en hoewel een erg spraakzame Sid Griffin zich duidelijk als frontman opwierp was het aandeel van gitarist Stephen McCarthy en bassist Tom Stevens, die één keer zijn bas mocht ruilen voor een gitaar, minstens even groot. Drie volwaardige zangers en een drummer die naarstig meezong maar dan wel zonder micro. Tijdloze muziek die toch wel refereerde naar de hoogtijdagen van de countryrock en dan denk ik niet aan The Eagles maar aan de ware diamanten als The Flying Burrito Brothers, Gram Parsons of Gene Clark. Het was niet zonder trots dat Griffin kon vermelden dat die laatste ooit meezong op hun “Ivory tower”.
Niet alle nummers hadden de tand des tijds even goed doorstaan, toch zakte de groep nooit weg. Integendeel, ik vond ze meermaals veel beter klinken dan op plaat terwijl het slotakkoord die mindere momenten, als die er eigenlijk al geweest waren, helemaal deed vergeten. Eerst nog “Capturing the flag” waarin Griffin zijn Rickenbacker liet rinkelen zoals Roger McGuinn van The Byrds dat zo goed kon om ten slotte te eindigen met die song waar iedereen op zat te wachten: “Looking for Lewis and Clark”.

Pretentieloos maar knap concertje!

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

Vooraleer het weerzien zich, na maar liefst vijftien jaar, kon voltrekken werden we nog eerst twee Parijse bands door de strot geramd. Vergeef me de wat oneerbiedige uitdrukking. Ik heb er trouwens alle begrip voor dat men beginnende groepen een kans geeft , maar ik had toch het gevoel dat er genoeg Franse groepen zijn die wat nauwer zouden aansluiten bij dit hoofdprogramma.

In de keuze voor Jack’s On Fire kon ik me nog enigszins vinden. Het viertal rond Vincent Lion en Claudia Singer hinkte wat op twee gedachten. Zanger-gitarist Lion deed hard zijn best om zo Brits mogelijk te klinken en wordt daarbij wel eens vergeleken met Arctic Monkeys maar daar had ik geen boodschap aan. Geef mij maar het zangeresje dat beschikte over een stel wonderlijke stembanden waarmee zij het eerder in de noiserock zocht. Wanneer ze het op een gillen zette , liet ze zelfs een Nele Janssen van Peuk wat verbleken.
Midden in de set hoorde ik onverwacht een vonken slaande versie van “Cherry Bomb”, dat het origineel van The Runaways ruimschoots overtrof en waardoor ik me al opmaakte voor een definitieve kentering. Helaas bleek het nummer dat erop volgde eerder op een afleggertje van The Strokes.

Met Parlor Snakes verscheen er een goed geoliede band op het podium met een onwrikbare sound waar geen millimeter van werd afgeweken en die verdomd goed wist waar ze naartoe wilde, helaas was dat niet mijn favoriete bestemming. Dit leek een kruising tussen glam en powerrock die voor weinig verrassingen zorgde , maar met Eugénie Alquezar hadden ze wel een geweldige frontvrouw in huis. Niet dat ze zo goed kon zingen of een virtuoos was op haar instrument (haar orgeltje deed trouwens meestal dienst als decoratie). Maar aan charisma had ze geen gebrek terwijl ik nooit eerder een zangeres zo gracieus zag dansen als zij en dat op torenhoge stiletto’s. En zo zorgde deze wonderlijke verschijning ervoor dat ik niet vroegtijdig de bar opzocht.

The Detroit Cobras, wie kent ze nog? Tussen 1998 en 2006 maakte deze groep rond zangeres Rachel Nagy en gitariste Mary Ramirez (de lijst met de overige groepsleden is schier eindeloos) vier LP’s en één EP vol obscure covers. Nagy en Ramirez wilden graag een band beginnen maar waren te lui om zelf nummers te schrijven. “Waarom zou je zelf een slechte song maken terwijl er al zoveel goede zijn” en dus keerden ze hun platenkast om.
Na acht jaar bleek die bron uitgeput en verdwenen de Cobras in de anonimiteit. Dus was het maar de vraag wat ze er na al die jaren nog van zouden bakken. Nieuw werk buiten een single op Jack White’s ‘Third Man Records’ is er niet.
Vergeleken met het elegante mirakel van daarnet oogde Rachel Nagy eerder een slons, maar dan wel een heel sympathieke en met tonnen meer (zang)talent. Nagy leek er al eentje op te hebben en dan druk ik me nog voorzichtig uit. Bij momenten hield ze zich nauwelijks staande, evenwichtsproblemen of straalbezopen? Gelukkig zette dat in ieder geval geen rem op het vocale werk want dat was nog steeds bijzonder indrukwekkend.
“Wie durft er Adele nog een goeie zangeres noemen nadat hij Rachel Nagy gehoord heeft” las ik ergens en daar kan ik me volledig bij aansluiten. Haar uiterlijk was misschien niet zo gracieus meer, haar stem dus te meer. Met een indrukwekkende souplesse reeg ze nonchalant maar altijd soulvol de rock-‘n-roll, rhythm-‘n-blues en soulparels aaneen. Naast haar het eeuwig goedlachse opdondertje, Mary Ramirez, die voortdurend bleef rondhossen. Het valt misschien niet meteen op maar ze is een verrekt goeie gitariste met een perfecte timing.
De rest van de groep (tweede gitaar, bas en drums) zorgde voor de vette en erg aanstekelijke garagesound. Wat was het een feest om al die oude vergeten juweeltjes, niet zelden deels door het publiek meegezongen, terug te horen. “Putty (in your hands)”( The Shirelles, ook gekend van The Yardbirds) , “Cha cha twist” (Connie Francis), de Oblivians klassieker “Bad man” (hier “Bad girl” uiteraard), “Weak spot” (Ruby Johnson) of “Leave my kitten alone” (Little Willie John) voorzien van een heerlijk “Meow”: het waren voortdurend aanslagen op de heupen.
Bij “Ya ya ya (Lookin’ for my baby)” (The Nightriders) beleefde een dame uit het publiek de tijd van haar leven toen ze mocht komen meezingen op het podium. Deze uitbundige nostalgische trip eindigde met het wat forsere “I wanna holler” (Gary U.S. Bonds) waarbij de groepsleden één voor één het podium verlieten met als laatste de drummer.
Er konden nog twee bissen af waarbij Rachel Nagy, vers drankje in de hand, haar hooggehielde laarzen had uitgetrokken en in bontgekleurde sokken verscheen. Teneinde het evenwicht wat beter te kunnen bewaren waarschijnlijk.

Organisatie: 4écluses, Dunkerque

Het was al een tijdje geleden dat ik in de Grand Mix was geweest en ik had me al klaargemaakt voor een avondje in een wat kouwelijk zaal maar het optreden vond tot mijn verbazing plaats in een gloednieuwe en warme club. De verbouwingswerken daar waren me ontschoten doch het resultaat mag er zijn. Heel wat kleiner en knusser dan de oude zaal die er ook nog steeds is. De meeste optredens in de nieuwe club zijn trouwens uitverkocht (zo ook Nick Waterhouse) wat de sfeer alleen maar ten goede kan komen.

Het is blijkbaar grote liefde tussen Nick Waterhouse en The Roves want het was al de tweede tour op rij dat de groep uit Londen enkele optredens als voorprogramma mocht fungeren. Een terechte keuze want deze groep rond de broertjes Tom en James Wing wist met hun sprankelende jangle pop mijn hart te verwarmen. Ik meende zowel The Kinks, lo-fi Byrds als invloeden uit de Merseybeat te horen terwijl de zang van frontman James Wing een paar keer dicht in de buurt van een vroege Bob Dylan kwam. Niet makkelijk te plaatsen maar gelukkig ver weg van de Britpop. James Wing zag er wat verfomfaaid uit, wat overgewicht en de voering van zijn broekzak die uit zijn broek puilde maakten niet meteen een posterboy van hem. Maar de songs, waarvan er minstens twee een hit zouden geweest zijn waren ze uitgebracht in de jaren ‘60, die hij uit zijn mouw schudde getuigden van grote klasse. Samen met zijn broer zorgde hij geregeld voor hemels mooie harmonieuze zang terwijl de voortdurend jengelende gitaren af en toe in een innige verstrengeling verzeilden. Slechts een paar keer wanneer ze het iets te mooi wilde maken met enkele moeilijk haalbare noten werd het iets minder maar The Roves zijn beslist een groep die ik nog eens terug wil zien.

Nick Waterhouse kan je makkelijk wegzetten als een retro act en dat is hij natuurlijk ook wel. Alleen klinkt dat zo klef en laat dat nu net het laatste zijn wat je van dit fenomeen kan zeggen. Nochtans lijkt het erop alsof hij de grandeur van de Amerikaanse jazzclubs uit lang vervlogen tijden op het podium wil laten herleven. De kapsels, de pakken, de bezetting ook, alles ademt dat roemrijke verleden, alleen de sigarettenrook ontbreekt nog. En toch voelt zijn muziek, die zich zonder schroom nestelt tussen de jaren ‘40, ‘50 en ‘60 rhythm&blues, bijzonder fris aan en laat hij het erop lijken alsof het genre pas recent het levenslicht zag. Daar slaagt hij in dankzij een grootse hedendaagse dynamiek en die schitterende eigen songs. Waterhouse beroept zich relatief weinig op covers en als hij het dan toch doet zijn het meestal heel obscure zoals “I feel an urge coming on “ van Jo Armstead of maakt hij er een totaal ander nummer van zoals “I can only give you everything” van Them, dat we ook al hoorden bij King Mud en Los Explosivos. Had hij het niet aangekondigd als ‘'an old blues standard from Ireland” dan had ik het waarschijnlijk nooit herkend.
Zijn liefde voor dat oudere werk vond hij net als de mannen van The Allah-Las, van wie hij trouwens de eerste twee platen producete, tijdens zijn job in een platenwinkel. Daar ontwikkelde hij zijn passie voor vintage soul en rhythm&blues waar wij nu gelukkig mee zijn. Het zijn niet alleen goeie songs die hij brengt, hij voorziet ze ook nog eens van adembenemende arrangementen. Ook nu weer had hij een succulente groep rond zich verzameld waarvan de leden uit alle windtreken van de States kwamen: van New York, Miami, Memphis tot Californië waar hij zelf nog steeds woont. Gitaar, bas, drums, Hammond, tenorsax, baritonsax en een superbe backingzangeres terwijl hij zelf ook nog eens gitaar speelt. Heel wat volk dus wat zou kunnen leiden tot een eindeloze rits solo’s, hier niet dus. Elk instrument vormde een schakel in een schrander uitgekiende sound.
Uiteraard veel werk uit zijn laatste titelloze LP maar de set was lang genoeg (zo’n anderhalf uur) om ook nog eens uitgebreid te putten uit zijn vorige drie platen.
Hoogtepunten opsommen is onbegonnen werk al leek het er toch op alsof er een climax was ingebouwd. Die begon dan met een verrassende en sublieme cover, “Down in Mexico” van The Coasters waarna hij nog even verder de doowop indook met het eigen “Katchi”. Meteen daarna de instrumental “El viv”, waarbij ik aan “Tequila” van The Champs moest denken gevolgd door afsluiter “(if) you want trouble - This is a game).
Vroeger had hij soms nogal eens moeite om een bisnummer te spelen maar hier gaf hij een laaiend enthousiast publiek vlot zijn zin met twee heerlijke extra’s. Eerst “Say i wanna know” waarin bassiste, drummer, toetsenist en zangeres om beurten de titel zongen (grappig en mooi!) gevolgd door een uitzinnig “ LA turnaround”.

Nick Waterhouse bleek nog niets aan kracht te hebben ingeboet (ik zag hem vijf jaar geleden in de Botanique) en mag stilaan als de schatbewaarder van de authentieke R&B beschouwd worden.

Organisatie: Grand Mix, Tourcoing

zondag 22 september 2019 11:34

Bad Breeding - Haperende stem

Normaal gezien hou ik me ver weg van alles wat maar enigszins naar hardcore ruikt maar voor Bad Breeding maak ik graag een uitzondering. Bad Breeding is dan ook veel meer dan zo maar een hardcoreband. Bovendien liet de groep tijdens hun passage op Leffingeleuren vorig jaar zo’n overweldigende indruk op me na dat ik ze absoluut nog eens wou terugzien. Dat kon dus in de bar van De Kreun waar de band gewoon op de vloer mocht aantreden, zonder podium dus, zodat voor de mensen achteraan het wel wat wringen was om iets te zien.

Haemers, een viertal uit Gent, kreeg de eer om ons alvast wat op te warmen. Hun groepsnaam en één van hun songtitels: “L.G.B. (Le Grand Blond) lieten vermoeden dat de groep een gezonde dosis humor in huis heeft maar daar was live niets van te merken. Dit was meedogenloos strak gespeelde hardcore van de puurste soort met een imposante brulboei aan het roer. Goed gedaan maar echt raken deed het me niet. Misschien is het wel die ernst (eigen aan het genre?) die dit een zo moeilijk te verteren brok voor me maakt. Maar ik zag Chris Dodd, zanger van Bad Breeding, de ganse set goedkeurend mee knikken wat als waardemeter toch wel kan tellen.

Al van bij de eerste, bijna tribaal klinkende, tromroffels wisten we dat we hier ander vlees in de kuip hadden. De groep uit het Britse Stevenage begon met een atypisch lang nummer voorzien van een erg uitgebreide instrumentale outro alsof gitarist, bassist en drummer meteen wilden stellen dat zij er ook waren.
Muzikaal leek de band er inderdaad een stuk er op vooruit te zijn gegaan. Nog steeds even compromisloos maar met wat minder noise invloeden wat het punkgehalte ten goede kwam. Vanaf nummer twee koos Bad Breeding voor het vertrouwde gebalde werk: korte, explosieve charges van tussen de vuilnisbakken die hun doel nooit misten. Geregeld liepen gitarist en zanger daarbij als bezetenen door elkaar waarbij het een wonder mocht heten dat ze niet over de kabels struikelden.
Chris Dodd mag men gerust naast Joe Talbot (Idles), Jason Williamson (Sleaford Mods) bij het lijstje kwaaie Britse mannen voegen waarvan hij dan duidelijk de jongste en ook de razendste is. Met een nooit geziene grimmigheid richtte hij zijn aanvallen op de consumptiemaatschappij, de verveling in de voorsteden, de apathie, armoede, discriminatie, racisme, politiebrutaliteit,... Niet dat we in het heetst van de strijd veel van die teksten verstonden wat ook helemaal niet hoeft. Maar hier was jammer genoeg meer aan de hand. Ofwel had Dodd last van een haperende micro ofwel zat hij compleet door zijn stem. Het leek erop dat wanneer zijn razende woordenstroom in overdrive ging zijn micro niet meer kon volgen waardoor we een eind ook geen stem meer hoorden.
Mede daardoor bleef de euforie die ik vorig jaar in Leffinge mocht ervaren hier wat achterwege. Toch blijft Bad Breeding een heerlijke band.

Neem gerust een kijkje naar de pics van hun set in Magasin 4, Brussel
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/bad-breeding-21-09-2019.html
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/adolina-21-09-2019.html
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/crowd-of-chairs-21-09-2019.html
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/concert/magasin-4-brussel/missiles-of-october-21-09-2019.html

Organisatie: Wilde Westen, Kortrijk

maandag 19 augustus 2019 13:42

James Leg - Nog lang niet moegestreden

James Leg - Nog lang niet moegestreden
James Leg
Paulusplein + Kaffee-Ine
Oostende + Mechelen
2019-08-16 + 2019-08-17
Ollie Nollet

Eerst kreeg ik op de Paulusfeesten nog de kans om Humanga Danga, die ik op Rock Zerkegem net miste, mee te pikken. Vier heren, strak in het zwarte pak, speelden ondanks het miezerige weertje ten dans op het Paulusplein. Aanvankelijk vond ik ze wat braaf maar besefte al snel dat dit wel een beetje eigen is aan het genre. The Ventures, aan wie ze me deden denken, waren ook niet meteen branieschoppers terwijl Dick Dale, van wie ze een cover brachten, zijn muziek pas in de herfst van zijn carrière een venijnige powerinjectie gaf. Deze groep uit Gent bracht vrij authentieke surf waarin ik me steeds beter kon vinden. Af en toe hoorde ik wat exotische invloeden, iets waar de surfbandjes uit de jaren ‘60 ook niet vies van waren. Maar het was toch vooral de inventieve leadgitaar van Stefan Valenbergs die Humanga Danga ver boven de middelmaat uittilde.

Daarna toch maar eens gaan kijken naar Cosmo’s Foger-T. Nochtans moet ik niets hebben van tributebands maar het ging hier om Creedence Clearwater Revival en de bezieler van dit project was ene Frankie Saenen die nog bij The Kids en (vooral) The Scabs zou gespeeld hebben. Zo’n vijf minuten kon dit me boeien tot duidelijk werd dat de stem van John Fogerty moeilijk te imiteren valt. Het leek erop alsof drummer-zanger Saenen voortdurend op zij adem trapte. Toch was het leuk om er nog eens aan herinnerd te worden wat voor een onvoorstelbare hitmachine C.C.R. moet geweest zijn.

Volgend jaar zal het tien jaar geleden zijn dat de Black Diamond Heavies ermee ophielden, het einde van -ik wik mijn woorden- één van de beste livebands ooit. De kans op een reünie is onbestaande dus moeten we verder met frontman James Leg, die na de split gewoon bleef doorgaan. Maar het niveau van de Black Diamond Heavies bereikte hij nooit meer. Niet alleen omdat zijn drie soloplaten (en nog eentje met Left Lane Cruiser) net iets minder waren dan die van Black Diamond Heavies maar vooral omdat hij er nooit in slaagde een vaste drummer te vinden. Een probleem dat zich net voor deze korte tour opnieuw stelde. Amper enkele dagen voor het eerste optreden liet zijn Franse drummer weten ermee op te houden. Hoe hij het voor mekaar kreeg weet ik niet maar toch vond hij nog een vervanger en wat voor ene! Livia Ranalli, drumster bij The End Men, een heavy blues rock band uit Brooklyn, die onlangs naar Leipzig verhuisde. Een goeie drumster (eindelijk eens iemand zonder metal achtergrond) en esthetisch gezien zeker geen slechte zaak. Maar met beperkingen uiteraard, vooraf kende ze de muziek van James Leg totaal niet. Laat ons zeggen dat ze zich schitterend uit de brand wist te slepen.
Mooier kon James Leg zijn set niet beginnen: met twee Black Diamond Heavies klassiekers, “Take a ride” (T-Model Ford) en “Poor brown sugar”. Ondanks de gietende regen bevond ik mij in de zevende hemel maar toen sloeg het noodlot in de vorm van een blokkerende bastoets toe. Dit soort incidenten gebeuren om de haverklap met zijn Fender Rhodes maar dit keer betrof het zijn bas keyboard en dat bleek net iets lastiger om te herstellen. Dat heb je natuurlijk als je werkt met vintage materiaal dat je ergens goedkoop op de kop kon tikken. Maar het volk bleef geduldig (zo’n tien minuten) en doorweekt wachten.
Volkomen terecht want wat na de panne volgde was een James Leg grand cru. Bij een vorige keer dat ik hem zag vroeg ik me nog af of de houdbaarheidsdatum niet stilaan in zicht kwam maar hier werden alle twijfels weggeveegd. Een zichtbaar gelukkige James Leg (een nieuw lief! en nee, niet de drumster) molesteerde als vanouds en met veel souplesse zijn Fender Rhodes terwijl zijn stem opnieuw de juiste dosis rauwheid bevatte. Zijn bezeten mix van blues, soul, gospel, folk en rock-‘n-roll, gebracht met een niet aflatende gedrevenheid, kent nog steeds zijn gelijke niet. James Leg lijkt na al die jaren ook een meester in het naar zijn hand zetten van andermans nummers te zijn geworden. Zo hoorden we niet onmiddellijk herkenbare maar knappe versies van “A forest” (The Cure) en “Can’t stop thinkin’ about it” (The Gories), niet echt voor de hand liggende keuzes. En hoewel hij al enkele jaren de drank heeft afgezworen lijkt “Drinking too much” (van het Australische The Kill Devil Hills, dit jaar nog gezien op Binic Folks Blues Festival) zijn lijflied te zijn geworden. Ondanks de barre weersomstandigheden zal James Leg er in Oostende ongetwijfeld heel wat fans hebben bijgewonnen.

‘s Anderendaags sloot hij zijn tour af in Mechelen. Kaffee-Ine is een koffiebar in het centrum van Mechelen waar sinds kort ook live muziek gepresenteerd wordt. Op korte tijd konden ze zelfs twee van mijn absolute favorieten strikken: Margaret Airplaneman en nu dus James Leg. Hoog tijd voor een kennismaking. Het knap ingerichte pand leek niet meteen geschikt voor optredens (wat krappe ruimte) maar het warme onthaal maakte veel zo niet alles goed. Dat plaatsgebrek zorgde overigens wel voor een unieke opstelling. Zo stond het orgel frontaal tegen het drumstel opgesteld wat het optreden beslist een stuk intiemer maakte. De set bestond uit dezelfde songs, weliswaar in een andere volgorde geschoffeld, als in Oostende. Het is ooit anders geweest maar wat wil je met twee muzikanten die amper tien dagen geleden voor het eerst samen speelden. Een al vlug in het zweet badende James Leg en een spraakzame Livia Ranalli hadden er duidelijk zin in en maakten er een stomend feestje van in een vol gelopen Kaffee-Ine.
Het enige wat je James Leg zou kunnen verwijten is het gebrek aan nieuwe nummers. Maar achteraf beloofde hij daar werk van te maken. In de loop van dit en volgend jaar zou hij maar liefst vier singles willen uitbrengen, gevolgd door een volwaardige LP. Daarnaast zijn er ook plannen om met The Immortal Lee County Killers nieuw materiaal op te nemen. Aan grootse plannen geen gemis, zoals altijd trouwens, maar of ze ook verwezenlijkt zullen worden valt nog af te wachten …

Organisatie: Paulusfeesten, Oostende + Kaffee-Ine, Mechelen

woensdag 07 augustus 2019 21:43

Flipper - Met dank aan David Yow

 Het blijft een vreemd verhaal, dat van Flipper. De band ontstond in 1979 in San Francisco en na amper zes maanden werd oprichter en bedenker van de groepsnaam reeds ontslaan wegens teveel ongeleid projectiel nadat hij onder meer tijdens een optreden al zwaaiend met zijn microfoonstandaard de bassist K.O. mepte. Met zijn vervanger, Bruce ‘Loose’ Calderwood, die eigenlijk als origineel lid mag beschouwd worden, verschenen de eerste platen en verwierf de band een zekere cultstatus tot bassist Will Shatter in 1987 stierf aan een overdosis.
Drie jaar later werd de groep heropgestart met John Dougherty tot ook die in 1993 het leven liet. Daarna duurde het twaalf jaar vooraleer Flipper terug overeind krabbelde om tot op heden stand te houden, weliswaar met een komen en gaan van bassisten, waaronder ook Krist Novoselic van Nirvana. In 2015 moest ook zanger Bruce Loose wegens rugproblemen afhaken. Hij werd door niemand minder dan David Yow (The Jesus Lizard) vervangen en sinds kort maakt ook Mike Watt (The Minutemen, fIREHOSE,..) deel uit van wat men stilaan een supergroep mag noemen. Een gouden zet om Flipper in leven te houden want sinds die eerste drie platen begin jaren ‘80 verscheen er nauwelijks nieuw werk en als er al eens iets uitkwam bleek dat steeds inferieur. Flipper wist al die jaren te overleven dankzij een stevige live reputatie en die deden ze ook in Gent alle eer aan.

Gitarist Ted Falconi zag eruit als een woudloper op leeftijd met een perkamenten huid terwijl zijn gitaar duidelijk al evenveel natuurelementen had getrotseerd. Samen met drummer Steve DePace en de immer goedlachse Mike Watt stond hij op het podium wat te keuvelen, wachtend om er dan stipt om 21u aan te beginnen met “The Light, The Sound”. Zanger David Yow ging vanaf de eerste noten meteen hangen aan een grote jongen vooraan en die innige verstrengeling werd niet meteen gelost. Meteen werd duidelijk dat het beest in de nu 59-jarige Yow nog lang niet getemd is. De gekste capriolen uithalend op het podium, worstelend met zijn microfoonstandaard maar ook veelvuldig rondhossend tussen het volk bleef hij voortdurend de aandacht naar zich toe zuigen. Dat gebeurde altijd spontaan en onvoorspelbaar zodat het nooit storend werd. Bovendien vertoonde zijn, in alcohol gemarineerde, stem geen sporen van sleet zodat je rustig kan stellen dat Yow de beste zanger is die Flipper ooit had. Er was verassend veel volk komen opdagen en ook daar zal hij wel voor iets tussen gezeten hebben.
Ver hoefde je niet te zoeken om iemand in een Jesus Lizard shirt te vinden. Met zo’n frontman zou je haast vergeten dat er ook nog een groep op het podium stond. Wat bescheiden -Ted Falconi stond meestal met zijn rug half naar het publiek gekeerd- zorgden ze voor een stevige, aanstekelijke sound. Meestal wordt Flipper onder de post hardcore gecatalogeerd. Een nogal manke omschrijving voor een mix van sludge, grunge en punk. Meestal traag, bas gestuurd en met een zichzelf voortdurend herhalende gitaar die bol stond van de distortion. Alle nummers dateerden uit de periode ‘81-‘84: de allereerste singles (die soms op latere platen opnieuw opdoken) en nummers uit de eerste twee LP’s, ‘Generic Flipper’ en ‘Gone fishin’’. Het zal wel geen toeval zijn dat het latere werk straal genegeerd werd. Het was niet alleen de enige juiste keuze, sommige van die oude nummers zoals “Sacrifice” bleken na al die jaren aan intensiteit gewonnen te hebben. “Sacrifice” werd trouwens samen met The Melvins opnieuw opgenomen voor de recente EP, ‘Hot Fish’. Logische uitsmijter werd “Sex bomb”, hun doorbraaksingle uit ’81. Niet veel meer dan een slordige riff maar wel het sein om compleet loos te gaan en waarvoor ze zelfs een jonge saxofonist bereid vonden, om net als op de plaat, wat te komen meetoeteren terwijl een ontketende David Yow zijn sex bomb tussen het volk zocht.

40 jaar bestaat Flipper intussen maar dankzij de inbreng van Mike Watt en vooral David Yow bleek de groep veel meer te zijn dan zomaar een nostalgie-act.

Vooraf zagen we nog We Are The Asteroid, een drietal uit Austin, Texas, waarvan ik toch iets verwachtte. Al was het maar omdat Amyl van The Sniffers op hun laatste single even mag meezingen. Ze begonnen mooi met een monumentaal klinkende gitaar in een volvette instrumental. Daarna bleef de stevige sound nog overeind maar de muzikale gekte waarin de groep zich wentelde was lang niet altijd even inspirerend. Soms mijmerde ik dat stadsgenoten Ed Hall dit lang geleden zoveel beter hadden gedaan. Toch had We Are The Asteroid zeker wel zijn momenten zoals in dat ene nummer dat opgehangen werd aan een verloren gewaande Black Sabbath-riff. Leuke opwarmer maar ook niet veel meer dan dat.

Organisatie: Democrazy, Gent

Pagina 6 van 19