logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Editors - Paasp...
DIIV 6-03-2024
Ollie Nollet

Ollie Nollet

Binic Folks Blues Festival 2019 - Overzicht van het driedaags festival - Rock’n’roll!
Binic Folks Blues Festival 2019
Côtes d’Armor (Festivalkaai)
Binic (Bretagne)
2019-07-26 t-m 2019-07-28
Ollie Nollet

Er is opnieuw sprake van een recordeditie wat betekent dat er zeker meer dan 60.000 bezoekers waren, misschien zelfs 70.000. Binic Folks Blues Festival (nog steeds gratis) is wellicht het enige festival dat kan blijven groeien zonder de minste commerciële toegeving. Grootste naam dit jaar was Sleaford Mods, voor de rest zagen we enkel groepen die gewoonlijk voor niet meer dan 100 man spelen. Om een voorbeeld te geven: afsluiter vrijdag op het hoofdpodium was Grindhouse, een groep die enkele dagen eerder nog in de Pit’s te gast was.
De meeste artiesten weten dan ook niet goed wat hen overkomt en blijven publiek en organistoren bedanken. Velen konden dan ook aan de verleiding niet weerstaan en gooiden zich in de armen van die mensenzee. Er waren dit jaar opvallend veel crowdsurfers onder de artiesten.
Keerzijde van de medaille waren de ellenlange rijen aan eetstandjes en toiletten. Vooral op zaterdag leek de limiet echt bereikt. En toch kon wie dat echt wou de optredens steeds van heel dichtbij meemaken.

dag 1 - vrijdag 26 juli 2019
Door onvoorziene omstandigheden zag ik slechts het laatste kwartier van Baby Shakes uit New York City. Drie kortgerokte dames en een mannelijke drummer brachten er een mix van bubblegum en rock-‘n-roll. Waren de Ramones een girlgroup geweest dan klonken ze wellicht zo.

Meteen daarna reeds een eerste hoogtepunt op de Scène Cloche, het kleinste maar gezelligste podium van de drie. Daarvoor zorgde een alweer indrukwekkende Margaret Airplaneman. Naast de Duitse Sophie Clemente op drums had ze opnieuw enkele gasten uitgenodigd. Zo mocht gitarist Looch Vibrato (Magnetix) een nummer meedoen op gitaar en zagen we veterane Misty White, die tweede helft jaren ‘80 met The Hellcats furore maakte in Memphis, bezig op tamboerijn. Maar het was toch vooral Margaret zelf die ons, met een hypnotiserende bottleneck gitaar, op de knieën kreeg. In een set waarin alle nummers van haar laatste album ‘Live at the Charles River Museum of Industry’  aan bod kwamen wist ze de blues een geheel eigen draai te geven zoals een Junior Kimbrough dat destijds ook kon. Fenomenaal in al zijn eenvoud. En dan hoorden we niet eens de prijsnummers van haar comebackplaat met Mr. Airplaneman, “Jacaranda blue”, van vorig jaar of de gloednieuwe door Greg Oblivian geproducete dubbelsingle “Smasheville”! Wel viel ons een ingetogen uitvoering van de traditional “Jesus on the mainline” ten deel als slotakkoord.

Margaret had daarna het geluk om haar eigen favoriete band te zien op het podium waar ze zelf daarnet nog stond. In thuisland Australië komt men superlatieven tekort voor ‘Crystal cuts’, de laatste plaat van Shifting Sands uit Brisbane maar ook elders bleef de groep niet onopgemerkt. Zelf vond ik er niet zoveel aan maar ik wilde de groep rond zanger Geoff Corbett en Izzy Mellor (zang en keys) live wel een kans geven. Ik zag vooral een zanger worstelen met een barkruk terwijl men gretig gebruik maakte van het beproefde recept: de songs verstild beginnen om ze uiteindelijk in vol ornaat te laten eindigen. Buiten iets dat werd aangekondigd als een country song en het oudere “Unrelenting surf” vond ik er ook hier niet veel aan.
Zondag zag ik ze nog eens terug op de Scène Banche  en nu die donkere songs me wat vertrouwder in de oren klonken moet ik eerlijk toegeven dat ik er me steeds beter in kon vinden. Wat niet wegneemt dat sommige nummers echt wel te melig bleven.

Wat ik miste bij Shifting Sands, daar was bij The Schizophonics uit San Diego, Californië absoluut geen gebrek aan: opwinding! Zanger Pat Beers was er eentje van de wildste soort. Hij stond geen seconde stil, demonstreerde de ene spagaat na de andere terwijl hij bleef zingen en gitaarspelen. Dat laatste meestal met één hand wat wonderwel lukte. Niets kon dit eigenzinnige baasje tegenhouden tenzij die losgerukte gitaarband, tot tweemaal toe. En de muziek? Die mocht er best zijn: Amerikaanse protopunk, een mix van MC5 en The Stooges waarvan de hijgerige zang wat aan Alan Vega deed denken. Op het einde werd het helemaal mooi toen Beers het publiek in trok om “Whole lotta shakin’ goin’ on” (Jerry Lee Lewis) in te zetten terwijl King Khan zijn gitaar overnam. Rock-‘n-roll!!!

Na de, ter hoogte van de knieën, gescheurde broek van Pat Beers (die zal hij heus niet zo gekocht hebben) kon het contrast met de glamoureuze outfit van de dandy’s van Beechwood (New York) niet groter zijn. Dit leek wel Duran Duran maar de drie tapten muzikaal wel uit een totaal ander vaatje. Wat glamrock, dat zeker maar eigenlijk klonk die gitaar behoorlijk vintage rock-‘n-roll wat het duidelijkst te horen was tijdens de opener en de afsluiter, twee schitterende instrumentals. Vooraf vreesde ik even dat ze het niet zouden brengen maar bij song nr 3 werd ik al op mijn wenken bediend: die onwaarschijnlijk mooie cover van “I’m not like everybody else” (The Kinks). Dit alleen al had volstaan maar er volgde nog veel meer moois. De songs van ‘Inside the flesh hotel’ en ‘Songs from the land of nod’ bleken live nog indringender dan op plaat. Enig minpuntje misschien was de zang van Gordon Lawrence: op zijn geschreeuw viel niets aan te merken maar wanneer hij probeerde ‘normaal’ te zingen leek het alsof hij zijn stem kwijt was.

Death Valley Girls braken eerder dit jaar al het kot af in de 4AD en ook hier wisten ze in geen tijd het publiek voor zich te winnen. Daar zorgde vooral zangeres Bonnie Bloomgarden voor, die voortdurend contact zocht met het volk. Had het gekund dan had ze wellicht iedereen persoonlijk een knuffel gegeven. Zo ging ze zelfs even op de toog wandelen om de mensen daar ook eens te groeten. Daardoor bleef het creepy sfeertje die ze in de 4AD wisten te creëren hier achterwege maar de nummers zelf bleven wel pal overeind. Rammelende psychrock bijeen gehouden door de oorsplijtende riffs van de immer als een donderwolk kijkende (hoewel de drie vrouwelijke groepsleden het soms zo bont maakten dat zelfs hij een glimlach niet langer kon onderdrukken) Larry Schemel.
Zaterdag zag ik ze nog terug op de Scène Pommelec voor opnieuw een adembenemende set. Death Valley Girls waren wat mij betreft naast Margaret Airplaneman het beste wat Binic dit jaar te bieden had.

Handsome Jack, drie langharige jongens uit Lockport, New York, begonnen zeer sterk met het zompige “Keep on” dat van Creedence Clearwater Revival had kunnen zijn. Daarna konden ze nog enkele nummers boeien met stevige southern rock. Maar al vlug lieten ze die robuuste sound varen om na een doodsaaie drumsolo alle clichés uit de seventies op een hoopje te vegen. Jammer, hier had meer in gezeten.

dag 2 - zaterdag 27 juli 2019
St. Morris Sinners, een kwartet uit het Australische Adelaide, mochten openen op een zonovergoten Scène Banche. Wellicht niet de ideale biotoop voor deze groep die vage herinneringen aan The Gun Club opriep. De woordenstroom van Stephen (Slippery) Johnson deed op zijn beurt dan weer denken aan Nick Cave. Maar op dat grote podium, zo vroeg in de namiddag, leek de motor nooit echt aan te slaan.
Zondag in de vooravond zag ik ze nog terug op het kleinste podium waar ze wel konden overtuigen. Johnson bleek hier een gedreven frontman die weliswaar telkens in zijn aankondigingen bleef steken maar niet te beroerd was om in het publiek te duiken.

Van Draught Dodgers (uit Melbourne) had ik veel verwacht maar dat kwam slechts ten dele uit. Mooi om te zien, dat zeker. Vooral op gitarist Tim Rogers, een soort elastieken Rod Stewart, raakte je nooit uitgekeken. Maar een nieuwe Eddy Current Suppression Ring zoals door enkelen geopperd werd was dit zeker niet. Daarvoor ontbrak het hun smerige pubrock aan goeie songs. Het duurde tot “Love sick” en de The Damned-cover “New Rose” vooraleer ik iets hoorde wat bleef hangen.

Ik zag ook nog een flard van Knuckle Head, een duo uit de Elzas. Net op tijd om een aanvaardbare cover van “Personal Jesus” (Depeche Mode) te horen. Zelf omschrijven ze hun ding als dark country, ik hoorde vooral heavy rock met een stereotiepe gitaar en een geweldenaar op drums.

Daarna wist ik even niet wat eruit te pikken en koos ik lukraak voor Moody Beaches uit Melbourne. Maar wat ben ik blij dat ik deze drie meiden aan het werk zag. Fotomodellen zijn het allerminst maar muzikaal wisten ze me vanaf de eerste seconde bij mijn nekvel te grijpen. Een wel erg gruizig klinkende bas (Jessie Dennis) zorgde telkens voor een onontkoombare drive die dan verder werd opgesmukt met de stevige gitaar van Anna Lienhop en de aanlokkelijke samenzang van die twee. Ik ben er nog steeds niet uit hoe ik het nu precies moet omschrijven. Post punk grunge met een noise injectie? Soms meende ik ook The Breeders of vroege Pixies te horen. In ieder geval waren Moody Beaches een ware revelatie.

De enige verdienste van Saba Lou was dat ze de dochter van King Khan was. Sympathiek meisje dat het ongetwijfeld goed zou doen op het vrij podium van haar school. Maar dit was wel Binic en het grootste podium dan nog.

Nee, geef mij dan maar de carnavaleske bende van Grindhouse uit Melbourne. Vooral zanger-gitarist Mick “Two Fingers” Simpson zag er met zijn zwabberende hangbuik in zijn zwemshort en cape beeldig uit! Eén van hun nummers heet “Mutha fuckin punk rock power” en dat was meteen een perfecte omschrijving van wat we te horen kregen. Strak gebracht, zonder omkijken en met voor de gelegenheid eens een zanger die echt (zeer goed zelfs) kon zingen.

Het kwartet uit Seattle met de vreemde naam Steal Shit Do Drugs wordt wel eens versleten voor een indierockbandje. Dan moet er dan wel eentje van de harde soort zijn. Dit klonk snoeihard en had soms iets van Pere Ubu. Zanger Kennedy Carda, wiens sneer soms aan John Lydon deed denken, liet er geen gras over groeien en dook al bij het tweede nummer in het publiek. Een charismatische frontman van een verrassend sterke groep.

Afsluiter op het grootste podium zaterdag waren The Kill Devil Hills uit het Australische Fremantle, dat vlak naast Perth ligt. Veel volk (met zijn zessen) op het podium en wanneer Alex Archer even zijn viool opborg vielen er maar liefst drie gitaristen te noteren. Rechts herkende ik de broertjes Luke (die hier de vreemdste geluiden uit zijn gitaar toverde) en Ryan (bas) Dux die ik hier vorig jaar met The Floors had gezien. Toch was dit niet echt een gitaarband, daarvoor eiste Timothy Nelson op de keys een te grote rol op. Weidse rock met folk en country invloeden gegoten in knappe songs die af en toe Richard Thompson in gedachten brachten en meestal eindigden in euforische instrumentale finales.

dag 3 - zondag 28 juli 2019
Cannon Fodder is een drietal uit Le Mans rond Chris (zang, gitaar) en Alice Martini (een fluitende bassiste). Eén nummer lang wisten ze de schijn hoog te houden maar dan verzandde hun garagerock in classic rock met een vuil randje. Evenwel aanbevolen bij de jaarlijkse familie barbecue.

Met Civic leek wat schorriemorrie uit Melbourne het podium in te palmen, behalve de bassiste die ik eerder als elegant zou omschrijven. Maar eenmaal begonnen wisten deze kerels, die stuk voor stuk hun sporen reeds verdienden bij talloze andere groepen waarvan ik u de namen ga besparen, verdomd goed waar ze mee bezig waren. Post-punk met de nadruk op punk, met veel gevoel voor melodie en geïnspireerd door de Australische pubrock. Min of meer te vergelijken met Amyl & The Sniffers maar dan zonder hardrock en in de plaats van podiumbeest Amyl  een heerlijke (zowel qua zang als attitude) Jim McCullough die me soms aan een Mark E. Smith (maar dan zonder de arrogantie) deed denken. Geweldige band die me tijdens de bis, waarvan ik zou gezworen hebben dat het een cover was, helemaal murw beukte. Wat een song: “New Vietnam” dat op wonderlijke wijze Black Sabbath met de Oblivians weet te combineren. Civic is binnenkort nog te zien op Leffingeleuren, ik kijk er nu al naar uit!

Na het jonge geweld van Civic zag ik opnieuw een gevestigde waarde uit de garagepunk die nog net niet bij de veteranen gerekend mag worden: Cellophane Suckers uit Keulen. Hun niet eens zo heel smerige rock klonk me dikwijls vrij bekend in de oren. Waren het covers of werden de voorbeelden iets te nadrukkelijk geciteerd? Niet dat ik al helemaal ingedommeld was maar plots was ik klaarwakker. Hoorde ik daar “My pal” niet? Een briljant nummer dat ik vooral ken in de versie van The Systemaddicts van vorig jaar maar origineel in ‘87 al door de tamelijk obscure Australische band GOD (1986-1989) werd uitgebracht. Volgens sommigen de beste song ooit in Melbourne gemaakt. Ik zal het alleszins niet tegenspreken. Blij dat ik dit live mocht horen alleen vond ik het een beetje jammer dat de Suckers hun bronnen niet eens vermeldden.

Zondag was er duidelijk wat minder volk in Binic maar bij Sleaford Mods (Nottingham) was daar hoegenaamd niets van te merken. Voor wie niet tijdig de Scène Banche bereikte was er geen doorkomen aan. We zagen het gekende recept: een nijdig rappende Jason Williamson en Andrew Fearn die afwisselend op de knop drukte om de muziek te starten en aan zijn bierflesje lurkte. Minstens even mooi als op plaat maar na een kwartier liet ik Sleaford Mods en vooral de drukte voor wat ze waren.

Toegegeven, muzikaal hadden Prettiest Eyes (Los Angeles) zeker minder te bieden maar hier viel tenminste iets te beleven op het podium. Een zingende drummer die het publiek indook of een swingende cowboy op funky bas. Dat waren de twee Puerto Ricanen en dan was er nog een Mexicaan met extreem lange haren die zorgde voor spooky keys en dark electronics. Geen gitaar (de enige keer op Binic vermoed ik) dus en dat zorgde voor een geheel eigen sound wat ook door het publiek gesmaakt werd.

Binic Folks Blues Festival kende opnieuw een uitstekende editie waarin Bonnie Bloomgarden van Death Valley Girls ons expliciet bedankte om voor de rock-‘n-roll te kiezen. Laat al die onheilsprofeten die al jarenlang verkondigen dat de rock-‘n-roll morsdood is eens naar Binic gaan. Of nee, toch liever niet.

Organisatie: Binic Folks Blues Festival  

Rock Zerkegem 2019 - 12 e editie - Veel meer dan goedkoop bier - Veel Volk en Goede Muziek!
Rock Zerkegem 2019
Festivalweide
jabbeke
2019-07-20
Ollie Nollet

Rock Zerkegem was dit jaar al aan zijn twaalfde editie toe en in al die jaren is de drankprijs er nooit gestegen. Koppig blijven de organistoren er vasthouden aan de ‘pintjes aan één euro’ -formule wat hen zeker siert. Toch vraag ik me ieder jaar af of dat financieel wel haalbaar is. Blijkbaar wel en het bekt zo lekker natuurlijk. Maar er was meer dan alleen maar goedkoop bier. Veel volk bijvoorbeeld en goeie muziek...

Toen ik er aankwam zag ik vier heren in het zwart hun set net beëindigen: de Gentse surfband Humanga Danga. Veel kan ik er niet over kwijt maar binnen enkele weken zie ik ze terug op de Paulusfeesten op 16 augustus …

De eerste groep die ik er echt zag was het Doornikse Vision 3D dat bestaat uit 2 Marvin Gays en een kwart Maria Goretti Quartet. Hun rammelende, meestal in het Frans gezongen lofi punkpop klonk een stuk samenhangender dan een jaar terug in de Pit’s. Hun grootste troeven zijn de heerlijk jengelende gitaar en de immer ontwapenende Lulu Sabbath (zang/bas) die niet kon verbergen dat ze wat last had van de hitte.

Enkele jaren geleden dacht ik het gehad te hebben met Double Veterans, het Kempense trio rond Lee Swinnen (nog steeds zoon van). Gewoon te veel gezien maar nu was het een tijdje geleden en die hernieuwde kennismaking beviel me best. Vrij vroeg hoorde ik een nummer die me aan The 13th Floor Elevators deed denken terwijl ze even later met een gloednieuwe song in de buurt van “Night Beats” (die gitaren!) verzeilden. Hun sound liet me opnieuw watertanden. Naast me merkte iemand op dat ze niet echt vernieuwend waren. Maar dat was echt wel het laatste waaraan ik dacht.

Daarna was het in de tent tijd voor de nieuwste sensatie uit Gent: Pink Room. De zanger-bassist leek eerder op een nogal klein uitgevallen (maar daarom niet minder hevige) baas van een drugskartel. Baas was hij wel degelijk: terwijl hij voortdurend de ziel uit zijn lijf schreeuwde, leidde zijn dokkerende bas de dans terwijl de gitaar cirkelzaag-gewijs voor de nodige noise zorgde. Tussendoor bewees hij ook dat spektakel niet eens veel hoeft te kosten. Een zak Cara pilsjes uitdelen volstond om de tent in een gigantische bierfontein om te toveren. Kwatongen zouden kunnen beweren dat de tomeloze energie van dit trio het gebrek aan echt goede nummers moest maskeren maar af en toe heb ik echt wel nood aan dit soort niets ontziend geraas en Pink Room bracht het op een verkwikkende manier.

Dan volgde stilte na de storm met Lewsberg uit Rotterdam. Lewsberg is een verbastering van de naam van Robert Loesberg, een eerder obscure schrijver die wat faam verwierf met zijn novelle ‘Enige defecten’ uit 1974. Hola, een intellectuele groep op Rock Zerkegem? Eentje dan nog die het vertikt om een facebook account aan te maken. Met dat laatste wisten ze alvast te scoren bij ondergetekende. Zanger Arie Van Vliet sprak ons aan in het soort Nederlands dat je terugvindt in de boeken van Willem Elsschot en deed voor de rest geen enkele poging om er ook maar enigszins van deze tijd uit te zien. Wanneer hij zong klonk hij wat als Lou Reed, niet meteen mijn favoriete zanger.
Bovendien droeg hij zijn teksten meer voor dan hij ze zong, ook al iets wat ik eigenlijk niet kan hebben. En toch wist Lewsberg mijn hart te veroveren dankzij die dreinerige Velvet Underground sound en misschien nog meer door die versleten gitaar van Michiel Klein waaruit hij op zijn minst gezegd nogal onconventionele solo’s wrong. Lewsberg was misschien geen voor de hand liggende keuze maar zeker een terechte.

Het Italiaanse Go!Zilla stuurde haar kat zodat Budget Trash in allerijl werd opgeroepen. Mij niet gelaten maar eerst bewees Rock Zerkegem een echt familiefestival te zijn. Zo werd een pas getrouwd stel, waarvan het vrouwelijke gedeelte hier vorig jaar op de planken stond met Vagina’s What Else, op het podium gehesen om hun trouwgeloften nog eens te herhalen. Leuk voor de vrienden maar ik was toch blij toen Budget Trash er eindelijk mocht aan beginnen. Het was een soort thuismatch voor de nog steeds piepjonge groep uit Brugge. Helaas bleek dat geen garantie voor een denderende set. Instrumentaal viel hun mix van garage pop en surf nog best te genieten maar vocaal wou het maar niet lukken. Een offday of last van de hitte?

Ik had nog nooit van Slift gehoord maar dit trio uit Toulouse wist toch behoorlijk wat indruk te maken. Soms lag het er misschien wat te duidelijk op waar ze de mosterd haalden maar zolang dat bij de juiste leverancier gebeurt heb ik daar de minste problemen mee. Er werd al eens schaamteloos een AC/DC riff gerecycleerd en een ander nummer had zo uit een Thee Oh Sees plaat geplukt kunnen zijn. Daar kan je toch niet rouwig om zijn. Verder klonk hun nerveuze psychrock meestal als een uitvergrote versie van Ecstatic Vision, één van mijn favoriete bands in dit segment van de rock.
Jammer dat Jean Fossat het af en toe nodig achtte om zijn gitaar te ruilen voor goedkope synths en de zang (alweer) wat ondermaats bleek, ander was ik hier wellicht nog niet over uitgeschreven.

Afsluiter was dit jaar The Psychotic Monks uit Parijs. Helaas begon de vermoeidheid, nadat een ellenlange soundcheck me wat op de zenuwen gewerkt had, danig door te wegen zodat ik voortijdig moest afhaken. Nochtans was het eerste nummer veelbelovend: duistere psychotische rock met veel energie gebracht.

Hoedanook, een in alle opzichten geslaagde editie! Tot volgend jaar!

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/foto-s/festival/rock-zerkegem-20-07-2019.html
Organisatie: Rock Zerkegem, Jabbeke

De wegen van Johnny Walker (All-Seeing Eyes) en Margaret Airplaneman kruisten elkaar in Lille en dat wou ik onder geen beding missen. Plaats van de afspraak was l’Imposture, een sympathieke bruine kroeg qua capaciteit te vergelijken met de Pit’s en waar de rock-‘n-roll in de vorm van talloze vergeelde affiches van de muren droop. Ik voelde me er meteen op mijn gemak en het werd bovendien een memorabele avond waar ook oude bekende James Leg getuige van was.

Niet dat we iets wereldschokkends meemaakten. Margaret Airplaneman durfde al eens een noot te missen en All-Seeing Eyes borduurden gewoon voort op de nalatenschap van de Soledad Brothers maar de passie en de liefde waarmee ze hun ding brachten maakte het onweerstaanbaar. Dit zijn van die zeldzame artiesten die je gewoon dood wil knuffelen.
Vorig jaar zag ik Mr. Airplane Man schitteren op het Binic Folks Blues Festival, voor deze tour moest Margaret het, na het afhaken van een zieke Tara McManus, alleen zien te klaren. Maar hier in Lille zorgde ze voor een unieke setting.
De eerste paar nummers liet ze zich bijstaan door drummer Matt Ayers, daarna mochten ook de overige leden van All-Seeing Eyes het podium op. Nu kennen Johnny Walker en Margaret Garrett elkaar wel en probeerden ze vroeger al eens iets samen, toch bleef deze onverwachte bezetting onuitgegeven. Het haalde wel wat de vaart uit de set - voor ieder nummer dienden er immers telkens afspraken gemaakt te worden - maar dat nam ik er graag bij.
Vooraf had Margaret haar muziek omschreven als ‘John Lee Hooker ontmoet The Velvet Underground’ en dat klopte grotendeels wel. Vooral die laatsten kwamen soms, met dank aan de band, uitdrukkelijk om de hoek piepen. Heel veel verschil met Mr. Airplane Man is er niet. Ook hier drapeerde Margaret haar zweverige zang op een bedje van gruizige gitaren met duidelijke wortels in de blues. Wellicht iets etherischer, breekbaarder en een stuk opgeschoven richting drone blues. Het kwam het hypnotiserende aspect alleen maar ten goede en zorgde voor een wat mysterieuze sfeer. Toch was het vooral die bedwelmend mooie gitaar die me aan haar voeten kluisterde. Gruizig en subtiel tegelijkertijd, ingetogen maar toch niet te verlegen om af en toe eens uit te halen.
Mijn favoriete nummers bleven, buiten “I’m in love”, achterwege en veel songs kon ik niet meteen thuiswijzen. Maar ook dat vormde geen enkel bezwaar om me in complete vervoering te laten brengen door een fenomenale Margaret Airplaneman, die nu ook een solo cd (vinyl volgt later) uit heeft: ‘Live at the Charles River Museum of Industry’.
De Soledad Brothers maakten het mooie weer tussen 1998 en 2006. Een sensationele liveband die ik toen ettelijke keren aan het werk zag. Helaas bleek het sprookje na acht jaar definitief uit. Er werd nog een reünie aangekondigd maar die werd in laatste instantie dan toch weer afgeblazen. Frontman Johnny Walker zag ik nog terug met Cut In The Hill Gang (de laatste keer samen met James Leg) en ook solo zo’n acht jaar geleden. Flink verouderd en wat bijgekomen maar het heilige vuur is hij duidelijk nog lang niet kwijt.
Hij heeft naar eigen zeggen de laatste jaren wat geld verdiend als arts zodat hij nu opnieuw kan doen wat hij graag doet. Daar kunnen we alleen maar blij mee zijn. Met drummer Matt Ayers (ook te horen op enkele platen van James Leg) en bassist Kane Kitchen (beiden van de Cincinnati, Ohio band The Guitars) heeft hij nog maar eens een nieuwe band uit de grond gestampt. Cut In The Hill Gang vond ik destijds altijd nogal stroef klinken maar met All-Seeing Eyes (uitvalsbasis Dayton, Kentucky) lijkt de souplesse van de Soledad Brothers teruggekeerd. Blues die schaamteloos mikt op de heupen, wat klonk dit weer swingend.
Uiteraard was het een feest om die paar oude Soledad Brothers songs (waaronder “Break ‘em on down”) terug te horen maar het nieuwe werk klonk minstens even geïnspireerd. Nonchalant peuterde Walker de ene na de andere infectueuze stomende riff uit zijn gitaar en daar was werkelijk geen ontkomen aan. Een scheurende mondharmonica zorgde er nog net voor dat ik niet volledig weggleed in een zaligmakende narcose. Dit was, met dank aan zijn twee kompanen, een Johnny Walker in bloedvorm, zonde dat we hier zolang op moesten wachten. De paar nummers die drummer Matt Ayers zong klonken ietsje harder en leken een voedingsbodem te hebben in de Britse sixtiesblues waarbij ik dan vooral aan Savoy Brown denk.
Het zorgde voor de nodige afwisseling maar de verrassing van de avond was zonder twijfel de cover van “Et moi, et moi, et moi”. Het werd een erg vrije, veramerikaniseerde interpretatie en een mooi eerbetoon aan monument Jacques Dutronc.

Margaret Airplaneman en All-Seeing Eyses zorgden last minute voor een zweterig avondje in Lille die nog lang zal nazinderen.

Organisatie: Imposture, Lille

Het leek erop alsof De Zwerver kort na Cedric Burnside - Legendary Shack Shakers opnieuw een mooie double bill beet had, alleen dacht het publiek daar aanvankelijk anders over.
Want was dat een bedroevend zicht toen de drie meiden uit L.A. de eerste noten uit hun instrumenten knepen. Al het volk (uitgezonderd drie dapperen) achteraan samengetroept op zo’n tien meter van het podium. Vind ik altijd zo pijnlijk maar gelukkig raakte dat gapende gat na een tijdje dan toch gevuld en toen zangeres Sade Sanchez vroeg of we misschien wat dichter konden komen werd uiteindelijk alle schroom overwonnen en werd de barrière tussen publiek en groep volledig opgeheven. Volkomen terecht want L.A. Witch speelde er een delicieuze set waarvan ik achteraf dacht: had ik dit in het café gezien dan hadden de drie me wellicht een delirium bezorgd.
L.A. Witch bracht behoedzame rock-‘n-roll met een zinderende onderhuidse spanning waar ook La Luz en de Allah-Las een patent op hebben hoewel het rockgehalte hier beduidend hoger lag. De ijle, galmende gitaar baande zich omzichtig een weg tussen surf, psychedelica en garagerock, ik kreeg er maar niet genoeg van. Samen met de sensueel zoemende bas van Irita Pai en de kurkdroge drums van Ellie English zorgde ze voor een bedwelmende waas. Naast die sublieme sound, die duidelijk naar de sixties refereerde maar tegelijkertijd erg eigentijds klonk, beschikte het stel ook nog over een rits degelijke songs zodat het plaatje helemaal klopte. Alleen had de stem van Sade Sanchez misschien iets forser gemogen. Ze had soms een wat zeurderig toontje maar waar emmer ik eigenlijk over: Tess Parks klinkt nog een stuk zeurderiger en die vind ik dan weer een geweldige zangeres.

Om eerlijk te zijn: ik was hier enkel en alleen voor L.A. Witch. Toen ik Radio Moscow in hun prille begin in 2008 samen met zo’n 25 anderen zag in café De Rots in Antwerpen vond ik ze heus wel charmant. Maar wat ik dan al vreesde werd bewaarheid toen ik ze enkele jaren later terug zag. De groep uit Story City, Iowa verloor zich helemaal in saaie oeverloze solo’s. Intussen is de groep verkast naar San Diego, Californië, blijkt Parker Griggs na talloze personeelswissels de enige constante en heeft Radio Moscow na zes albums ‘Alive Records’ ingeruild voor ‘Century Media Records’, waarop hun laatste plaat ‘New beginnings’ (uit 2017 alweer) verscheen.
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: de gitaarsolo’s die me de vorige keer de gordijnen in joegen vielen hier wat beter mee. Ze waren beperkt in duur maar het bleven toch enigszins nutteloze oefeningen in duizelingwekkende notenreeksen. Het contrast tussen dit eclatante gitaargeweld en de subtiele aanpak van Sade Sanchez kon niet groter zijn. Het minste wat je van Radio Moscow kan zeggen is dat ze zich een eigen (daar kan eventueel nog over gediscuteerd worden), herkenbare sound hebben toegeëigend. Dit was pure late sixties, early seventies (hard)rock. Cream of Blue Cheer maar dan zonder de knappe nummers. Samen met de plukkende bassist Anthony Meier en de zich danig in het zweet roffelende Paul Marrone probeerde Parker Griggs die pioniersperiode van de hardrock te reconstrueren, zo leek het toch. L.A. Witch zocht het in een al even ver verleden maar klonk toch nog eigentijds terwijl Radio Moscow daar geen enkele poging toe deed.
Niets op tegen want ik heb bakken vol platen uit die episode van de rockgeschiedenis. Maar je moet er wel iets mee doen. De sound imiteren, al is het tot in de perfectie volstaat niet want dan klink je al gauw gedateerd. Songs, die naam waardig, waren er nauwelijks en de zang van Parker Griggs beperkte zich tot een onbestemd gegrom, James Leg met een kater als het ware. Maar zelfs dan is het nog niet verloren. Stuw het net iets over the top zodat er een grappig aspect aan wordt toegevoegd (ik denk hierbij aan een Rev Brown) en dan kan je weer alle kanten uit. Helaas leek Parker Griggs me eerder een ernstig type die niet direct behoefte had aan die rare kronkels onder mijn hersenpan.
Was Radio Moscow dan zo slecht? Eigenlijk niet maar het deed me niets. Alleen in dat ene instrumentale nummer, kort voor het einde, liet Griggs zijn gitaar wat gevoel uitstralen. Meteen het enige moment waarin ik me enigszins kon terugvinden in die eindeloze vergelijkingen met Jimi Hendrix.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

zaterdag 29 juni 2019 10:52

Los Explosivos - Mexicaanse fuifnummers


Opener van dienst was The Permanentz, een nieuwe groep uit Brussel waar ik weinig over weet. Drie jongens brachten rechttoe rechtaan punk, strak gespeeld en met een zanger die zijn teksten snerend het café in vuurde. Als hij al eens echt zong deed hij dat lekker vals. Eindigen deden ze met een cover - altijd leuk -, “Dancing with myself” van Billy Idol, wat wel wat haaks stond op hetgeen we eerder gehoord hadden.

Los Explosivos komen uit Mexico Stad en toch vonden hun eerste twee platen, na eerst te zijn uitgebracht op plaatselijke labels, hun weg naar ‘Get Hip’ van Cynics voorman Greg Kostelich. Later voegde ook het Londense ‘Dirty Water Records’ een LP van hen toe aan hun catalogus. Totaal onopgemerkt zijn ze dus niet gebleven en in de Pit’s , zijn ze zelfs wereldberoemd.
Het was de derde keer dat ik ze hier zag en veel was er niet veranderd, wel afgeslankt tot een trio. Los Explosivos blijft de ultieme partyband voor wie houdt van rammelende sixties garagepunk. Met een ongezien enthousiasme vlogen ze erin: de voortdurend op en neer wippende “Sabu Avilés” en “Tiba Explosivo” (beide om beurt op gitaar of bas) en de zingende drummer Kasko maar de eerste nummers zorgden niet meteen voor vuurwerk.
Hun Spaanstalige cover van “Louie Louie” klonk ongeïnspireerd en toen ze ons ook nog eens “”Ay, yai, yai, yai canta y no llores” lieten meezingen vreesde ik al een rampscenario. Gelukkig bleek dit slechts een valse start en ik kreeg ik alsnog waarvoor ik gekomen was. Zoals het onstuimige “No eres papa mi” een Spaanse versie van “I can only give you everything”, dat enkele jaren geleden ook al fantastisch gecoverd werd door King Mud en geschreven werd door Van Morrison. Voor de jongeren onder jullie: jawel, Van Morrison had ooit een rock-‘n-roll hart (check Them) maar aan wie hij het verkocht heeft is mij evenwel niet bekend.
De hel was nu definitief losgebroken en de drie maakten hun groepsnaam volledig waar. Songs als splinterbommetjes die elkaar in snel tempo opvolgden, af en toe onderbroken om een pintje te vragen of om ons te beloven dat ze tot hun dood naar de Pit’s zullen blijven komen. Zo lijkt de toekomst van mijn favoriete punkhol dus verzekerd. Plots dook er nog een vierde Explosivo op, Giovanni, die achter het drumstel plaatsnam. Zo mocht ook Kasko zich even op gitaar, duidelijk het favoriete instrument van alle groepsleden, uitleven. Het zorgde voor een spetterende finale. Met eerst hun raison d’être, het nog steeds vlammende “Action woman”(oorspronkelijk van ‘The Litter’), en daarna het op ‘Peter Gunn Theme’ gebaseerde “Barracuda”.
Toen ik daarna buiten even naar adem stond te happen kwam iemand me doodleuk zeggen dat het technisch niet zoveel voorstelde. Meneer was duidelijk vergeten waarvoor de punk destijds werd uitgevonden. Los Explosivos, graag tot een volgende keer!

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

Dit was mijn eerste keer in La Cave Aux Poètes. Heel mooie naam en best een aangename club, tenminste als je een plaatsje vooraan weet te bemachtigen. Want dit is echt een kelder met het plafond niet hoger dan twee meter zodat er van een podium nauwelijks sprake is. Positieve punten waren het ruim assortiment aan Belgische bieren waaronder, het door mij niet echt gesmaakte Sas Pils, en de meer dan voldoende gratis parkeergelegenheid, wat niet altijd evident is in dergelijke steden.

Mercure, een drietal uit het nabijgelegen Lille, mocht stipt om 20u30 aftrappen en ze deden dat zeker niet slecht. De overigens uitstekende zanger Geoffrey Gosset droeg een shirtje van Queens Of The Stone Age en dat was ook de hoek waarin we Mercure mochten situeren. Vooral het eerste ellenlang nummer met enkele opmerkelijke tempowisselingen en wat prog invloeden kon op een goedkeurend gegrom van mijnentwege rekenen. Maar ook hetgeen volgde, een paar missers niet te na gesproken, mocht gehoord worden. Dat kwam vooral omdat Mercure zich ver weg hield van het leger stereotiepe en meestal oersaaie stonerbands. De gitaar van Gosset, die veelal de lage regionen frequenteerde, klonk steeds inventief en werd daarbij stevig geflankeerd door de bas van Simon Herbaut en de drums van Nicolas Dogadaski (beiden ook actief bij de post-metalband The Lumberjack Feedback). Fijne opwarmer.

Left Lane Cruiser is actief sinds 2004 maar kreeg pas echt enige bekendheid in 2008, toen ze tekenden bij Alive Records en hun tweede (voordien was er nog ‘Gettin’ down to it’ op het bescheiden Hillgrass Bluebilly Records en nog steeds indrukwekkende plaat, ‘Bring yo’ ass to the table’, verscheen. Ik zag ze toen, nadat ik ze eerst gemist had in het Franse Aulnoye-Aymeries (ze waren er niet geraakt wegens paspoort problemen), twee keer aan het werk (Bar Mondial en The Pit’s) en sindsdien moet ik ze zowat ieder jaar minstens één keer ontmoet hebben.

Van een verrassingseffect kan er dus al lang geen sprake meer zijn en toch wisten ze me te verblijden met een onverwachte songkeuze. Er was nog meer veranderd: drummachine Pete Dio was er niet meer bij. In de States tourt Freddy J IV opnieuw met Brenn Beck, drummer extra-ordinaire van het eerste uur, maar die zag de oversteek naar Europa niet zitten. Zo zat onze Freddie met hetzelfde probleem als James Leg en nu ook Margaret Airplaneman: afhakende drummers. Toch vond hij er één. In zijn eigen Fort Wayne, Indiana dan nog, een echte bluesman die hij al heel lang kent. Dan vroeg ik me af waarom hij hem niet eerder recruteerde maar dat werd wel heel snel duidelijk. Goeie drummer, niets op aan te merken, en een meer dan behoorlijk zanger, tig maal beter dan Freddy zelf en dat geeft die laatste ook grif toe, maar er zijn op zijn minst gezegd wat kosten aan. Hyperkinetisch is waarschijnlijk geen afdoende term voor wat we hier zagen. Johnny Revers, zo heet hij, leek wel een bonobo op speed. Achteraf poogde ik hem iets te vragen maar een zinnig gesprek met hem leek onmogelijk. Dat doet niets af van zijn muzikale kwaliteiten maar met zo iemand touren moet toch bijzonder lastig zijn. Was dit optreden een fiasco geweest dan had ik het Freddy nooit kwalijk genomen. Maar dat werd het allerminst!
Nochtans begon de set wat in mineur met twee nieuwe songs waarvan ik dacht: typisch Left Lane Cruiser maar zo heb ik er al net iets te veel gehoord. Daarna mocht Revers een nummer (van Taj Mahal) zingen en ik werd meteen weer alert. Knap gedaan en later mocht hij het nog twee keer proberen, “Hound Dog Taylor” en “I can’t be satisfied” van Muddy Waters, telkens met succes. Maar ook de eigen nieuwe nummers waarin we al eens een verdwaalde Stones of Led Zeppelin riff konden ontwaren , kwamen nu beter uit de verf. Een stuk steviger en beter ook dan op plaat, Left Lane Cruiser blijft een groep die je vooral live moet meemaken.   
Freddy’s stem bleek totaal aan flarden gereten en klonk eerder als het schurend geluid van versleten remmen maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door zijn fenomenaal gitaarspel. Hij had trouwens een sneer over voor de verzamelaars die hun gitaren aan de muur hangen. Gitaren zijn er om gebruikt te worden, in zijn geval moeten ze zelfs afzien. Overstuurd en bedolven onder tonnen gruis maar altijd met een perfect gevoel voor nuance. Een perfectionist die tussen de nummers zijn gitaar telkens uitgebreid moest stemmen maar dat nam ik er graag bij. Ook werd nog maar eens duidelijk dat Freddy een meester is in het naar zijn hand zetten van andermans nummers. Zo haalde hij “Grand Funk Railroad” moeiteloos door de trash bluesmolen en voegde er haast achteloos nog een indrukwekkende gitaaroutro aan toe.
Het kippenvelmoment van de avond werd “Baby please don’t leave me”, waarin Left Lane Cruiser wel slaagde waar Cedric Burnside enkele weken eerder niet lukte: de geest van Junior Kimbrough laten herleven. Het werd een ijzingwekkend scheurende versie die me een delirium bezorgde.

Dit was zeker niet de allerbeste Left Lane Cruiser (dat blijft tot nader order de editie met Brenn Beck) maar met deze set waarin alle oude krakers overboord gekieperd werden, kwamen ze toch aardig dicht in de buurt. Toen ik achteraf het pand verliet , zag ik een schichtige rat onder een geparkeerde wagen verdwijnen: een passend beeld om een avondje intense trash blues mee af te sluiten.

Organisatie: La Cave Aux Poètes (ism Les Bains de Minuit)

Eerste band was Schleu (mof in het Nederlands), een viertal uit Lyon waarvan Lars Ulrich beweerd zou hebben dat het de beste groep aller tijden is. Dat moet dan wel in een erg nare droom gebeurd zijn. Toen ze eraan begonnen stonden er nauwelijks zeven mensen te kijken en hun hysterische noiserock was niet van die aard om veel meer volk naar binnen te lokken. Beefheart’s ‘Trout mask replica’ achterstevoren op 78 toeren afgespeeld zal wellicht nog toegankelijker klinken dan hetgeen we hier hoorden. Heel even liet de zangeres ons hopen dat we het Franse antwoord op Melt Banana zouden krijgen , maar de lawine aan dissonante noten bleek toch nog een stuk moeilijker te verteren. The Flying Luttenbachers leek me een beter referentiepunt. Ons tolerantievermogen werd danig op de proef gesteld maar af en toe viel er ook echt wel wat te genieten. De gitarist , wiens gitaar soms klonk als een ontregelde sirene, wist met een minimum aan effectpedalen steeds verrassend uit de hoek te komen. Ook de andere instrumenten (bas en drums) konden individueel ontzag afdwingen. Alleen vroeg ik me soms af of ze wel wisten dat ze met zijn vieren waren. Op de momenten waarin ik dan toch enige vormen van structuur meende te ontwaren, lieten ze me zowaar mijmeren over Trumans Water, een band die me nog steeds nauw aan het hart ligt. Ik ging ervan uit dat Schleu een relikwie uit een ver verleden was maar bij nader toezien bleek dit om een geheel nieuw project, weliswaar met een stel veteranen in de rangen, te gaan. Na deze set hadden ze er alvast twee fans bij: de zanger en de drummer van Zerodent die er tot de laatste noot bij bleven headbangen.

Zerodent is een viertal uit het Australische Perth met twee platen op Alien Snatch! Records en een doortocht op het befaamde Gonerfest op het palmares. Het intussen wat talrijker geworden publiek zag een sympathiek en gretig bandje waarvan drummer Dylan Prossor blijkbaar dezelfde kapper als Amyl and The Sniffers frequenteert. Als dat maar geen trend wordt!
Postpunk met de nadruk, gelukkig maar, op punk waarbij ik dan niet denk aan groepen als Protomartyr of Preoccupations maar eerder Wire in gedachten heb.

Korte, aanstekelijke songs die behoorlijk sprankelden en dat kwam eerder door de instrumenten dan door de half gezongen half gesproken woordenstroom van Lee Jenkins. Het grootste aandeel daarin had gitarist Predag Delibasich. Hij leek wel het buitenbeentje in de groep, volledig in het zwart terwijl de andere drie voor wit opteerden terwijl hij ook een stuk ouder leek. Maar vergis je niet: hij is samen met Jenkins (tevens de twee enige originele leden) duidelijk de spil van de groep en bepaalt hij met klaar klinkende en rinkelende gitaarakkoorden de richting die Zerodent uit wil. En dat was een koers die zich niet halsstarrig aan postpunk vastklampte maar waarin ook andere invloeden zoals de slacker rock van Pavement getolereerd werden. Dat deed hij sober, onopvallend bijna en zonder de alom tegenwoordige batterij pedalen aan de voeten maar o zo doeltreffend.

Delibasich, van Servische afkomst, was trouwens bijzonder gelukkig dat hij in de Pit’s mocht spelen, niet in het minst omdat hij uitgerekend hier zijn broer terugzag. Niet alle nummers waren even geslaagd maar enkele briljante parels lieten me dat snel vergeten.

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

donderdag 30 mei 2019 19:53

Seth Walker - Rasperformer

Ik ga graag ‘blind’ naar optredens. Daarmee bedoel ik: geen gesnuister vooraf op Youtube, Bandcamp of Spotify maar zich enkel baseren op een korte begeleidende omschrijving. Daarvoor moet het vertrouwen in de desbetreffende club groot zijn en de afstand ernaartoe uiteraard niet al te groot. Dat kan zeker tegenvallen maar bij een verrassing kan de pas ontdekte muziek bijzonder intens smaken en voor een zaligmakende roes zorgen. Tijd om het nog eens te proberen, dacht ik,  maar bij aankomst in Leffinge bleek er meteen iets vreemds aan de hand te zijn. Hier stonden voor een dinsdagavond wel erg veel auto’s geparkeerd en toen ik de ingang bereikte viel meteen een briefje op dat inderhaast werd opgehangen: sold out! Ik had nog nooit van Seth Walker gehoord en plots bevond ik me in een, dankzij hem, uitpuilend café. Je zou je voor minder idioot voelen maar gelukkig vond ik enkele al even verbaasde leken waardoor ik me toch wat meer op mijn gemak voelde.

Een mix van blues, soul en jazz gebracht door een rasperformer’, dat waren de woorden die me naar Leffinge hadden gelokt. Dat laatste was alleszins niet gelogen. Hier stond een uitgesproken liveartiest op de planken die duidelijk na jarenlange ervaring alle knepen van het vak kende. We werden om de haverklap uitvoerig bedankt terwijl hij voortdurend anticipeerde op zijn publiek, zelfs als hij in het West-Vlaams werd aangesproken. Ook muzikaal liet hij weinig trucs onbenut om het volk te behagen maar tot mijn eigen verbazing stoorde me dat niet eens echt.
Seth Walker was duidelijk een man die vele watertjes doorzwommen had. Opgegroeid in North Carolina, verhuisd naar Austin, Texas waar hij de wereld van de muziek ontdekte om via Nashville in New Orleans te belanden. Die zwerftocht leverde hem, naast tien platen, ook een enorme waaier aan diverse muzikale invloeden op.
Het resultaat daarvan was evenwel niet de door mij verwachtte mix van blues, soul en jazz maar funky klinkende roots die een paar keer zelfs van een dosis reggae was voorzien. Niets op tegen, als je het broeierig weet te brengen zoals The Neville Brothers of de onvolprezen JJ Grey & Mofro maar dat gebeurde hier, ondanks de intussen hoog opgelopen temperaturen, niet. Daarvoor waren de songs te mainstream en klonk de stem, ondanks die scheur, wat te vlak.
Beste moment was toen hij in zijn eentje eerst “You send me” (Sam Cooke kan er bij mij altijd in) en daarna een zelfgepende blues bracht. Waarmee ik absoluut geen afbreuk wil doen aan zijn twee kompanen: drummer Tommy Perkinson en bassist Rhees Williams (deels op staande bas) waren schitterende muzikanten. Ook het gitaarspel van Walker zelf bleef tot het einde boeien. Goed getimede solo’s met een scherpe, heldere toon en gevoel voor humor. Jammer dat de nummers op zich me koud lieten.
Helemaal op het eind leek het dan toch te lukken toen hij met een song even in de buurt van Tony Joe White kwam en hij mijn handen wat enthousiaster op elkaar kreeg. Evenwel veel te laat en een bisronde, om eventueel nog iets recht te zetten, bleef uit.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

The Dee Vees - Addergebroed uit Manchester
Bones Shake, GUTS, The Dee Vees
Pit’s
Kortrijk
2019-05-10
Ollie Nollet

Abattoir Blues Records is een obscuur label uit Manchester dat zich naar eigen zeggen specialiseert in blues, garage, punk en psych en een naam heeft die alleszins tot de verbeelding spreekt. Dus trok ik, niet helemaal zonder verwachtingen, naar de Pit’s om kennis te maken met drie exponenten van dat label.

Eerste band waren The Dee Vees, een viertal dat blues, punk, garage en psych in de blender gooide. Het resultaat mocht er zijn! Van de smeerolie druipende gitaren (David J. Brennan, Matt Akers), de sensuele bas van de oorspronkelijk uit Brussel afkomstige Jessica Fernandez Lomas en de knallende drums van David Sheffield zorgden voor een lekker vette sound. Alleen de zang van Brennan, die met zijn verwilderd voorkomen wat weg had van een jonge Arthur Brown, viel me wat tegen. Maar dat euvel was snel vergeten toen ik meesterlijke nummers zoals “Say what you want”, een etterende trashblues die van The Gun Club had kunnen zijn, hoorde. Op andere momenten lag het er vingerdik op dat ze hun inspiratie bij The Cramps of zelfs Black Sabbath vonden maar storen deed dat nooit, integendeel, het ontlokte me net geen vreugdedansje. (8)

Ik maakte me al op voor een memorabele avond want na deze wonderlijke opener moest het beste nog komen, dacht ik. GUTS bijvoorbeeld waar ik, na wat luisteren naar hun LP, ‘Blunt force trauma’, op bandcamp, heel veel van verwachtte. We zagen dezelfde drummer, Matt Akers die zijn gitaar ruilde voor een bas en twee nieuwkomers: gitarist James Court en zanger Liam O’Neill. Zelf omschrijven ze hun ding als ‘serial killer blues’ en op plaat deden ze me denken aan La Muerte en The Birthday Party.
Maar het leek wel een andere band die daar op het podium in de Pit’s stond. Blues viel er absoluut niet te horen en O’Neill leek in het eerste nummer zowaar Jim Morrison te imiteren. Hij kon zeker beter zingen dan David J. Brennan, helaas leverde dat niet zo heel veel op. De grootste teleurstelling was evenwel de gitarist. Geen idee waar hij naar toe wou - soms leek hij te solliciteren bij een prog metal band - maar het was zeker geen plaats waar ik op vakantie zou willen gaan. Zelfs hun prijsnummer, het trage, dreigende “666” lieten ze in de kast of hadden ze het onherkenbaar verminkt? Jammer. (5)

Met Bones Shake keerde de ‘blues’ terug en dat dankzij de nijdige bottleneck riffs van Andy Sheffield. Geen bas hier maar dat werd uitstekend opgevangen door de arme David Sheffield (voor de derde keer achter het drumstel) die bijzonder explosief tekeer ging. Het leek wel het concept van Left Lane Cruiser en bij momenten hield die vergelijking echt wel steek. Alleen was er hier nog een derde man, opnieuw David J. Brennan die dit keer geen moeite deed om te zingen maar zijn ongecensureerde teksten monotoon en agressief de zaal in spuwde. Het ging hem beter af terwijl hij zich dit keer zonder gitaar volledig kon laten gaan. Zo volgde er de obligate wandeling op de toog terwijl hij even later de dieperik in dook om te liggen kronkelen op de grond tussen het volk.
Aan inzet geen gebrek alleen vond ik de combinatie blues en punk soms wat wringen waardoor mijn voorkeur deze avond toch naar The Dee Vees ging. (7)

Organisatie: Pit’s Kortrijk

maandag 06 mei 2019 18:44

Wives - Grotestadsrock

Van marketing hebben ze bij Wives (uit Queens, New York) blijkbaar weinig kaas gegeten. Hun naam is niet alleen moeilijk te googelen, ze is al ettelijke keren door andere groepen gebruikt. Bovendien toerden ze door Europa terwijl hun eerste plaat nog in de maak is. Dit geheel terzijde. De vier beleefden duidelijk de tijd van hun leven en ook wij amuseerden ons best.
Wat onverwacht eigenlijk want Wives is een nieuw project van gitarist Andrew Bailey van DIIV, een groep die het soort dromerige indierock maakt waar ik alleen maar moe van word. Maar dit was duidelijk wat anders: grotestadsrock waardoor je, mits enige verbeelding, echo’s uit de rijke New Yorkse rockgeschiedenis hoorde schemeren. Een flink stuk forser en gruiziger dan DIIV met gitaren die zich gretig wentelden in noise en grunge.
Laatste single heet trouwens “Waving past Nirvana”. Ik hoorde ook een hoog Lou Reed gehalte maar dat had vooral te maken met de zangstijl van Jay Satterwhite.
Een goeie sound hadden ze zeker maar ook de nummers zelf mochten er best zijn, buiten die paar missers dan. Maar het zal toch vooral dat ene nummer zijn, dat traag begon en een geweldige spanningsopbouw kende, die me reikhalzend naar die eerste plaat doet uitkijken.

Pagina 7 van 19