logo_musiczine_nl

Cactus Club, Brugge - concerts

Cactus Club, Brugge - concerts 2024 08-09 Hotwknd: Zinger (ism Brugge Plus) 16-09 Hollow coves, Teun 21-09 Senses fail, Saves the day, Youth foutain (ism Eye spy) 25-09 Equal idiots (try-out) 28-09 Dub revolution: Channel one with Ras Sherby, Indica dubs…

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Epica - 2024/8/...
Epica - 2024/8/...
Geert Huys

Geert Huys

Sinds zijn inauguratie tot prominent lid van de Next Dylan Club ergens vroeg in de jaren ’70 heeft de voormalige Rolling Stone journalist Elliott Murphy zich langzaam maar zeker zelf ontpopt tot een stijlicoon voor een hele trits singer-songwriters en indie bands. Maar zoals vele iconen van over de grote plas is ook Murphy nooit sant in eigen land geweest. In Europa kan hij daarentegen reeds decennia lang rekenen op een hondstrouwe aanhang, waardoor de man op zijn oude dag nog een stuk of 100 optredens per jaar weet te versieren.
Wie Murphy op Belgische bodem aan het werk wil zien heeft helemaal geen excuus om de man te mislopen. De gerenomeerde singer-songwriter ruilde een hele tijd terug de Big Apple voorgoed in voor de Franse lichtstad, dus in minder dan een oogwenk staat hij met de Thalys op Belgische bodem voor op zijn minst een paar optredens per jaar.

Op het podium hebben Elliott Murphy en zijn eeuwige hoed een onberispelijke staat van dienst, en dat was afgelopen vrijdag in de aardig volgelopen Orangerie van de Botanique niet anders. Het werd een uiterst ontspannende avond waar speelplezier, geestige bindteksten en eerlijke songs bijna twee uur lang de hoofdrol opeisten. Dat Murphy uitgerekend die dag 63 kaarsjes mocht uitblazen maakte het voor iedere aanwezige een waar voorrecht om op ‘s mans eigen birthday party aanwezig te zijn.
De vele jaren on the road hebben de Franse Amerikaan een pak levenswijsheid bijgebracht die hij als geen ander in grappige quotes weet om te zetten. Zijn cynische dankbetuiging aan de Franse regering voor het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd leek ons één van de meest gevatte quotes van de avond. Dankzij Sarkozy & co kan Murphy immers nog een aantal jaar langer officieel aan de slag blijven, en zowaar, voor één keer onthield zelfs het vakbondsfront zich van elk commentaar.
Wie de tekstvellen van Murphy er op naslaat komt keer op keer tot de conclusie dat de man tot één van de meest veelzijdige singer-songwriters van zijn generatie dient te worden gerekend. De van melancholie doortrokken filosoof in “Jet-Lag” en “You Don’t Need To Be More Then Yourself”, de naïeve romanticus in “The Best Kiss” en “Take That Devil Out Of Me” of de primitieve rocker in “Last Of The Rock Stars” waar een flard “Shout” achteraan holde, allen passeerden ze de revue.
Niet elke bevlogen singer-songwriter is daarom ook een groot entertainer, maar in de persoon van Murphy gaan beiden wonderwel samen. Vergezeld van zijn vaste begeleidingsband The Normandy All Stars zorgde hij steevast dat er altijd wel iets te beleven viel op het podium. Zo zette hij samen met zijn maats tijdens het feelgood deuntje “Rain, Rain, Rain” een karikaturaal ZZ Top dansje in, of schurkte hij in de beste traditie van Neil Young & Crazy Horse dicht tegen zijn gitarist Olivier Durand aan op het ontstuimige “Take Your Love Away”.
In Durand heeft Murphy zowel op als naast het podium een trouwe sidekick gevonden. Beiden durven al eens samen een song schrijven, maar bovenal is de Fransman een meestergitarist van een uitzonderlijk kaliber die de schrijfsels van Murphy een potige rockinjectie toedient. Op “Everything I Do (Leads Me Back To You)” mocht Durand zelfs heel eventjes de plaats innemen van Springsteen, die dit nummer samen met diens vriend en generatiegenoot Murphy ergens midden jaren ‘90 inblikte voor het meesterlijke ‘Selling The Gold’ album.
Toen Murphy & co met het ruim 35-jaar oude “Diamonds By The Yard” het eerste deel van de set afsloten twijfelde geen kat er aan dat het feestje lang nog niet over was. De bezwete hoed was intussen vervangen door een versgestreken bandana toen het grappige “Come On Louann” de bissen op gang trok. Een unplugged versie van “Rockin’ In The Free World” leverde vervolgens een leuk kampvuurmoment op, maar het was vooral een doorleefd “Green River” dat de grootste indruk maakte.

Een deel van het publiek stond al een zuurverdiende pint te bestellen aan de bar toen de groep alsnog een laatste salvo loste. Het oudje “Drive All Night” ging naadloos over in het Easy Rider anthem “Born To Be Wild”, een slotstatement die we de Old Dylan nog niet zo direct zien maken. Vorst Nationaal of het Sportpaleis haalt Elliott Murphy waarschijnlijk nooit meer, de geschiedenisboeken als beste New Dylan ooit wellicht wel.

Organisatie: Botanique, Brussel  

Minneapolis, Mon Amour: het zou een songtitel van Stijn Meuris kunnen zijn, maar het is bovenal een fraaie AB concertreeks die de spotlights richt op één van de belangrijkste epicentra van de Noord-Amerikaanse alternatieve rock scene. The Trashmen, The Replacements, Hüsker Dü, Soul Asylum, Babes In Toyland, Semisonic,...: iedere zichzelf respecterende rockadept weet intussen dat er iets bijzonders in het water van de City of Lakes zit. In bovenstaand rijtje passen ook The Jayhawks, een groep die zoals alle goede dingen in het leven in verschillende versies bestaat. Met zanger/gitarist Mark Olson aan boord was de band in de early 90ies verantwoordelijk voor een revival van de close harmony folkrock, zonder Olson werden The Jayhawks langzaam maar zeker een stuurloos schip onder het bevel van de overgebleven sterkhouder Gary Louris.
Een paar jaar terug kruisten Olson en Louris terug elkaars muzikaal pad, en voor ze het goed en wel door hadden , bevonden ze zich samen met een aantal andere originele Jayhawks kompanen in de studio om een nieuw album in te blikken. ‘Mockingbird Time’ is duidelijk meer dan een fraaie reünieplaat geworden, ze laat bovenal horen dat de tandem Olson-Louris nog een flink eindje kan meefietsen met de Fleet Foxes van deze wereld.

The Jayhawks kregen afgelopen dinsdag de eer om Minneapolis, Mon Amour op passende wijze af te sluiten, maar de diesel van Olson en Louris was duidelijk nog niet warm gelopen toen een slordig en futloos “Wichita” uit hun magnum opus ‘Hollywood Town Hall’ (‘92) werd ingezet. De elektrische gitaar van Louris miste de nodige punch en ook bij Olson was enige bevlogenheid aanvankelijk ver te zoeken. Na een middelmatig “Take Me With You (When You Go)” vreesden we zelfs heel even dat de mot er voor de rest van de avond zou blijven inzitten, ook al omdat de rest van de groep een bezadigde indruk gaf.
Eigenaardig genoeg keerde het tij pas bij de nummers uit de nieuwe plaat ‘Mockingbird Time’, zoals “Closer To Your Side” en het bescheiden radiohitje “She Walks In So Many Ways”. Voor het eerst zat de close harmony tussen beide frontmannen echt goed en deden ze hun reputatie van folkrocking Everly Brothers alle eer aan.

Geen mens die echter nog maalde om de valse start toen een heerlijk melancholisch “Blue” uit de boxen rolde. Met voorsprong de beste single die The Jayhawks op hun geweten hebben, en ook in de AB goed voor één van de hoogtepunten van de avond. De groep hield dit momentum vast met het innemende “No Place”, één van de oude Mystery Demos die vorig jaar aan de reissue van ‘Tomorrow The Green Grass’ werden toegevoegd. Met de nieuwe songs “Tiny Arrows” en “Black-Eyed Susan” bewezen Olson & Louris bovendien dat ze ook anno 2012 in de back catalogues van Flying Burrito Brothers, Byrds en Buffalo Springfield nog steeds genoeg ingrediënten vinden om hun eigen tijdloze countryfolk te brouwen. Klassieke oudjes als “I’d Run Away” en “Two Hearts” moesten qua spankracht en souplesse het zelfs afleggen tegen het nieuwe werk.
De gezapige countryboy Olson en de overgeconcentreerde Louris kon je de ganse set door moeilijk beschuldigen van overdreven enthousiasme. Daarvoor waren hun bindteksten immers te bescheiden en kleurden hun gitaren te weinig buiten de lijntjes om de overigens goed gevulde AB echt te doen vonken. Helemaal op het eind van de set vielen beide heren toch één enkele keer uit hun rol. Toen de guitige Chuck Prophet de rangen kwam vervoegen tijdens het obscure gospelcountry niemendalletje “Up Above My Head” waanden we ons heel even in de evangelische kerk, met Olson in de rol van publieksmennende predikant.

Tijdens de bisronde kregen zowel drummer Tim O’Reagan als Olson elk een vrijgeleide om met respectievelijk “From Tampa To Tulsa” en “How Can I Send Tonight (There To Tell You)” één van hun eigen schrijfsels te brengen. Oerdegelijke nummers, dat wel, maar het publiek bleef toch halsreikend uitkijken naar meer radiovriendelijk voer. Dat kwam er ook, met “Waiting For The Sun” en het van Grand Funk geleende “Bad Time” waarmee het doek definitief viel over Minneapolis, Mon Amour.
The Jayhawks daarentegen zijn, op grond van hun knappe come-back plaat, nog niet aan het einde van hun Latijn maar kunnen op het live front wel een dosis spierversterkende middelen gebruiken.


Opwarmer van dienst Chuck Prophet is voor vele Jayhawks fans ongetwijfeld een oude bekende. Sinds het verscheiden van Green On Red leverde de robuuste singer-songwriter een trits indrukwekkende soloplaten af die net als het werk van Olson en Louris stevig geworteld zijn in de Amerikaanse rock, country en folk traditie. Zonder zijn begeleidingsband The Mission maar met het nagelnieuwe album ‘Temple Beautiful’ onder de arm, opende een goed gemutste Prophet met “Let Freedom Ring”. In tegenstelling tot zijn makkers van The Jayhawks kreeg Prophet meteen de juiste live vibe te pakken, en stond die tijdens zijn halfuur durende set eigenlijk nooit meer af.
We noteerden “The Left Hand And The Right Hand” en “I Felt Like Jesus” als knappe nieuwe songs, maar het meest beklijvende moment had de Amerikaan opgespaard tot helemaal op het eind. Uit de vergeten parel ‘Age Of Miracles’ (‘04) diepte hij het funky ingekleurde “You Did (Bomp Shooby Dooby Bomp)” op, waarmee Prophet het duffe en kleurloze imago van het singer-songwriter metier met de nodige zin voor avontuur van tafel veegde. Nu enkel nog hopen dat de organisaties van Cactus en Dranouter ook meelezen, en het wordt weer een schitterende festivalzomer.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

 

De titel van Ierland’s meest extravagante muzikale exportproduct kan eigenlijk maar naar één man gaan. Als voormalig frontman van het ongecontroleerde gothpunk collectief Virgin Prunes liet Gavin Friday reeds vroeg in de 80ies zijn uitgesproken liefde voor het theatrale en filmische al duidelijk blijken, maar eens op het solo pad kreeg de cabaretier in Friday pas echt vrij spel. Na een reeks fraaie solo albums en een soundtrack hit met boezemvriend Bono voor het aangrijpende epos ‘In The Name Of The Father’ blonk de Ier de jongste vijftien jaar echter vooral uit in afwezigheid. In de luwte kreeg de artistieke duizendpoot in Friday zijn schaapjes weliswaar vlotjes op het droge als filmcomponist en als artistiek adviseur van U2, maar stiekem hoopten liefhebbers van het betere levenslied al jaren op een echte terugkeer van hun idool.
Vorig jaar kwam dan eindelijk het verlossende woord met de release van ‘catholic’, ’s mans eerste liedjesalbum sinds ’95. Een eerder bescheiden return-to-form, zo bleek, maar belangrijker was de vaststelling dat de flamboyante Ier tijdens het afgelopen Crossing Border festival zijn kunstjes nog niet had verleerd.

Tijdens de laatste halte op hun Belgische driedaagse die eerder al Hasselt en Leuven (zie de livereviews ndl en fr op de site) aandeed lieten Friday en zijn vijf kompanen afgelopen zaterdag ook de Gentse Handelsbeurs vlotjes vollopen. Vooraan op het podium een tafel en stoel, een paar glimmende glazen, de obligate fles wijn en een dampende kop thee als vaste attributen, vanuit de achtergrond klonk een onheilspellende avondklok die meteen de juiste dramatische toon zette. Van enige rustige vastheid die je bij een vijftiger met een indrukwekkende staat van dienst zou kunnen verwachten was bij aanvang helemaal geen sprake.
De groep nam een ongemeen venijnige Sturm und Drang start met de Virgin Prunes classic “Caucasian Walk”, het nieuwe “Where’d Ya Go? Gone” sloot daar wonderwel naadloos op aan, en een als “Next” vermomde eigen interpretatie van Brel’s “Au Suivant” sloot het indrukwekkende openingsrijtje af.
Friday zelf zag er met zijn zwart ooglapje aanvankelijk vrij vervaarlijk uit. Hij verkende meteen alle uithoeken van het podium, en nam al marcherend, staand, zittend, knielend of gehurkt zowat alle denkbare poses aan om het publiek doorheen gans het optreden secuur te observeren. De Ier verkeerde als vanouds in bloedvorm, wat hij trouwens ook voor een stuk te danken had aan zijn uitstekende begeleiders waaronder met name celliste Kate Ellis gerust de tweede ster van de avond kon genoemd worden.
Na de misschien wel wat te luide start ging de kurk van de fles en werd Friday steeds spraakzamer. Hij vrijde het publiek op met complimentjes over onze biercultuur, stak de draak met pedofiele priesters die een opmerkelijk gemeengoed blijken te zijn van België en Ierland, maar uitte even goed zijn bewondering voor Jacques Brel. De stap van een Grote Belg naar een Grote Ier was hiermee vlug gezet. Het van zijn illustere landgenoot Oscar Wilde geleende “Each Man Kills The Thing He Loves” gaf destijds de titel aan Friday’s solo debuut, en geldt nog steeds als één van zijn allermooiste chansons noires. Samen met een al even indrukwekkend “Apologia” zorgde dit epos over dood en verlies zonder meer voor één van de meest beklijvende kippenvelmomenten in de set.
Naast Brel en Wilde staan ten huize Gavin nog een pak andere helden op de schouw te pronken. Ter inleiding van het poppy “King Of Trash” mijmerde Friday terug naar die ene magische Top Of The Pops aflevering waarin hij net niet verliefd werd op Marc Bolan, die net als de Ier een extraverte levensgenieter was maar zoals bekend op een dag met de verkeerde chauffeur de baan op ging. In “Caruso” herkende Friday dan weer de eerste popster van de 20ste eeuw. Hij mag dan wel geen partij zijn voor de legendarische Italiaans tenor qua stemtimbre, beide heren vinden elkaar wonderwel als het op Shakespeariaanse dramatiek en pathos aankomt.
Maar het moet gezegd zijn, tussen al dat moois uit de eerste drie solo albums vielen de nummers uit de jongste worp ‘catholic’ doorgaans toch wat te licht uit. De nieuwe songs kabbelden rustig voorbij maar deden nergens haartjes rechtop staan. Enkel het vederlichte “Blame” werd van de nodige emotionele weerhaakjes voorzien, niet in het minst omdat Friday er de vertroebelde relatie met zijn overleden vader uit de doeken deed. De spreekwoordelijke krop in de keel werd echter prompt weggespoeld met de bescheiden radiohit “I Want To Live”. Tijdens het bijzonder funky maar te lang uitgesponnen “Angel” maakte Friday een gezondheidswandelingetje door de zaal, maar bewees hij wel met verve dat zijn verwijfde falsetstem na 52 lentes nog steeds behoorlijk intact klinkt.

In de bisronde liet Friday opnieuw enkele van zijn muzikale stokpaardjes aandraven. Met “Five Years” haalde de Ier nog eens het beste glamrock album ooit op naam van David Bowie en diens ‘Spiders From Mars’ van onder het stof, en Grote Belg Brel passeerde zowaar een tweede keer met “Port Of Amsterdam”. Tussendoor flirtte Friday met een (uiteraard) vrouwelijke fan die het net als hij zonder Valentijnsgeschenk had moeten stellen, waarop een koppel rode rozen in beide richtingen prompt van eigenaar veranderden.

De flamboyante ladiesman kreeg uiteindelijk waar hij al bijna twee uur lang subtiel naar hengelde: een staande ovatie. En eerlijk, we gunnen het hem op een manier meer dan zijn boezemvriend Bono. Op de stoep bij Mr. Friday vallen nu eenmaal geen goedkope slogans te rapen, wel diepgravende observaties over zijn eigen heilige drievuldigheid: liefde, sex en de dood. Amen!

Neem gerust een kijkje eerder naar de pics Muziekodroom, Hasselt
http://www.musiczine.net/nl/fotos/gavin-friday-15-02-2012/

Organisatie: Handelsbeurs, Gent

vrijdag 03 februari 2012 01:00

S.C.U.M: le nouveau shoegaze est arrivé

S.C.U.M - Ancienne Belgique (Club)
Afgekorte groepsnamen hebben iets mysterieus. Geoefende (muziek)kwisfanaten zien er een spielerei in om de volledige naam in een mum van tijd uit te braken, maar voor de band in kwestie draaien ze meestal rond een soort mission statement die integraal deel uitmaakt van hun imago. In navolging van niet onverdienstelijke voorgangers als R.E.M., D.R.I en N.W.A. probeert nu ook het Londense gezelschap S.C.U.M (for the record: zonder puntje na de M) op die manier een pagina in de muziekencyclopedie te versieren. Met het ‘Society for Cutting Up Men’ manifest van de Franse feministe Valerie Solanas als inspiratiebron voor hun groepsnaam geeft dit vijftal niet enkel te kennen nu en dan een controversieel literair werkje achterover te slaan, ook op muzikaal gebied is er een arty kantje te bespeuren.
Het vorig jaar verschenen S.C.U.M debuut ‘Again Into Eyes’ is wat men noemt een ongrijpbaar album, op zich niet ongewoon als je weet dat de groep onderdak heeft gevonden bij het eigenzinnige Mute Records label. Wel ongewoon voor een jonge Engelse band is dat hun geluid niet onmiddellijk referenties oproept aan een trits andere bands. Vele critici stoppen S.C.U.M gemakkelijkshalve in het shoegaze hokje, maar evenzeer zijn er ankerpunten met de postrock, postpunk, gothic, electrowave of zelfs krautrock.

In thuisland England gaat het intussen crescendo met hun populariteit, maar voor de maiden trip op Belgische bodem moest S.C.U.M echter vrede nemen met een halfvolle AB Club. Geen nood, vanaf de epische opener “Days Untrue” werd duidelijk dat de groep zelfs voor twee man en een paardenkop het volle Britse pond zou geven. Badend in een kaleidoscopische lichtgloed namen twee keyboards vlotjes de rol over van de gitaren die gewoonlijk de scepter zwaaien in de doorsnee shoegaze band. Naast de onderkoelde stortvloed aan synthklanken die over zowat elk S.CU.M nummer wordt uitgekieperd vormt de creepy grafstem van Thomas Cohen hét handelsmerk van de band. De tengere frontman is geen familie van opa Leonard, maar elders in de groep zijn wel een paar interessante muzikale familiebanden te vinden. Zo blijkt keyboardspeler Samuel Kilcoyne de zoon van Barry 7, medeoprichter van het geschifte electrocombo Add N To (X), en heeft bassist Huw Webb een broer rondlopen bij The Horrors. Alhoewel Cohen & co te kennen geven dat hun iPods vooral door Throbbing Gristle en Liars worden geterroriseerd zijn hier en daar trouwens wel wat invloeden van The Horrors in het repetitiehok van S.C.U.M binnengeslopen. De nieuwe single “Faith Unfolds” zou bijvoorbeeld niet misstaan als bonus track op het opus magnum van The Horrors ‘Primary Colours’.
Met slechts één album onder de arm beschikte de groep over net te weinig songs om een gans concertuur te vullen, maar de toegemeten tijd werd door S.C.U.M ruimschoots benut om een paar hoogtepunten te scoren. Tijdens het woeste “Amber Hands” kregen de gitaren voor één keer toch de bovenhand op de synths. Wie het ooit heeft aangedurfd om een album van Spacemen 3 te beluisteren kan zich wellicht het best inbeelden welk hallucinant sfeertje er tijdens dit nummer in de zaal rond hing. Niet alles draaide echter rond decibels en georchestreerde kakafonie, ook als er even gas werd terug genomen zoals tijdens het pastorale “Sentinal Bloom” bleef de groep indruk maken. Afsluiter “Whitechapel” werd opvallend voortgestuwd door een averechtse disco beat van drumster Melissa Rigby; het kind lijkt qua styling wel geknipt voor de betere Engelse kostschool maar heeft blijkbaar toch genoeg gespijbeld om haar drumkit met kennis van zaken te geselen.

Zoals het een eigenzinnige Engelse band met zin voor mysterie betaamt kreeg het publiek er ondanks stevig aandringen geen encores bovenop. Het moeilijke tweede album of de aangekondigde strijd tussen bevestigen of ontgoochelen wacht het jonge gezelschap nu op. En ja, nu The Horrors langzaam maar zeker richting mainstream evolueren gunnen we S.C.U.M maar wat graag het vrijgekomen plaatsje onder de spotlights.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

We verdenken Erik de Jong aka Spinvis ervan een stille bewondering te koesteren voor René Magritte. ‘Ceci n’est pas une pipe’: niets is wat het lijkt in de bovenkamer van de Jong. De wat excentrieke Nederlander debuteerde op z’n 40ste met de klassieke single “Voor Ik Vergeet”, en sindsdien is hij langzaam maar zeker uitgegroeid tot een waar begrip in de Lage Landen en prijken zijn albums steevast op elk zichzelf respecterend eindejaarslijstje.
Vanuit Het Vaticaan, de studio onder diens huis in het onooglijke Nieuwegein, voorziet de Jong zijn surrealistische woordkunst van de passende soundtrack. De zonderlinge krullebol sleutelde er maandenlang aan zijn derde studio album ‘Tot Ziens, Justine Keller’ dat eind vorig jaar eindelijk het levenslicht zag. Met het radiosucces van de vooruitgeschoven single “Oostende” en een stekje in de Radio 1 - Sessie van Gorki ziet Spinvis zijn aanhang in Vlaanderen tegenwoordig alleen nog maar toenemen. We hebben de Jong de voorbije jaren in totaal verschillende gedaanten aan het werk gezien, de ene keer als ongekroonde koning van de experimentele lo-fi omringd door een paar dozijn toeters, bellen en andere geluidseffecten, de andere keer enkel gewapend met een dichtbundel op een literaire avond. Maar toch, het was best wel even wennen om afgelopen woensdagavond in cc De Spil in Roeselare nu ook kennis te maken met Spinvis als volbloed rockgroep.

Anders dan een ‘reguliere’ band kiest de Jong gewoontegetrouw voor een averechtse opener. Celliste Saartje Van Camp werd als voorwacht het podium opgestuurd; haar engelengezang werd langzaam maar zeker overstemd door een kakafonische geluidsbrij toen de Jong en zijn andere kompanen zich in extremis nog even aan een laatste soundcheck waagden. Uit de chaos doemden heel voorzichtig de eerste noten van “De Grote Zon” op, een eerder intimistisch liedje over de immense snelheid waarmee het leven aan iedereen lijkt voorbij te flitsen, maar toch wat verrassend een behoorlijk stevige versie meekreeg. Veel tijd om te mijmeren kreeg het publiek verder niet, want met “Heel Goed Nieuws” en het oudje “Astronaut” schroefden de Jong & co gestaag het tempo en de decibels omhoog. Deze Spinvis On Speed ging duidelijk voor intensiteit en volume, en had minder oog voor de subtiele effectjes waar elk Spinvis album bol van staat. Net daardoor werd “We Vieren Het Toch”, met voorsprong het meest indringende nummer uit het jongste album, op de planken van cc De Spil gedegradeerd tot een eerder doordeweeks nummer.
Voor iemand die niet bepaald bekend staat als een veelprater waren de bindteksten van de Jong best wel onderhoudend. Ter inleiding van “Overvecht” mocht het publiek even binnengluren in de jeugdjaren van de Jong en de tijd dat steriele appartementsblokken als paddestoelen uit de grond schoten; “Koning Alcohol” werd dan weer subliem opgedragen aan het ontvrienden van de fles als beste kompaan. In het afsluitende “Kom Terug” gaf de Jong het publiek tenslotte nog een eigengereide levensles mee: “Reis ver, drink wijn, denk na, lach hard, duik diep, kom terug”.

Niet dat de Jong en zijn gevolg tot dan toe bepaald zuinig waren geweest op hoogtepunten, toch slaagde de groep er pas tijdens de bisronde in om ons echt bij het nekvel te pakken. In De Laatste Show was al eerder te zien hoe “Twee Meisjes” van Raymond en “Bagagedrager” vakkundig in elkaar werden gedraaid door Spinvis. Een sterk staaltje live mashup van twee moderne kleinkunst klassiekers die elkaar op het eerste zicht weinig te vertellen hebben, maar in de handen van de Jong spontaan samensmelten tot één lange melancholische trip.
Dagdromen is zo een andere hobby van Spinvis. Over de gruwelijke actualiteit van alledag heeft hij liever geen mening, de Jong zondert zich af maar sluit zich niet af in het speelse “Ik Wil Alleen Maar Zwemmen”. Zwaarmoedigheid krijgt dus zelden een kans in de bovenkamer van de Jong, wel integendeel. Helemaal op ‘t eind disselde hij een anekdotisch kortverhaal op over de bij onze noorderburen erg populaire roze koeken en hing er vervolgens moeiteloos “Wespen Op De Appeltaart” als slotakkoord aan op.

De koek was toen weliswaar volledig op, maar het gezellige gekeuvel achteraf in de bar met toetsenist Lucas Oldeman was een kruimeltje die ondergetekende niet kon laten liggen. We zijn niet te weten gekomen wie die Justine Keller nu precies is, maar wensen haar toch maar een behouden vaart voor dat retourtje planeet Spinvis.

“Alvoren de grote mensen aan het woord te laten mogen wij u komen entertainen”, aldus opwarmer van dienst Senne Guns. Eindelijk een jonge gast die zijn plaats kent, zou je dan denken, maar de overdreven nederigheid, flauwe woordspelingen en dito rijmelarij maakten dat zijn set al vlug ging vervelen. De verwachtingen waren nochtans redelijk hoog gespannen. Guns wist vorig jaar een kleine hype in kleinkunstland op zijn naam te schrijven met het innemende “De Goudvis”, en werd net niet doodgeknuffeld door Raymond in zijn Radio 1 Sessie For Life afgelopen december. Echter, het ontbreekt Guns aan een eigen muzikale identiteit om momenteel enige potten te breken. We verwijzen hem graag terug naar een duister zolderkamertje om nog wat verder aan dat beloftevol kleinkunstsmoel te werken.

Organisatie: CC De Spil, Roeselare

Arrogantie kan een mooie deugd zijn. Of om de notoire opschepper Ian McCullogh te citeren: “It would be a masterclass for anyone who's ever been in a band that isn't quite as good as the band I'm in". De muziekgeschiedenis spreekt McCullogh (Mac voor de vrienden) alvast niet tegen. De groep in kwestie, ECHO & THE BUNNYMEN, baarde in de eerste helft van de 80ies een stuk of vier klassieke albums op rij die intussen behoren tot het cultureel erfgoed van wat later Britpop zou gaan heten. De eerste twee uit dat rijtje, ‘Crocodiles’ (‘80) en ‘Heaven Up Here’ (‘81), worden deze winter door Mac & co van onder het stof gehaald voor een nieuw live offensief. Oude gloriën die hun classic album(s) nog eens integraal spelen, dat is uiteraard koren op de molen van de AB die sinds een paar jaar dergelijke groepen ook op Belgische bodem bestaansrecht geeft met de ‘Rewind’ concertreeksen.

Voor een band wiens recentste platen vliegensvlug in de soldenbakken verdwijnen klonken Echo & The Bunnymen afgelopen vrijdag plots toch weer even heel relevant. Bovendien had McCullogh duidelijk zijn dagje: zijn nasale klaagzang bleef even sterk nazinderen als in de begindagen, en tegen zijn gewoonte in kwam hij zelfs tot een aantal verdienstelijke pogingen om hier en daar een complimentje te maken aan het massaal opgekomen fanlegioen. Zo noemde hij Brussel na thuishaven Liverpool de tweede beste plaats ter wereld om op te treden, en tot spijt van de aanwezige N-VA aanhang liet McCullogh zich meerdere malen verleiden tot het scanderen van “Vive La Belgique”.
Van de oorspronkelijke groepsbezetting anno ’78 herkenden we naast McCullogh verder ook nog gitarist Will Sergeant die uiterst geconcentreerd alle echo effectjes minitieus invulde. De vier jonkies die McCullogh en Sergeant recruteerden om de rest van de honeurs waar te nemen maken van Echo & The Bunnymen anno 2012 een strakke en gretige live band die bijlange nog niet rijp is voor de Golden Years.
Tegen het decor van een reusachtig camouflagenet moest een onheilspellende intro van Gregoriaanse gezangen voor de juiste atmosfeer zorgen. Vanachter het rookgordijn volgden de postpunkparels uit het debuut ‘Crocodiles’ elkaar in ijl tempo op, zoals het hoort volgens de ‘Rewind’ formule in de juiste track orde van het album. De mosterd werd hier vooral gehaald uit de 60ies Nuggets catalogus: jachtige gitaren, psychedelische vocals, en hier en daar een spaarzaam orgeltje. Aan het nog steeds heel knappe “Villiers Terrace” werd bij wijze van illustratie zelfs een stukje “Roadhouse Blues” van The Doors gekoppeld. Diezelfde Doors kwamen even later ook om de hoek kijken op de debuutsingle “Pictures On My Wall”, een nummer dat voorts stijf staat van de referenties naar de belangrijkste band op dat moment, Joy Division.
Na het instant succes van ‘Crocodiles’ stonden Echo & The Bunnymen voor een dilemma: doorgroeien naar een stadiumact naar het voorbeeld van generatiegenoten U2 en Simple Minds, of toch maar verder graven naar dat eigen maar niet noodzakelijk commercieel succesvol geluid. Het werd de tweede optie. De onbezonnen punk mentaliteit en de jeugdige overmoed van het debuut maakten op het tweede album ‘Heaven Up Here’ plaats voor een pastoraal, weids en weemoedig geluid. We begrijpen trouwens nog steeds niet waarom opener “Show Of Strength” nooit op single is verschenen; ruim drie decennia na datum klinkt dit nummer nog steeds danig fris waardoor verdienstelijke copycats als Interpol en Editors ineens een stuk minder relevant worden. Ook andere prijsbeesten zoals het lang uitgesponnen “Over The Wall”, de bijna-hitsingle “A Promise” en het ultieme eerbetoon aan The Sound “All My Colours” maakten van Echo & The Bunnymen een kwartier lang weer heel even the best band in the world.

Heel even dreigden McCullogh & co hun eigen feestje te verpesten door doodleuk aan te kondigen dat de laatste nummers van ‘Heaven Up Here’ de setlist niet hadden gehaald ten behoeve van een aantal latere hits. Die encores werden weliswaar aardig op gang getrokken met het onverslijtbare “Bring On The Dancing Horses”, maar bereikten pijlsnel daarna een absoluut dieptepunt met de kleffe Coldplay pastische “Nothing Lasts Forever” dat bovendien onnodig werd ontsierd door een vloekende McCullogh die zich plots belachelijk druk ging maken om de reactie van een fan. Het bleek uiteindelijk niet meer dan een akkefietje in de beste traditie van de broertjes Gallagher, en McCullogh’s maats herpakten zich tijdig met “The Killing Moon” en “The Cutter”.

Slotsom: Echo & The Bunnymen bewezen met verve dat hun reputatie van postpunkinstituut en Britpop pioniers de tand des tijds heeft doorstaan. Ons advies voor de aanstormende generatie gitaargroepjes? Graag dat tikkeltje meer arrogantie, je weet tenslotte maar nooit waar het later goed voor is.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Wie de stilte van de Schotse hooglanden omruilt voor het hectische Los Angeles moet goed gek zijn of beschikken over een geniaal plan. We verdenken de intimistische folktroubadour Alexi Murdoch eerder van het eerste, maar de geschiedenis heeft ons intussen geleerd dat zijn oversteek over de grote plas hem niet bepaald windeieren heeft gelegd. Zo kwam “Orange Sky” uit zijn debuut EP ‘Four Songs’ in geen tijd terecht op de soundtrack van hippe Amerikaanse televisiereeksen als Prison Break, The O.C. en House, en mocht hij in 2009 een groot deel van de Sam Mendes prent ‘Away We Go’ van muziek voorzien. In Europa is Murdoch vooralsnog een goed bewaard geheim, maar gelukkig heeft de man ondertussen toch ook de weg naar België gevonden. Ondergetekende kon afgelopen vrijdag een stoeltje verzilveren in de Gentse Handelsbeurs waar de Belgische maiden trip van de Schot eindelijk een feit was

Wie denkt dat Murdoch de zoveelste verpersoonlijking is van de populaire jongeling met toegankelijke akoestische gitaarriedeltjes leest beter verder want de verschillen met pakweg Milow zijn niet eens op twee handen te tellen. De nummers van de Schot verdragen om te beginnen bijzonder weinig daglicht, zo weinig zelfs dat de set in het pikdonker begon en in de schemering eindigde. Geen kat kon dus met zekerheid verifiëren of de rijzige schim op de planken van de Handelsbeurs wel degelijk die van Alexi Murdoch was, maar de stem van de Schot loog nu eenmaal niet. Net nu we dachten dat we met Lou Barlow en José Gonzalez zowat de meest getalenteerde muzikale nakomelingen van Nick Drake hadden gezien komt Murdoch aandraven met een zo mogelijk nog grotere vocale gelijkenis. De Schot is echter allesbehalve een copycat van de mythische treurwilg Drake. Aan het intussen beproefde minimale folk recept voegt Murdoch via een batterij pedalen met mondjesmaat ambient loops toe waarvan net genoeg dreiging en mystiek uitgaan om te voorkomen dat het in schemering gehulde publiek langzaam in slaap wordt gewiegd.
Met ‘Time Without Consequence’ (‘06) en het dit voorjaar verschenen ‘Towards The Sun’ heeft Murdoch intussen twee full albums onder de arm met voldoende kwalitatief materiaal om een beklijvende set aan op te hangen. Met “Through The Dark”, “Love You More”, “All My Days” en “Someday Soon” zat de set volgestouwd met sterke staaltjes ambient folk die in wezen weinig meer om het lijf hebben dan een akoestisch of elektrisch gitaarlijntje dat bijna onhoorbaar wordt ingezet en langzaam uitgroeit tot een melancholische climax.
Murdoch is echter meer dan een begenadigd snarenplukker, om niet te zeggen een multi-instrumentalist. Tijdens “Towards The Sun” wordt de Schot enkel vergezeld door een klein harmonium, en even later doet een aftandse viool mooi dienst als ukelele. Het hoogtepunt van de avond is echter het moment waarop Murdoch plaats neemt achter een piano en elke stilte ineens even belangrijk wordt als elke noot, wat ons sterk deed terugdenken aan die ene onwaarschijnlijke solo schijf van Talk Talk’s Mark Hollis.
Het karig opgekomen publiek was al die tijd muisstil gebleven uit respect voor zoveel verstilde eenvoud, maar dat was eigenaardig genoeg niet naar de zin van Murdoch die meermaals de stilte probeerde te doorbreken met een cynische kwinkslag. Dat lukte al even met “Slow Revolution”, en pas echt helemaal toen de Schot tijdens de encores een ukelele boven haalde voor een volledig uitgeklede versie van “The Ragged Sea” uit de soundtrack van Away We Go’.

Alexi Murdoch verdween uiteindelijk zoals hij gekomen was: goed aan het zicht onttrokken maar oorverdovend melancholisch.

Organisatie: Democrazy, Gent (ism Handelsbeurs)

Sinner’s Day Festival 2011- the kings of new wave & punk all together – derde editie!

Sinner’s Day mocht afgelopen zondag al drie kaarsjes uitblazen, en lijkt dus langzaam maar zeker een vaste stek te verwerven op de najaarskalender van menige nostalgische ziel die vooral zwart in de kleerkast of dressing heeft hangen. Zoals elk festival in het nostalgiecircuit kampt ook Sinner’s Day regelmatig met laattijdige exits van een paar sterkhouders op de affiche. Soit, ook zonder de eerder aangekondigde The Psychedelic Furs en John Foxx vonden ruim 8000 oudere jongeren met of zonder zwarte eyeliner de weg naar de Ethias Arena, waar alternerend op twee podia gothrock, punk, electropop, industrial, electronic body music en avant-garde elkaar in een ijl tempo afwisselden. Een korte impressie...

We geven maar wat graag toe dat we geen kenner zijn van het industrial metal genre, maar elk gezelschap die voor een ongeoefend oor klinkt als een met samples beladen kruising tussen Guano Apes en Rammstein kan je bezwaarlijk relevant noemen. Net als voorgenoemde bands komt ook KMFDM (*), oftewel Kein Mehrheit Für Die Mitleid, uit Duitsland overgewaaid. Hun zogenaamde ‘ultra-heavy beat’, een brutale krachtexplosie van krijsende vocals, logge industrial en achterhaalde cross-over leek enkel in de voorste gelederen enige potten te breken, maar werd door de rest van het publiek op zijn zachts gezegd apathisch onthaald. Later die avond zou een landgenoot van KMFDM met een pak meer muziekgeschiedenis op zijn naam gelukkig nog de meubels redden voor de Heimat.

Alan Wilder verdiende tussen ’82 en ’95 een ferme boterham als vervanger van Vince Clarke bij Depeche Mode, maar eigenlijk bediend deze Engelse keyboard wizard, meesterproducer en gevierd remixer liever alle knopjes zelf binnen de contouren van zijn experimentele solo project RECOIL (***). Nu is een DJ set niet onmiddellijk iets waar het typische Sinner’s Day publiek zit op te wachten, maar door een knappe combinatie van electronische soundscapes, donkere triphop en knappe visuals wisten Wilder en zijn kompaan toch onverwachts een groot deel van het publiek te boeien. In hun intrigerende mix herkenden we ondermeer Recoil’s debuutsingle “Faith Healer”, een hoogst eigenzinnige interpretatie van de Sensational Alex Harvey Band classic ingezongen door Nitzer Ebb’s Douglas McCarthy, en een erg trippy “Jezebel”. Wilder zat bovendien niet verlegen om een cynische knipoog naar zijn verleden bij Depeche Mode en verwerkte doodleuk flarden van “Never Let Me Down Again” en “Personal Jesus” in de ellenlange mix die het optreden eigenlijk was.

In vergelijking met de vorige editie kwamen punks dit jaar maar weinig aan hun trekken op Sinner’s Day. Met THE EXPLOITED (***) had de organisatie weliswaar een monument uit de tweede punkgolf naar Hasselt gehaald. De vervaarlijk ogende Wattie Buchan is anno 2011 nog het enig overgebleven lid uit de gloriejaren ’80-’82 van deze Schotse voortrekkers van de Oi! beweging, maar ondanks zijn 51 lentes oogt en klinkt deze voormalige soldaat met de rode mohawk nog heel strijdvaardig. Zonder dat presentator Luc Janssen ook maar één woord kon uitbrengen namen Buchan en zijn jonge kompanen stormenderhand het podium in voor een stomende set streetpunk, waarop het publiek in de frontlinie prompt antwoordde met een kolkend pogo feestje. Van de vermeende nazi sympathieën van The Exploited viel trouwens niets te merken, wel van het feit dat anthems als “Troops Of Tomorrow”, “Punk’s Not Dead” en “Sex And Violence” na drie decennia nog niets aan street credibility lijken te hebben ingeboet. We hadden wat graag onze stembanden ook eens gesmeerd tijdens “Exploited Barmy Army”, maar voor we het goed en wel doorhadden was het feestje al gedaan. Volgend jaar Buzzcocks op Sinner’s Day? Yes please!

Geen hond wist van tevoren wat precies te verwachten van VISAGE (**), het gereanimeerde studio project rond de extravagante Steve Strange dat mee verantwoordelijk was voor de lancering van de New Romantic beweging in het Engeland van begin jaren ’80. Aanvankelijk hadden Strange en zijn vier fout gecaste collega’s er opvallend veel zin in en kon de catchy tongue-in-cheek electropop van “Night Train”, “Visage” en “Diary of A Madman” nog wedijveren met het beste van generatiegenoten Heaven 17 en Blancmange. Nu is de in een blits maatpak verborgen Strange in zijn thuisland redelijk wat publieksaandacht gewend, maar op Sinner’s Day veel dat echter dik tegen en begon de frontman uit pure frustratie zowaar de draak te steken met Exploited fans. Op het moment dat de meesten het uitblijven van Visage’s voornaamste wapenfeit “Fade To Grey” intussen meer dan beu waren probeerde de groep tot overmaat van ramp en trouwens zonder veel succes nog een geheel overbodig nieuw nummer uit. Strange & co besloten dan maar wijselijk om de set voortijdig te beëindigen met een slordig en apathisch “Fade To Grey”. Deze reïncarnatie van Visage concentreert zich voortaan misschien beter op modeshows waar de spreekwoordelijke verpakking belangrijker lijkt dan de inhoud.

Reeds tijdens de vorige editie van Sinner’s Day werd de komst van THE MISSION (***) met de nodige toeters en bellen aangekondigd, voor de Belgische fans werden het dus 12 lange maanden vooraleer ze hun gothrock helden recht in de ogen konden kijken. In de tweede helft van de 80ies bereikte de populariteit van deze groep ongekende hoogtes in thuisland England, daarbuiten wordt deze afsplitsing van Sisters Of Mercy eerder als een cult band aanzien. Met een strak “Hands Across The Ocean” en zowaar een gothic versie van Neil Young’s “Like A Hurricane” bewezen de vier heren al meteen dat ze zonder veel gezichtsverlies hun zilveren jubileum kunnen vieren. Bovendien lijkt het ego van frontman Wayne Hussey in al die jaren enkel maar te zijn toegenomen, wie anders raakt immers weg met een aankondiging als “This is probably the best song you’ll hear all day”. De song in kwestie, “Butterfly On A Wheel”, behoort dan nog niet eens tot de absolute klassiekers van de band. De netjes tot op het eind opgespaarde “Wasteland” en “Tower Of Strength” behoren dan weer wel tot het cultureel erfgoed van de gothrock. Tijdens de lang uitgesponnen versie van dit laatste nummer ging Hussey als een volleerde Bono het publiek frontstage nog wat ophitsen, waarmee hij meteen het eerste orgelpunt van de dag scoorde.

Met PATTI SMITH & BAND (*****) haalde Sinner’s Day één van de laatste nog levende dinosauriërs uit de Amerikaanse new wave geschiedenis naar Hasselt. Smith wordt eind volgende maand 65 en mag dus voortaan gratis op bus en tram, maar voor het zover is wil ze haar nieuwe verzamelaar ‘Outside Society’ wereldwijd promoten. Wat ons betreft overigens een totaal overbodige aanschaf, want iedereen met het rock’n’roll hart op de juiste plaats heeft op z’n minst de eerste vier albums die Patti Smith tussen ’75 en ’79 op de nietsvermoedende wereld losliet op de plank staan. Net die eerste platen vormden het centrale thema van de indrukwekkende set die Smith en haar drie metgezellen in petto hadden. Een meer treffende openingszin dan Jesus died for somebody’s sins, but not mine” uit “Gloria” kon Sinner’s Day zich niet wensen. We zagen en hoorden een Smith in grote doen: de ene keer prevelend en moraliserend, de andere keer gemeen om zich heen schoppend bevangen door een wilde mimiek. Ook haar trouwe luitenanten Lenny Kaye (gitaar/zang), Tony Shanahan (bas/keyboards) en Jay Daugherty (drums) maakten een opvallend rauwe beurt en wisselden moeiteloos tempo’s tussen de lome rock’n’reggae van “Redondo Beach”, het punky “Free Money” of het lang uitgesponnen “Ain’t It Strange” waar Smith een schaduwgevecht aanging met de meesterlijke Kaye. Ondanks alle uitspattingen bleef Smith ongemeen alert en hield ze regelmatig contact met alle saints & sinners in het publiek. Zo werd “Pissing In A River” opgedragen aan iedereen die haar eerste optreden op Belgische bodem nu inmiddels 35 jaar geleden zonder blijvende mentale letsels heeft overleefd. Met een furieus “Rock’n’roll Nigger” trok la grande dame van de new wave in extremis nog de laatste twijfelaars over de streep: de actieve vergrijzing is niet te stoppen.

Op het eerste zicht leek KARL BARTOS (****) misschien wel dé nobele onbekende van deze Sinner’s Day editie. We namen echter al snel onze hoed af voor deze 59-jarige Duitser eens we in diens bio lazen dat de man tussen ’75 en ’90 op de loonlijst stond van electropioniers Kraftwerk waar hij de electronische percussie voor zijn rekening nam. Naar het voorbeeld van zijn voormalige spitsbroeders brengt Bartos als ‘live’ artiest een voorgeprogrammeerde set waarin beeld en geluid uiterst ingenieus door elkaar vloeien. Ook wat zijn songkeuze betrof deed de kranige electropionier helemaal geen moeite om te verbergen dat hij ooit deel uitmaakte van de Kraftwerk Mannschaft. “The Robots”, “Pocket Calculator”, “Tour de France” en “Neon Lights” werden gründlich door de mangel gehaald en kregen hier en daar een goed gedoseerde techno injectie mee waardoor de Duitser zich behoorlijk eigentijds en vooruitstrevend profileerde. Een optreden van Bartos staat echter niet enkel garant voor een live remix show van Kraftwerk classics, ook eigen nummers zoals “15 Minutes Of Fame (2000)” en “Ultraviolet” uit zijn enige solo album ‘Communication’ (‘03) bewezen dat Herr Karl ook als solo-artiest een zeker bestaansrecht heeft.

Wat kunnen we nog kwijt over THE CULT (****) na hun wervelende optredens van de jongste jaren in de AB? Wel, misschien de voorspelling dat we vertrokken zijn voor een relaxte set compromisloze powerrock wanneer de charismatische frontman Ian Astbury goedlachs en zonder zijn geliefde sunglasses het podium komt opgewandeld. Powerrock, u leest het goed, want The Cult is al lang niet meer dat door spinnewebben gefascineerde gothic bandje ten tijde van “Spiritwalker” en “One Horse Nation”, de twee oudste nummers op de setlist van Sinner’s Day. De uitgesproken voorliefde van meestergitarist Billy Duffy voor monsterriffs in de beste traditie van Rolling Stones, Led Zeppelin en AC/DC hebben van The Cult uiteindelijk een wereldgroep gemaakt. Het blijft telkens weer verdomd moeilijk om die fameuze luchtgitaar niet boven te halen op “Lil’ Devil”, “Wild Flower” en “Love Removal Machine”, allen nummers die even goed aan het brein van Keith Richards, Jimmy Page of Angus Young zouden kunnen ontsproten zijn. De echte reden waarom Sinner’s Day een band als The Cult naar hun festival haalt is en blijft natuurlijk de gothrock classic ‘Love’. Na stomende versies van “Nirvana” en “Rain” uit dat monumentale album restte Duffy enkel nog het ritueel dat hij ongetwijfeld reeds een paar honderd keer heeft beleefd: alle spotlights gericht op zijn parelwitte Gretsch die de onwaarschijnlijke intro van “She Sells Sanctuary” onverbiddelijk richting brein en buik stuurt. Tot volgend jaar dan maar hé Ian, zonder zonnebril en als het even kan met een treffelijke nieuwe plaat?

Ruim na middernacht mocht Luc Janssen voor het laatst één van zijn befaamde one-liners bovenhalen: “De volgende band had graag een bescheiden aankondiging. Graag dus jullie aandacht voor de meest invloedrijke Belgische groep ever”: FRONT 242 (****). Van Underworld over The Prodigy tot Ministry, allen geven ze grif toe dat hun back catalogue er een stuk anders zou uitzien zonder deze uitvinders van de electronic body music. De groep kwam op Sinner’s Day dertig kaarsjes uitblazen en kreeg dus de gepaste eer om het festival af te sluiten. De hamvraag was echter of de stronteigenwijze heren hun eigen verjaardagsfeestje niet gingen saboteren met het soort grillige set zoals we die de laatste jaren meer en meer van hen gewend zijn. De twijfel bleek al vlug onterecht. Net als Karl Bartos had ook Front 242 gekozen voor een intrigerende mix van beeld en geluid, hier en daar aangevuld met een moraliserende noot. Projecties van citaten uit de lijst der universele rechten van de mens terwijl Jean-Luc De Meyer zich de longen uit het lijf schreeuwde tijdens de veelbelovende opener “Shout Out Loud”: het werkte wonderwel. En ja hoor, schoorvoetend begonnen de vijf heren daarna toch een soort feestje der herkenning te bouwen. Vaderlandse gloriemomenten als “Body To Body”, “Moldavia”, “No Shuffle”, “Headhunter” en “U-Men” kregen weliswaar een industrial getinte upgrade, maar de pulserende beats in elk van deze nummers vinden nog steeds feilloos hun weg naar de dansspieren. Het publiek was moe maar danste moedig verder, ook toen Front 242 tijdens de bisnummers met “Tragedy For You” een laatste salvo loste.

Sinner’s Day 2011 heeft onze hunkering naar de gitzwarte 80ies terug een beetje bevredigd. Wel, voor even toch, want de organisatie kondigt voor de volgende editie een pak meer bijna vergeten Belgen aan op de affiche. De managers van o.a. De Brassers, Aroma Di Amore en Luna Twist weten dus de komende maanden wat hen te doen staat, het publiek van haar kant mag die arafat sjaal en zwarte eyeliner terug een jaartje opbergen.

Neem gerust eenkijkje naar de pics (rubriek live foto’s – festivals)

Organisatie
: Sinner’s Day Festival (More-Entertainment)  

Laat ons even een lans breken voor de vergrijzing. Iedereen zeikt maar door dat dit fenomeen ons handenvol geld kost, maar geen mens die zich schijnt af te vragen wat we daar voor in de plaats krijgen. Afgelopen week deed Bob Dylan met zijn 70 lentes een verdienstelijke poging om die vraag te beantwoorden in het Antwerps Sportpaleis, maar het meest overtuigende bewijs dat er wel degelijk sprake is van enige ‘return on investment’ moeten we deze week toch op het conto van Roger McGuinn schrijven. Met de knus klinkende aankondiging ‘An evening with ...’ deed dit Amerikaanse icoon de Gentse Handelsbeurs afgelopen zaterdag aardig vollopen voor een niet te missen afspraak met de folk- en countryrock geschiedenis.

De 69-jarige McGuinn mag dan al ruim vijf decennia in het vak zitten, toch blijven vooral zijn jaren als frontman van The Byrds van pakweg 1965 tot 1971 tot de collectieve verbeelding spreken. De Amerikaan speelt dus misschien wat op veilig door het gros van zijn set vol te stoppen met Byrds klassiekers, maar de manier waarop hij omspringt met dit cultureel erfgoed levert hem niettemin nog steeds tonnen respect op. Vanuit de coulissen zette een zichtbaar relaxte McGuinn “My Back Pages” in, zoals gewoonlijk vergezeld van zijn trouwste ‘compagnon de route’: een diep oranje Rickenbacker met het uit duizenden herkenbare jingle jangle geluid. Het is en blijft een fantastisch schouwspel hoe dit 12-snarige wonder van gitaartechniek op z’n eentje bijna een halve band op het podium kan toveren. Ook McGuinn raakte tijdens zijn set maar niet uitverteld over zijn onafscheidelijke sidekick die hij zich trouwens voor het eerst aanschafte na het bekijken van de Beatles film ‘A Hard Day’s Night’. Ook zijn Martin HD-7, een eigen ontwerp van een akoustische folkgitaar waar de eigenzinnige zestiger zowaar een zevende snaar heeft aan toegevoegd, kreeg een hoofdrol toebedeeld op het sober aangeklede Ha’ podium.
McGuinn is echter niet enkel een meesterlijk gitarist, zoals hij ten overvloede demonstreerde tijdens het van Woody Guthrie geleende “Pretty Boy Floyd”, bovendien beheerst hij ook de kunst van het ‘storytelling’. Wie plannen heeft om in een biografie van The Byrds of Roger McGuinn’s te duiken kan zich dus veel beter naar een optreden van de man zelf begeven. De persoonlijke anekdotes en muzikale faits divers vliegen je namelijk om de oren, boeiender dan dit wordt om het even welk boek echter nooit.
Tussen de desbetreffende songs vertelt de kwieke zestiger honderduit over de soms heel banale ontstaansgeschiedenis van Byrds klassiekers als “Mr. Tambourine Man”, “Eight Miles High” en “Ballad Of Easy Rider”, zijn fascinatie voor metafysica en ruimtevaart ter inleiding van respectievelijk “5D (Fifth Dimension)” en “Mr. Spaceman”, of de vele oneliners van Dylan. Op het podium is McGuinn tegenwoordig trouwens in zowat alles de tegenpool van generatiegenoot Dylan: goedlachs, mondig en virtuoos.
Een mens zou bijna vergeten dat er voor McGuinn ook nog een leven was in de post-Byrds jaren. Zo haalde hij na de pauze zijn succesvolste solo album uit de 70ies ‘Cardiff Rose’ (‘76) van onder het stof bij wijze van het folky “Jolly Roger” en “Dreamland”, en eerder citeerde hij ook al een jammerlijk ingekort “King Of The Hill” uit zijn onwaarschijnlijke come-back exploot ‘Back From Rio’ (‘91). Het catchy wegwerpdeuntje “Don’t You Write Her Off” dat McGuinn samen met voormalige Byrds kompanen Gene Clark en Chris Hillman in ’79 zowaar een top 40 hit opleverde hoefde dan weer niet echt. Gelukkig volgde al snel een hemels “Turn, Turn, Turn” dat het grotendeels 50+ publiek op het eind van de set zowaar deed recht veren uit de knusse rode zeteltjes.

McGuinn hield met “So You Want To Be A Rock’N’Roll Star” en “Chimes Of Freedom” nog twee Byrds classics achter de hand voor de bisronde, en sloot definitief af met het profetische “May The Road Rise To Meet You” wat hem voor de tweede keer een staande ovatie opleverde. Vermoedelijk ging de gemoedelijke Amerikaan hierna nog een bescheiden feestje bouwen met vrouwlief Camilla die uitgerekend zaterdag zestig lentes jong werd. Dylan deed ons nog twijfelen, maar McGuinn zette de puntjes op de i: de actieve vergrijzing is niet te stoppen.

Organisatie: Handelsbeurs, Gent

Sommige bands hebben hun naam echt niet gestolen. Neem nu The Specials, een multiraciaal stelletje muzikale buitenbeentjes dat tijdens de (post) punk hoogconjunctuur aan het eind van de 70ies besloot om een geheel andere kant van het muzikale spectrum te verkennen. Platen van Prince Buster, Desmond Dekker en The Skatalites werden met stapels tegelijk verslonden, wat uiteindelijk resulteerde in het unieke Specials brouwsel met punk, ska, rocksteady en loungepop als hoofdingrediënten, hier en daar wat gedresseerd met de nodige social comment. Volledig volgens de geest van de DIY beweging werden singles en albums van The Specials, maar ook van geestesgenoten als Madness, The Selecter en The Bodysnatchers, geperst in de zelf opgerichte platenstal 2-Tone Records. Ondanks een kort muzikaal leven van ’79 tot ’81 oogt de back catalogue van The Specials ruim drie decennia na de feiten nog steeds redelijk indrukwekkend. Op het live front blijkt de groep sinds hun 30ste verjaardag in 2009 opnieuw springlevend, zij het dan zonder het creatieve mastermind Jerry Dammers maar wel met een ‘waar is da feestje’ mentaliteit om U tegen te zeggen.

Dat het ook op muzikaal gebied echt een feestje zou worden stond al van meet af aan vast. Met “Enjoy Yourself (Reprise)” als intromuziekje stuurden de zeven heren op leeftijd een niet mis te verstane uitnodiging richting publiek, luttele momenten later gevolgd door de heet opgediende krakers “Do The Dog”, “(Dawning Of A) New Era” en “Gangsters”. De propvolle AB mocht dan wel de laatste halte zijn van hun Europese tour, geen van de groepsleden leek echter het minste teken van enige vermoeidheid te vertonen, en op geen enkel moment kon je de groep betrappen op het inschakelen van de automatische piloot.
Nee, anno 2011 zijn The Specials uitgegroeid tot een goed geoliede retro-act die aan een hels tempo, zowaar bijna Ramones gewijs, nagenoeg hun hele oeuvre op goed anderhalf uur er doordraaien.
Zanger Terry Hall, nochtans met voorsprong de bekendste figuur in The Specials rangen, deed zijn uiterste best om zo weinig mogelijk in de spotlights te staan. Die eer kwam Neville Staples toe, die als een volleerde master of ceremony zelfs de meest stijve hark in het publiek een voet deed verschuiven op de tonen van “Monkey Man”, “Rat Race” en “Concrete Jungle”.
The Specials worden misschien wat tegen wil en dank als een party band beschouwd, maar dan wel één met een pak fenomenale muzikanten in de rangen waaronder rockabilly gitarist Roddy Radiation, diens hyperkinetische collega Lynval Golding en de virtuoze drummer John Bradbury.
Met schijnbaar achteloos gemak loodsten zij het publiek zowat integraal doorheen het titelloze debuut (‘79) en de highlights van de toch wat onderschatte opvolger ‘More Specials’ (’81). Met de net niet in elkaar gevlochten “Stereotypes” en “Man At C&A” uit dat tweede album scoorden Hall & co wat ons betreft zelfs de tien meest hoogstaande minuten van de avond. De rest van het publiek was echter een andere mening toegedaan, want zowat iedereen zat te wachten op de zinderende finale. Op de tonen van “A Message To You Rudy”, “Nite Klub”, “Too Much Too Young”, en “Enjoy Yourself (It’s Later Than You Think)” vlogen nu ook de laatste nog gevulde bierbekers genadeloos de lucht (en menige haardos) in.

Ook tijdens de korte bisronde werd het feestje gewoon verder gezet met het van The Skatalites geleende “Guns Of Navarone” en “You’re Wondering Now”. Wie hierna nog hoopte op de enige ontbrekende classic “Ghost Town” kreeg in plaats de zaallichten in de ogen. Eens buiten in de foyer konden die paar licht ontgoochelde die-hard fans zich echter al meteen een officiële live registratie van de AB set aanschaffen om de pensioenkas van Hall & co nog wat te spijzen. Wij zijn hopelijk nog lang niet toe aan ons muzikaal pensioen: ‘Too much (to hear), too young (to stop)’.

Neem gerust een kijkje naar de pics

Organisatie: Live Nation

Pagina 11 van 17