logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Pixies - Lokers...
Ty Segall - Sjo...
Geert Huys

Geert Huys

Lokerse Feesten 2011: DAG 09: Arsenal - Interpol - Sharon Jones & The Dap-Kings
Je kent dat gevoel, maandenlang kijk je uit naar de komst van die ene band die nog op je live palmares ontbreekt, en dan ... Wat? Hoezo, exit The Baseball Project, de miskende supergroep rond de veteranen Steve Wynn, R.E.M.’s Peter Buck en The Minus 5 opperhoofd Scott McCaughey die afgelopen zaterdag normaliter hun eerste optreden ooit op Belgische bodem zouden komen geven? Bij zulke laattijdige annuleringen is de kans bovendien wel heel erg groot dat een Belgische band in extremis wordt opgetrommeld om het gat in de programmatie op te vullen. En ja hoor, onze Amerikaanse helden werden uiteindelijk vervangen door Customs, met voorsprong de beste coverband die Interpol zich kan indenken. Maar omdat nu eenmaal niets boven het origineel gaat, en ironisch genoeg onze New Yorkse vrienden diezelfde avond ook naar Lokeren waren afgezakt, lieten we de opener deze keer rustig aan ons voorbij gaan en werd er ondertussen wat gekletst met een bijzonder sympathieke (andere) Geert in de perscabine.

Hun muzikale copycat daargelaten, de heren van Customs hadden er intussen wel mooi voor gezorgd dat de hemelsluizen boven Lokeren nagenoeg volledig werden dichtgedraaid tegen de komst van SHARON JONES & THE DAP-KINGS (****). Kijk, we gaan er geen doekjes omwinden. Ook al is mijn hoofdredacteur volledig weg van een souldiva als Joss Stone, het brave kind met de bambi-ogen wordt gewoon weggeblazen wanneer ze ooit het podium zou moeten delen met Sharon Jones. Dit 55-jarige blackalicious manwijf timmert al sinds de 70ies gestaag aan de weg die haar uiteindelijk tot aan de top van de retro-soul beweging heeft gebracht. Wie erbij was in Lokeren stond met open mond te kijken hoe werkelijk elke vezel in het potige lijf van Jones stijf staat van de funky soul. Ze onderscheidt zich met sprekend gemak van de meer statische neo-soul diva’s genre Stone of Badu door haar rauwe en agressieve stem en de wilde mimiek die ze al van kindsbeen af imiteerde van haar soulbrother James Brown.
We zouden bij zoveel lyrische lofzang op Jones bijna vergeten dat er verder nog tien man op het podium stond die zich laten aanspreken als The Dap-Kings, een uiterst hecht collectief van snarenplukkers, percussionisten, blazers en backing vocalisten dat ooit op een blauwe maandag werd ingehuurd door Amy Winehouse om een aantal nummers in te blikken voor haar opus magnum ‘Back In Black’. The Dap-Kings doen de retestrakke en rauwe Stax sound helemaal herleven en weten de vocale improvisaties van Jones moeiteloos op te vangen. Improviseren zit Jones namelijk in het bloed. Al wie zich te dicht richting frontstage waagt loopt immers het risico om uit de massa te worden geplukt en on stage een body-to-body met Jones te ondergaan. In het geval van een gezellige punk zorgde dit voor een sterk staaltje body talk, maar wanneer deze eer te beurt viel aan een bedeesde tiener tijdens “Be Easy” dreigde alles toch een beetje genant te worden.
Een in het zweet gewerkte Jones en haar mighty Dap-Kings hadden gerust ook de rest van de avond kunnen opvullen zonder dat de verveling ook maar even de kop zou opsteken, maar toen plots bleek dat er hen nog slechts anderhalve minuut restte moesten ze wat hals over kop afscheid nemen met een ingekort doch stomend “100 Days, 100 Nights”. We gunnen Aretha Franklin best wel nog een aantal jaartjes, maar wat ons betreft doet de voormalige Queen Of Soul beter nu al troonsafstand.

Een band als INTERPOL (****) zou dit jaar zeker niet hebben misstaan op Pukkelpop om het toch wat magere lijstje headliners aldaar wat aan te dikken, maar kijk, Chokri en Eppo werden in snelheid gepakt door hun Lokerse collega’s voor wat één van de absolute hoogtepunten van de festivaltiendaagse zou worden. Het New Yorkse postpunkgezelschap mag op haar jongste twee albums dan wel wat ter plaatse zijn blijven trappelen, met hun live reputatie is het sinds hun klassieke debuut ‘Turn On The Bright Lights’ (’02) enkel maar crescendo gegaan. Uit die eersteling kregen we al vroeg een snedig “Say Hello To The Angels” voorgeschoteld, trouwens het beste nummer dat Morrissey & Marr vergaten te schrijven. Andere klassiekers uit de Interpol catalogus zoals “NARC”, “Evil” en “C’mere” bewijzen nog steeds met verve dat je ook creatief met de erfenis van Joy Division en The Chameleons kan omspringen. En ja, zelfs nummers uit het toch wat middelmatige laatste album zoals “Barricade”, “Summer Well” en “Memory Serves” wist de groep moeiteloos in de set binnen te smokkelen zonder zichzelf in de voet te schieten.
In elk zichzelf respecterend  postpunk decor horen geen opruiende bindteksten of flauwe one-liners, en dat heeft frontman Paul Banks maar al te goed begrepen. Daar waar een genregenoot als Editors zich wel eens durft te buiten gaan aan stadiumposes blijft Interpol de nodige afstand bewaren tussen mythe en werkelijkheid. Een gitzwarte werkelijkheid, dat wel, waarin de jongste aanwinst en voormalig Animal Collective bassist Brad Truax nu ook volledig zijn draai lijkt te hebben gevonden.
De vijf kwartier die Banks & co toebedeeld kregen waren eigenlijk zo om, wat voor ons nog steeds geldt als het beste bewijs dat we hier een beklijvend optreden kregen voorgeschoteld. Banks nam voorzichtig afscheid door het publiek te bedanken voor hun warme ontvangst en de mededeling dat er nog ‘a couple more songs’ zouden volgen. Een understatement zo bleek, want het bleek te gaan om het indrukwekkende trio “Slow Hands”, “Not Even Jail” en “Obstacle 1”.
Chokri & Eppo, eat your heart out!

De meute langs de Grote Kaai was intussen flink aangedikt voor afsluiter ARSENAL (**) die hun feestje van een paar dagen voordien in de tent van Dranouter nog eens mochten komen overdoen. Toegegeven, de op exotische beats drijvende worldpop van Hendrik Willemyns en John Roan is niet onmiddellijk onze cup of tea. Het Lokerse publiek zal dit echter (paarden)worst wezen, want vanaf grijsgedraaide opener “Melvin” werd prompt een nationaal zangfeest ingezet en gingen de handjes vlotjes op elkaar. Arsenal vervulde dus perfect de rol van publiekstrekker op de voorlaatste dag van het Lokerse muziekfestijn, maar hun resem meezing anthems moesten het wat spankracht en intensiteit betreft toch afleggen tegen de memorable sets van Sharon Jones en Interpol. Minderheden met afwijkende meningen? Nu weten we eindelijk ook eens hoe dat voelt …

Organisatie: Lokerse Feesten, Lokeren

Lokerse Feesten 2011: DAG 02: O.M.D. – Roger Daltrey - Daan
De tweede festivaldag van de Lokerse Feesten werd op gang getrokken door DAAN (***). Het Lokerse publiek kreeg als aperitief een bloemlezing opgediend uit ‘Simple’, de muzikale director’s cut waarmee de immer creatieve Daan Stuyven op zoek gaat naar de naakte eenvoud van zijn eigen back catalogue en hiermee afgelopen winter zowat elk theater op Vlaamse bodem liet vollopen.
Tijdens de opvoering van ‘Simple’ dirigeert Stuyven een kamerorkest dat voorts nog bestaat uit klassiek geschoolde cellist Jean-François Assy en Daan’s trouwe sidekick Isolde Lasoen die allerhande percussie beroert. Dat de overstap van het intieme theater naar het woelige stadsfestival niet evident is hadden we op voorhand wel kunnen voorspellen; vooral tijdens de rustige nummers moest het trio optornen tegen het geroezemoes van de ongeïnteresseerde meute, en het duurde tot het vakkundig vertimmerde en aan alle huisvrouwen opgedragen “Housewife” vooraleer Daan & co de verdiende aandacht kregen. Neil Young’s “A Man Needs A Maid” kreeg een fraaie croonerversie mee, en zoals de immer flamboyante Stuyven het zelf al aangaf ontwaarden we in de uitgeklede versie van “Icon” een mooie knipoog naar Dutronc’s “Il Est Cinq Heures, Paris S’éveille”. In de beste traditie van Sinatra & Hazelwood en Campbell & Lanegan sloten Daan en Lasoen de set in grandeur af met een kampvuurversie van “Swedish Designer Drugs”.

De voorste rijen kleurden vervolgens opvallend wit, rood en blauw toen ROGER DALTREY (****) ten tonele verscheen. Ruim 40 jaar na de originele release gaat de modfather dit jaar de boer op met ‘Tommy’, volgens de muzikale overlevering de eerste volwaardige rockopera en het album waarmee The Who in ’69 door de grote poort het rock pantheon kwam binnengestormd.
Het moet gezegd zijn, het ‘Roger Daltrey Performs The Who’s Tommy’ circus kwam in Lokeren maar wat traagjes op gang. Er waren weliswaar de lekkere opwarmertjes “I Can See For Miles” en “Pictures Of Lily” uit de begindagen van The Who, maar Daltrey sloeg vervolgens de bal redelijk mis door een aantal blues- en folksongs te coveren die voor de man een grote inspiratiebron hebben betekend maar voor het gros van het publiek verschrikkelijk overbodig leken. Een valse start noemen we zoiets, want toen na een klein halfuur dan eindelijk “Overture” van ‘Tommy’ weerklonk waren Daltrey & co plots wel bij de les. In een mini versie van de oorspronkelijke rockopera volgden de klassiekers nu in ijl tempo elkaar op: “1921”, “Amazing Journey”, “The Acid Queen”, “Pinball Wizard”, “Tommy Can You Hear Me”, “I’m Free” en het monumentale slotakkoord “We’re Not Gonna Take It” om er maar enkele te noemen. De meeste van deze nummers zijn trouwens uit de pen gevloeid van Pete Townshend die weliswaar zijn zegen gaf aan deze tour maar zijn plaats op het podium liet innemen door diens broer Simon. De fysieke gelijkenis en dito expressief gitaarspel, inclusief het legendarische molenwieken, maakten van Simon Townshend echter een meer dan waardige stand-in voor grote broer. Zij-aan-zij met Daltrey, die zijn gekende kunstjes van het microfoonslingeren duidelijk nog niet verleerd was, werd de magie van The Who bij momenten akelig dicht benaderd.
Na de beknopte uitvoering van ‘Tommy’ volgde nog een heerlijk dessert met het onvermijdelijke “Behind Blue Eyes” en een laid back versie van “My Generation”, maar ook met minder bekende juweeltjes zoals “Going Mobile” en Mose Allison’s “Young Man Blues”. Met het meesterlijke slotopus “Baba O’Riley” bewees de 66-jarige Daltrey dat ondanks een fraaie cover versie van Pearl Jam enkel hij verantwoordelijk is voor de definitieve versie van dit nummer. De modfather beloofde bovendien om binnenkort opnieuw het kanaal over te steken voor de integrale versie van ‘Tommy’, maar als voorproefje kon dit bijna twee uur durend optreden wel tellen.

Ook de feitelijke afsluiter van de avond O.M.D. (**) viel te catalogeren als nostalgie, maar dan van het afgeborstelde en bij wijlen hopeloos gedateerde soort. De groep met roots in Liverpool liet zich in de begindagen als Orchestral Manoeuvres In The Dark nog inspireren door Joy Division en Kraftwerk, maar ging na een paar albums vol vernuftig in elkaar geknutselde synthpop dan toch plat op de buik voor een abonnement op Top Of The Pops en vluchtige hitparaderoem.
De hyperkinetische frontman Andrew McCluskey en diens statische kompaan van het eerste uur Paul Humphreys lieten er geen twijfel over bestaan: vanavond had de groep geen zin in al te veel experiment en zou het publiek op 18 singles worden getrakteerd. De vroegste hits “Enola Gay” en “Messages” staken helemaal voorin de set en kregen wat extra punch door het rauwe basspel van McCluskey. Heel even leken we op weg naar een heel genietbaar optreden, maar de groep viel al vlug uit haar rol toen er werd overgeschakeld naar gladgepolijste hitparadepop. Bovendien probeerde McCluskey zich te ontpoppen tot een vrouwvriendelijke volksmenner genre Bono of Jim Kerr, maar faalde pijnlijk in zijn opzet. Net op tijd herinnerde de groep zich dat ze medio 1981 met ‘Architecture & Morality’ een absolute klassieker heeft gebaard, en werd met “She’s Leaving”, “Souvenir”, “Joan Of Arc (Maid Of Orleans)” en “Joan Of Arc” het beste kwartier van de avond neergezet.
De groep sloot uiteindelijk af zoals ze waren begonnen met een classic uit hun beginperiode. McCluskey ging nog één keer lekker loos op de bas tijdens een fel “Electricity”, en dankzij deze afsluiter kon de groep toch met enigszins opgeheven hoofd Lokeren verlaten.

Van magistraal (Daltrey) over meeslepend (Daan) tot matig (OMD): met de balans van de tweede dag Lokerse Feesten zat het wel snor.

Organisatie: Lokerse Feesten, Lokeren

‘Less is more’ … Het is een muzikaal credo als een ander, maar wel één dat in het wapenschild staat gegraveerd van bijzonder schoon volk als The White Stripes, The Kills, The Dresden Dolls, Matt & Kim, The DØ, Blood Red Shoes en een trits andere opwindende boy-girl combinaties die het begrip ‘rock’n’roll groep’ tot de wiskundige essentie herleiden. Van alle hedendaagse m/v duo’s lijken de Deense Raveonettes het meest openlijk te flirten met de muzikale erfenis van de 50ies en early 60ies. Of het nu een surfpunk uppercut, bubblegum pop of een Spectoriaanse ballad betreft, stuk voor stuk staan hun songs stijf van de reverb en krijgen ze close-harmony vocals mee van meesterbrein Sune Rose Wagner en diens bevallige sidekick Sharin Foo.
Op hun vijfde en jongste full album ‘Raven In The Grave’ lijken The Raveonettes nu ook de donkerste kant van de 80ies te hebben ontdekt, wat hen terug een stuk credibiliteit oplevert die ze wat hadden kwijtgespeeld na hun nogal vrijblijvende vorige worp ‘In And Out Of Control’ (‘09). Als opwarmer voor de festivalzomer, en Pukkelpop in het bijzonder, kwam het Deense duo afgelopen donderdagavond afgezakt naar de Gentse Vooruit voor een kort maar krachtig late night concert.

Anno 2011 zijn shoegaze, new wave en gothic met mondjesmaat binnen gesijpeld in het gitzwarte Raveonettes universum, maar gelukkig bleef de bijpassende eyeliner in de kast. Opener “Recharge & Revolt” plakte wat dat betreft meteen tegen onze trommelvliezen aan als een niet mis te verstane poppy knipoog naar My Bloody Valentine en Pale Saints. De twee extra personeelsleden, die vooral dienst deden als percussionisten netjes rechtstaand gepositioneerd tussen vier lichtzuilen, pasten perfect in het plaatje als was dit een showcase voor Top Of The Pops ergens diep in de jaren’80. Dat de onheilszwangere synths die prominent aanwezig zijn op ‘Raven In The Grave’ ‘ergens’ uit een doosje kwamen was daarentegen wel even wennen.
Ook verderop in de set had Raveonettes opperhoofd Sune Rose Wagner vakkundig een aantal referenties naar het donkerste decennium uit de popgeschiedenis verstopt. “Apparitions” leek ontsnapt uit het repetitiehok van The Cure ten tijde van de ‘Pornography’ sessies, tijdens de strakke intro van “Ignite” vreesden we even voor een Joy Division cover die er gelukkig dan toch niet kwam, en als er iets of iemand zich ooit mag vergrijpen aan het pastorale “Evil Seeds” dan mogen de winnaars gerust Siouxie & The Banshees heten. Sharin Foo, de vrouwelijke Raveonettes helft met de femme fatale looks, mocht van haar kant voor het eerst uitpakken op “War In Heaven”. Tijdens dit oppermelancholisch nummer droop de etherische schoonheid net niet van het podium, meteen goed voor één van de absolute hoogtepunten.
Naar goede Scandinavische gewoonte behield de groep de nodige cool op het podium; het al dan niet ter plaatse verzinnen van bindteksten of enig contact zoeken met de fans lijken niet echt besteed aan Wagner of Foo. Het publiek daarentegen reageerde hier en daar wel redelijk uitbundig, zeker toen bleek dat de oudjes “My Tornado” en het nog steeds onweerstaanbare “Attack Of The Ghost Riders” uit de debuut EP ‘Whip It On’ (‘02) op de setlist prijkten en nog niets aan rauwheid hebben ingeboet.
Het lieflijke slotakkoord “My Time’s Up” zou een toepasselijke afsluiter geweest zijn, maar Wagner & Foo zochten en vonden hierna ook nog een tweede adem. De nieuwe single “Forget That You Are Young” werd opgespaard tot in de bisronde, en tijdens de op een dreigende triphop beat drijvende afsluiter “Aly, Walk With Me” verloren Wagner en Foo uiteindelijk toch één keer hun cool en werd een beleefd robbertje met gitaar en bas uitgevochten.

Conclusie: The Raveonettes zijn klaar om op 19 augustus tegen pakweg middernacht de Marquee of Club tent op Pukkelpop gitzwart te kleuren. Allen daarheen, met of zonder eyeliner.

Organisatie: Democrazy, Gent

Op weg naar de fel begeerde status van ‘the next big thing’ in muziekland kan je als m/v met talent tegenwoordig maar beter over de juiste muzikale referenties beschikken. De nieuwe Amerikaanse lo-fi held Kurt Vile heeft wat dat betreft weinig reden tot klagen. Zo maakte niemand minder dan Sonic Youth’s Kim Gordon er ooit geen geheim van dat Vile’s vorige album ‘Childish Prodigy’ tot één van haar grootste ‘guilty pleasures’ van de afgelopen jaren is uitgegroeid. Verder kan de 31-jarige singer-songwriter uit Philadelphia ook rekenen op de goedkeurende blikken van andere respectabele anciens zoals Dinosaur Jr. opperhoofd J. Mascis, die op zijn beurt zijn poulain voorstelde aan huisproducer John Agnello om de opnames van Vile’s jongste opus ‘Smoke Ring For My Halo’ in de juiste banen te leiden. Het gerespecteerde Amerikaanse indielabel Matador heeft er met Kurt Vile dus langzaam maar zeker een artistiek goudhaantje van formaat bij dat ook op de Europese clubpodia potten kan breken.
Na de Botanique een dag eerder deed de Amerikaan afgelopen woensdag ook het Gentse muziekcafé De Charlatan aardig vollopen in kader van Democrazy’s niet te versmaden concertreeks ‘The Big Next’.

Voor wie Vile enkel kent van de ietwat krakkemikkige en soms uiterst breekbare songpareltjes op diens laatste album moest bij aanvang van de set toch onverwacht snel de oordopjes bovenhalen. Een duidelijk goed gemutste Vile en zijn drie muzikale metgezellen, The Violators, gooiden zich met een koppel oude nummers vol overgave in een strijd die qua intensiteit, decibels en grungy podiumact bijna onvermijdelijk refereerde naar Neil Young & Crazy Horse. De feedback en psychedelische effectjes tijdens “Monkey” konden nog ietwat verhullen dat Vile over allesbehalve indrukwekkende stembanden beschikt, maar eens de nieuwere songs werden geserveerd bleek deze beperking eerder een charmante troef. Zo is “Jesus Fever” wat ons betreft één van de songs van het jaar, in de Charlatan werd het nummer heerlijk slordig opgediend. Tijdens “On Tour” en “Ghost Town” klonk Vile dan weer als het nasale neefje van Sonic Youth’s Thurston Moore en Lou Reed: schijnbaar ééntonig en weinig geïnteresseerd om de juiste noten te halen, maar hierdoor juist heel intrigerend.
Net als elke nieuwe belofte wordt ook Vile een grote muzikale toekomst voorspeld. Met de nodige zin voor patriottische overdrijving zien sommige recensenten in de jonge Amerikaan zelfs de Springsteen van zijn generatie. Wat ons betreft een onzinnige vergelijking, maar Vile anticipeert de plotse aandacht op zijn eigen manier door doodleuk nu en dan een cover van The Boss in zijn set op te nemen. Bijna onherkenbaar, maar we vermoeden dat Vile afgelopen woensdag koos voor een heel eigen interpretatie van Springsteen’s “Downbound Train”.  En wie weet wordt Vile binnenkort zelf wel niet vereerd met een cover van één van diens eigen songs; als wij mogen kiezen mag iemand zich wel eens wagen aan “Society Is My Friend”, het absolute prijsbeest uit ‘Smoke Ring For My Halo’ dat in de Charlatan extra kleur kreeg door de spooky begeleiding van The Violators.
Voor het afsluitende “Freak Train” gooide de groep ineens alle remmen los: drummer Mike Zanghi ging in rechtstreeks duel met een strakke ritmebox terwijl de Violators bassist zich net niet vergreep aan een saxofoon. Dit alles resulteerde in een kakafonie van free jazz en krautrock die de temperatuur in de zo al hete Charlatan prompt nog wat verder de hoogte in joeg. The Violators mochten hierna wat verkoeling zoeken in de kleedkamers, maar een nog steeds enthousiaste Vile strompelde op zijn eentje terug het podium op om met een breekbaar “Runner Ups” de set in spreekwoordelijke schoonheid af te ronden.  

Nu reeds lijkt vast te staan dat Kurt Vile zal uitgroeien tot één van de belangrijkste en meest productieve alt.troubadours van zijn generatie, alleen rijst nog de vraag of dit onmiskenbare talent ooit de mainstream wil of zal bereiken. Chokri en Eppo zorgen straks alvast voor een duwtje in de rug, want wie er afgelopen week niet bij was krijgt straks een niet te missen herkansing in een gezellig clubtentje op de weide van Pukkelpop.

En ja, waarom zouden Kurt Vile & The Violators ineens ook niet hun huidig voorprogramma meebrengen naar Kiewit? Het Californische gezelschap Spindrift zou er met haar lang uitgesponnen psychedelica zeker niet misstaan bij valavond. Denk aan Black Mountain op een dieet van Ennio Morricone filmscores en Hawkwind jams, en je komt aardig in de buurt van het kaleidoscopische geluid van dit vijftal.
Chokri & Eppo, are you receiving me?

Organisatie: Democrazy, Gent

In de reeks “Hoe zou het nog zijn met…30 jaar later” werden de spotlights afgelopen donderdag gericht op Grant Hart. Als mede-oprichter van het invloedrijke 80ies undergroundtrio Hüsker Dü en met een reputatie van voormalig junkie heeft deze innemende Amerikaan alles in huis om zich een cult figuur pur sang te noemen. Na zijn gedwongen ontslag uit Hüsker Dü ruilde Hart de drumkit in voor een elektrische gitaar en stortte zich in een aanvankelijk niet onaardig solo avontuur. Op zijn debuut ‘Intolerance’ (‘89) verrijkte hij de muziekgeschiedenis en passant met het tijdloze “All Of My Senses”, en daaropvolgend blikte hij met het nieuwe powertrio Nova Mob begin jaren ’90 twee fraaie albums vol doorleefde gitaarrock in.

Het jongste decennium leidde Grant een schijnbaar wat teruggetrokken bestaan en liet hij zich maar sporadisch opmerken, o.a. tijdens een eenmalig benefietoptreden met zijn oude Hüsker Dü ‘maatje’ Bob Mould, of als gastvocalist op het derde Arsenal album ‘Lotuk’. Toen na tien jaar radiostilte met ‘Hot Wax’ (‘09) dan toch weer een nieuw album verscheen leek niemand daar echt wakker van te liggen. Met de release van de puike rarities collectie ‘Oeuvrevue’ en een aantal reissues kwam Hart eind vorig jaar plots terug wat aan de oppervlakte. De hernieuwde aandacht leverde hem een ticket op richting Europa waar hij momenteel in zijn dooie eentje een clubtour afwerkt. De immer sympathieke patron van de 4AB club Patrick Smagghe moest dan ook geen twee keer nadenken toen de iconische Amerikaan op zoek ging naar een Westvlaams podium om de versheidsdatum van zijn back catalogue te testen.

Met Grant’s muzikale staat van dienst laat een beetje fan zich al vlug verleiden tot al te hoge verwachtingen, maar met cultfiguren weet je maar nooit. Zouden we een overjaarse troubadour op akoestische gitaar te zien krijgen, of dan toch een glimp kunnen opvangen van het strijdvaardige alt.rock icoon van weleer? Het bleek gelukkig het laatste. Met een zelden geziene rauwheid gooide Hart zich in een mistig strijdtoneel, nonchalant heen en weer strompelend tussen de microfoon en zijn gitaar amp waaruit hij voor elk nummer de juiste distortiongolf wist te knijpen. Een hoogbegaafd gitarist is ex-drummer Hart echter niet, een begenadigd zanger des te meer. Na een ronduit verschroeiende start kwam zijn doorleefde stem pas echt goed tot zijn recht tijdens het psychedelisch getinte “You're The Reflection Of The Moon On The Water”.
Hart had in het eerste concertkwartier nog maar weinig woorden gewisseld met het publiek, maar daar kwam geleidelijk aan verandering in. Los van alle sagen en legenden rond zijn muzikaal verleden is de Amerikaan immers de eerste om de iconische beelden rond zijn persoon te doorprikken. Tussen de nummers door ontpopte hij zich gaandeweg tot een alerte meestercynicus die dolde met de eerste rijen van het publiek en grapjes over zijn typische vibrato stem demonstratief in het rond strooide. De sfeer in de dun bevolkte doch intieme 4AD werd hierdoor heel relaxed en spontaan, zo spontaan zelfs dat we er wat aan twijfelen of Hart zich aan een vooraf ingestudeerde setlist hield.
In ieder geval kreeg het publiek de vooraf aangekondigde bloemlezing uit ’s mans beste werk. Maar zoals de recente ‘Oeuvrevue’ verzamelaar duidelijk aangeeft dateren de echt klassieke Hart songs toch wel van twee decennia terug. Het hemelse gitaarpopjuweeltje “2541” uit zijn solodebuut en de Nova Mob classics “Admiral Of The Sea” en “Little Miss Information” horen daar wat ons betreft zeker bij.
Hart zette het publiek heel even op het verkeerde been door op een bepaald moment zijn gitaar te stemmen op de tonen van een Hüsker Dü intro, maar even later werd het 4AD publiek dan toch naar de 80ies gecatapulteerd met de underground evergreen “Don’t Want To Know If You Are Lonely” en een doorleefd “Sorry Somehow”; beide Hart composities zijn afkomstig van het iconische ‘Candy Apple Grey’ album waarmee Hüsker Dü in ’86 de deur wagenwijd openzette voor Dinosaur Jr., The Pixies, The Lemonheads, Buffalo Tom en ander melodieus gitaargeweld die de 90ies zouden kleuren.

Geheel in de traditie van een singer-songwriter optreden nam een nu volledig ontspannen Hart op het einde van de set enkele verzoekjes aan. Ondergetekende viel hier in de prijzen en werd prompt op zijn wenken bediend met een rauwe versie van Hart’s figuurlijke ode aan de Duitse ruimtevaartpionier “Wernher Von Braun”. Met een ander geschiedkundig epos, “The Last Days of Pompeii”, nam de Amerikaan een beetje abrupt afscheid, maar even later zouden we de man onverwacht nog eens tegen het lijf lopen. Aan de gevel van de 4AD bewees Hart met verve dat mannen wel degelijk kunnen multitasken: anekdotes vertellen over ‘the life on the road’ en het gemiddelde IQ van Slayer fans, een versleten Hüsker Dü plaat signeren, gewillig poseren met fans, en tussendoor ook wat CDs aan de man brengen. Dit zijn het soort details die een optreden in een kleine club groots maken, dus Patrick, als er morgen een mailtje van Bob Mould binnen komt dan weet je wat er te doen staat!

Voorafgaand aan Grant Hart konden we nog een handvol nummers meepikken uit de set van publieksopwarmer Pauwel De Meyer. Op het eerste zicht een onbekende figuur in ons muzikaal geheugen, maar na wat speurwerk bleken we deze jongeman uit de regio Sint-Niklaas toch reeds eerder te hebben ontmoet. We herinneren ons immers nog levendig het optreden van Devendra Banhart op Pukkelpop 2007, waar plots een jong kereltje het podium op mocht om samen met Banhart een eigen nummer te brengen; wel, dat bleek bij nader inzien de toen amper 17-jarige De Meyer te zijn. Op de planken van de 4AD deed de ontwapenende jongeman ons eerder denken aan de begindagen van oppermelancholicus Tom McRae. Een talent is De Meyer zeker, want maar weinigen komen weg met “Not Yet” van The Veils zonder het schaamrood op de wangen.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Heimwee als drijfveer voor een muzikale reünie, het blijft risky business. Het Californische Kyuss, oftewel de moeder aller stonerrock bands, werd in ’95 ten grave gedragen aan de vooravond van een internationale doorbraak en geniet sindsdien een mythische status onder liefhebbers van epische drugrock.
Terwijl gitarist Josh Homme met Queens Of The Stone Age de cult status van Kyuss moeiteloos wist te ontgroeien hield frontman en opperstrot John Garcia zich wat afzijdig. Na een resem verdienstelijke albums met de Kyuss rip-offs Slo Burn, Unida en Hermano kreeg de heimweeman in Garcia vorig jaar dan toch de overhand. Vermomd als het weinig verhullende Garcia Plays Kyuss stak de brulboei vorig jaar de neus terug aan het venster in de Vooruit en op Pukkelpop, maar pers en publiek reageerden sterk verdeeld.
Met het nog minder verhullende Kyuss Lives! probeert Garcia het nu opnieuw, ditmaal vergezeld van zijn voormalige Kyuss maatjes Nick Olivieri (bas) en Brant Bjork (drums). En ja, de wereld zit wel degelijk te wachten op Garcia & co: op een paar uur tijd mocht de AB zowel voor de afternoon als de evening show het soldout bordje boven halen.

Het was best wel een onwaarschijnlijk sfeertje daar in en rond de AB. Rond de klok van halfvijf eisten een deugddoend lentezonnetje en een staalblauwe hemel buiten nog alle aandacht op, maar binnen in de rocktempel moesten die onverbiddelijk plaats ruimen voor de sinistere schaduw van een verloren cactus in een desolaat en verstild woestijnlandschap. Het bleek slechts stilte voor de storm, die met de epische opener “Thumb”, de orkaankracht van “Hurricane” en het oorverdovend funky “One Inch Man” ontaarde in een geluidsmuur die constant met de 100 dB grens flirtte. Stuk voor stuk klassiekers die een beetje Kyuss fan van achter naar voor kan meebrullen, maar toch was er iets of iemand die de vonk aanvankelijk niet deed overslaan. Grote schuldige van dienst bleek de PA man die het om onduidelijke reden nodig achtte om de oerkracht van Garcia’s strot vakkundig naar achter te mixen, waardoor het wel leek alsof de frontman twee straten verder door een versleten micro stond te brabbelen. Nooit gezien in een kwaliteitstent als de AB dat een PA kerel langs alle kanten met blikken vol ongeloof werd aangestaard, en zeker niet dat een fan op het podium sloop om persoonlijk aan Garcia duidelijk te maken dat hij nagenoeg onhoorbaar was. Nefast voor de feestvreugde noemen we zoiets.
Het fanincident zorgde eigenaardig genoeg wel voor een ommekeer. Garcia mocht zich even gaan bezinnen in de coulissen tijdens de instrumentale brok graniet “Asteroid”, en trad vervolgens zonder zonnebril maar met een betere vocal mix terug op het voorplan. Tijdens een lekker langgerekt “Supa Scoopa And Mighty Scoop” en persoonlijke favoriet “Tangy Zizzle” kreeg Garcia’s oerstrot ineens meer greep op onze trommelvliezen.
De Belgische fans kunnen niet weinig trots zijn dat Arsenal gitarist Bruno Fevery sinds een tijdje de nieuwe sidekick is van Garcia & co en er wonderwel in slaagt om uit de schaduw van Josh Homme te treden. Net als Kyuss zaliger is ook Kyuss Lives! echter geen clubje waar muzikanten elk om beurt de show stelen. Fevery’s wall of sound, de lange basuithalen van een opvallend cleane Olivieri en de manische drumpartijen van Brant ‘animal’ Bjork zijn gelijkwaardige ingrediënten die samen de machtige Kyuss groove uitmaken. Met het netjes tot op het eind opgespaarde “El Rodeo” bewezen de heren trouwens ook dat ze die groove van een virtuoze intro kunnen voorzien.


Tijdens de bescheiden bisronde kregen we het opnieuw wat minder warm. Vooral een precisiebommetje als “Green Machine” mocht best wel met wat meer punch worden gedropt, maar misschien zaten Garcia & co al met hun gedachten bij de evening show die luttele uren later de AB voor de tweede keer die dag tot de nok zou vullen.
Rest ons nog antwoorden te verzinnen op twee relevante vragen.
(i) Kyuss lives? Kyuss lives! (ii) Willen we deze PA man straks terugzien in Dour en Lokeren? No way!

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Wat typeert een invloedrijke band? Dat pers en publiek in de loop van de muziekgeschiedenis steevast met hetzelfde selecte kransje namen dwepen is natuurlijk mooi meegenomen, maar de referenties die er pas echt toe doen zijn toch wel deze van collega’s artiesten. Neem nu het geval van de Engelse postpunk legende Gang Of Four. De liner notes van hun heruitgegeven mijlpalen ‘Entertainment’ (’79) en ‘Solid Gold’ (‘81) liegen er alvast niet om: als we de lyrische getuigenissen van Flea, Michael Stipe, Michael Hutchence en Page Hamilton mogen geloven dan zou een planeet zonder Gang Of Four wellicht ook Red Hot Chili Peppers, R.E.M., INXS en Helmet op de missing species list hebben staan. Of wat te denken van LCD Soundsystem, The Rapture en Radio 4 die na een overdosis Gang Of Four New York terug omtoverden tot de hipste muziektent ter wereld?

De veteranen uit Leeds bleven er al die tijd stoïcijns kalm bij, tot in 2005 een verzamelaar met heropgenomen oudjes verscheen en de groep zich ook live liet opmerken in het betere nostalgie circuit. Zo kon het Vlaamse Gang Of Four fanlegioen reeds op Sinner’s Day ’09 en de Lokerse Feesten ’10 vaststellen dat hun helden geen schrik moeten hebben van het jonge grut dat notabene bij hen de mosterd haalde.
Maar nog waren de fans niet tevreden en klonk het verzoek om een echt nieuw album almaar luider, zo luid zelfs dat bepaalde fans er grof geld veil voor hadden. Het nagelnieuwe ‘Content’ album is dan ook in verschillende opzichten opzienbarend. Het consolideert niet enkel de terugkeer van één van de meest cruciale bands uit de eerste postpunk golf, maar is uniek in zijn soort omdat het voor een groot deel werd gefinancierd met fandonaties. Of de inhoud van ‘Content’ ook werkelijk de verpakking waard is gingen we afgelopen zaterdag zelf ondervinden in de Brusselse Botanique.


Alhoewel groepsleden van het eerste uur Jon King en Andy Gill de middelbare leeftijd reeds geruime tijd hebben bereikt bleek van meet af aan dat de heren niet bepaald naar de overvolle Orangerie waren afgezakt voor een gezondheidswandelingetje. De forse nieuwe single “You’ll Never Pay For The Farm” gevolgd door de dubbele uppercut “Not Great Men” en “Ether” uit het must-have debuut ‘Entertainment!’ konden wat dat betreft wel tellen als openingssalvo. King eiste van meet af aan de rol van angry old man op en spuwde zijn cryptische maatschappijkritiek uit in één van de vele microfoons langs de frontlinie van het podium. De hyperkinetische frontman liet er alvast geen twijfel over bestaan dat hij en de al even opgefokte gitarist Andy Gill anno 2011 nog steeds de creatieve spil en het kloppend hart van de groep vormen. Voor hun jonge ritmesectie Thomas McNeice (bas) en Mark Heany (drums) lijkt het nog wat wennen aan zoveel 50+ geweld, en eigenlijk mochten beide jonkies al blij zijn dat ze vlotjes bij de les konden blijven.
Het publiek moest toch wel wat naar adem happen na een ronduit verschroeiende start. Met de slepende funk van “Paralysed”, met Gill in de rol van spoken word artiest, en het nieuwe verdraaide reggaedeuntje “A Fruitfly In A Beehive” was de groep dan ook meer dan verdiend toe aan een relatieve rustpauze. Het bleek tevens de voorbode van één van de absolute hoogtepunten van de set. Ja, het moet wat geweest zijn toen in ’79 Gang Of Four een nummer als “Anthrax” op het nog prille postpunk publiek los liet. Ingeleid door een dissonante gitaareruptie en drijvend op het weinig verhullend chorus “Love Will Get You Like A Case Of Anthrax” vormt deze dreigende lap postpunk het epische sluitstuk van hun eerste album. Ruim drie decennia later slaagt Gill er wonderwel in om even geloofwaardig als toen dezelfde dreiging uit zijn gitaar te knijpen, al is schoppen wellicht een beter werkwoord om diens kunstjes op het podium te beschrijven. Alsof dat nog niet genoeg was haalde King op zijn beurt een vocoder boven voor “It Was Never Gonna Turn Out Too Good”, met voorsprong het meest experimentele nummer uit ‘Content’. Op dat nieuwe album staan nochthans een pak andere meer hapklare brokken, maar het typeert de eigenzinnigheid van de groep om nu en dan de vaart uit het optreden te halen zonder dat er ook maar iets aan live vibe verloren gaat. Trouwens, van tempo gesproken: de verslavende beat van het punkfunk anthem “To Hell With Poverty” kreeg tegen het einde van de set zelfs het gros van de aanwezige grijze/kale (schrappen wat niet past) vijftigers aan het swingen.

De postpunk veteranen bleken hun energie netjes te hebben gedoseerd en hadden nog wat lekkers opgespaard voor de twee encore rondes. Na een puntig “At Home He’s A Tourist” stal King opnieuw de show door tijdens “He’d Send In The Army” een zelf ineengeknutselde percussiebox te mishandelen totdat de splinters in het rond vlogen. In schril contrast hiermee stond het verplichte nummer “I Love A Man In A Uniform”, het enige Gang Of Four anthem dat in het collectieve geheugen is blijven hangen maar eigenlijk niet paste in een set die het in de eerste plaats van metalige gitaren, averechtse baslijnen en hakkende drums moest hebben. Maar ach, na een okselfrisse versie van afsluiter “Damaged Goods” waren we die kleine smet op een voor de rest voortreffelijk optreden al lang vergeten.

De vier heren namen beleefd afscheid van de Orangerie met een diepe buiging daar waar ze zelf eigenlijk een staande ovatie verdienden. Want laat er over één ding vooral geen twijfel bestaan: Gang Of Four slaagt er net als generatiegenoten Killing Joke nog steeds in om na dertig jaar het heilige vuur brandend te houden. En ja, ik weet het, het staat wat haaks op de politieke ideologie van de groep, maar de eerlijkheid gebied ons om hier zelfs een dankwoordje richten tot de kapitaalkrachtige fans…

Organisatie: Botanique, Brussel

Bestaan ze eigenlijk nog wel, van die jonge Angelsaksische groepjes die vanaf de eerste noot niet meteen worden versleten voor een zoveelste smakeloos afkooksel van Joy Division, Gang Of Four of The Chameleons? Bandjes die okselfris en gretig klinken, maar waarbij je ‘begot’ niet meteen kan raden waar ze de muzikale mosterd vandaan hebben? Met de geboorte van het Schotse sextet The Phantom Band lijken al onze gebeden ineens te worden gehoord. Hun meer dan beloftevol debuut ‘Checkmate Savage’ uit 2009 is wat blijven steken tussen de plooien van de tijd, maar de vorig jaar verschenen opvolger ‘The Wants’ oogstte unaniem lyrische recensies en stak hier en daar zelfs de kop op in menig eindejaarslijstje. Zelden zo’n intrigerende mix van epische folk, meerstemmige pop en krautrock gehoord, dus wij naar het Gentse muziekcafé De Charlatan om te horen en zien of we ook live even ondersteboven blijven van deze eigenzinnige bende uit Glasgow.

Op hun trip langs de clubs van het Europese vasteland was The Phantom Band in Gent toe aan de laatste stop, en op het eerste zicht bleek het zestal wel wat door haar beste krachten heen te zitten. De verwaaid ogende frontman Rick Anthony vond niet onmiddellijk zijn draai op het gezellige maar claustrofobisch kleine podium van De Charlatan, en op de guitige drummer Damien Tonner na blonken ook zijn makkers niet bepaald uit in speelplezier. Bovendien moesten de Schotten het wel met een heel erg matige opkomst stellen, want na het voorprogramma van eigen bodem bleek zowat de helft van het publiek plots in het ijle verdwenen. Met “O”, één van de absolute prijsbeesten uit ‘The Wants’, leek alles opeens toch in de juiste plooi te vallen. Andy Wake liet uit zijn keyboards een verslavende minimale electrobeat opborrelen, en aanvankelijk deed Anthony’s speelse falset vermoeden dat het nummer richting lichtvoetige Hot Chip discopop uitging. De pastorale bariton van Anthony, een dreigend synthtapijt en logge drums beslisten er echter anders over, en wat overblijft is een geluid dat even ongrijpbaar als verslavend is.
The Phantom Band is gehuisvest bij hét Schotse indie label bij uitstek, Chemikal Underground, dat ooit ook onderdak verleende aan streekgenoten Arab Strap en Mogwai. Niet toevallig moeten al deze groepen het vooral hebben van hun muzikale nonchalance, en werd er duidelijk niet nagedacht over een bepaald imago op of naast het podium. Het feit dat één van de twee gitaristen gedurende gans het optreden zijn rug naar het publiek keerde, spreekt wat dat betreft boekdelen. Ook de Schotse roots worden in het sappige accent van frontman Anthony niet verloochend. Bij het rustige begin van “The None Of One” lijkt hij aanvankelijk wel een zich aan whiskey lavende folkzanger, totdat een verschroeiende krautrock beat het nummer onverwacht richting repetitieve trance uitstuurt. Op de recentste single “A Glamour” krijgen strakke gitaren en tribal drums het voor het zeggen; de magistrale intro van “Into The Corn” lijkt dan weer weggelopen uit een rarities collectie van Kraftwerk.

Om onduidelijke redenen kregen de sympathieke Schotten geen bisnummers toebedeeld, en moesten ze de klus afmaken met de uitgesponnen instrumental “Crocodile” uit hun debuut. Onze eerste live kennismaking met The Phantom Band kon door de aarzelende start en het  ietwat abrupte einde de hoog gespannen verwachtingen weliswaar niet geheel inlossen, maar als er zoiets bestaat als muzikale gerechtigheid dan verwachten we van deze unieke muzikale bende straks niets minder dan een regelrechte revanche in de Chateau tent op Pukkelpop, toch?

Het overwegend jonge publiek leek zaterdag vooral naar de Charlatan afgezakt om met opwarmer Low Vertical de nieuwste knuffelberen van het Vlaamse indie landschap aan te moedigen. Dit jeugdig trio uit het Westvlaamse Beernem maakt, jawel, enigszins prettig gestoorde rocktronica waar liefhebbers van knisperende beats, emo en shoegaze een mooie kluif aan hebben. Ondanks hun enthousiasme en creativiteit heeft de groep momenteel echter één huizenhoog probleem: in het muzikaal straatje waarin ze momenteel vertoeven zijn alle huisnummers al opgeëist door Radiohead v2.0 die vanaf ‘Kid A’ indie gitaren, Warp synths en ijle vocals tot een uniek geheel hebben gekneed. Maar ach, ze zijn nog jong meneer. Met hun huidige fanbase en de uitdrukkelijke steun van StuBru’s Select team moeten deze jongelingen er op korte termijn toch wel in slagen om zich een eigen smoel aan te meten.

Organisatie: Democrazy, Gent

We weten het zeker. In de strijd om de eretitel ‘Hardest working man in contemporary rock’ kaapt Steve Wynn zonder veel moeite de bloemen weg. Het leven van de Californiër oogt in feite even routineus als afwisselend: wanneer eventjes niet in de studio trekt hij alleen of met een paar metgezellen prompt op tournee, en eens thuisgekomen van diezelfde tournee klinkt alweer de lokroep van de studio.
Amper zijn we bekomen van Wynn’s recentste opus ‘Northern Aggression’ en de bijhorende memorabele doortocht in de Botanique twee maanden terug, en daar verschijnt de prille vijftiger in alweer een nieuwe gedaante op Europese clubpodia.
Dit keer heeft Wynn een akoestische set in petto waarbij hij zich in verschillende landen telkens door een andere muzikale soulmate laat bijstaan. In het Mechelse Cultuurcentrum konden de Vlaamse Wynn fans alvast rekenen op een primeur, want voor het eerst in hun dertigjarige vriendschap stonden Wynn en de al even legendarische multi-instrumentalist Chris Cacavas als duo samen op de planken.

Voor aanvang van de eigenlijke set mocht Chris Cacavas in de koorzaal van de Minderbroederskerk komen bewijzen waarom hij naast zijn exploten als keyboardspeler bij Green On Red en Danny & Dusty ook een respectabele singer-songwriter mag genoemd worden. Enkel vergezeld van een elektrische gitaar maakte hij voorzichtig gebruik van de gelegenheid om enige promo te voeren voor zijn recentste album ‘Love’s Been Discontinued’ waaruit “Tell Me Everything” en “Who’s Your Whore” werden geplukt. Door zijn mooi resonerende stem klinken Cacavas’ songs een stuk weemoediger en introverter dan deze van Wynn, maar met zijn maatje deelt hij gelukkig wel een gezonde dosis zelfrelativering.
We hadden best wel nog een uurtje kunnen verder luisteren naar Cacavas’ verhaaltjes over mislukte relaties, onbeantwoorde liefdes en morele ontgoochelingen, maar uiteindelijk moest het publiek het stellen met vier proevertjes die de appetijt al voldoende hadden aangescherpt voor de hoofdschotel van de avond.

Artiesten die in de Mechelse Minderbroederskerk komen optreden zijn best wat spaarzaam met genotsmiddelen, want er is immers die verschrikkelijk steile kerktrap waarlangs ze zich in ware Hollywood stijl richting publiek moeten begeven. Wynn kwam wijselijk voorzichtig die gevreesde trap af en dook met “Merritville” (‘84) meteen resoluut in de Dream Syndicate catalogus. Cacavas had ondertussen een accordeon beet en deed zo zijn duit in het zakje om deze Paisley Underground classic om te dopen tot een meeslepend folkepos. Wynn kreeg de pakweg honderd aanwezigen hiermee zonder veel moeite op zijn hand, en gooide meteen wat complimentjes terug over het indrukwekkende culturele erfgoed van de Mechelaars.
De Californiër maakte er ook geen geheim van dat hij tijdens zijn akoestische tournees wel eens wat obscuur werk van onder het stof durft te halen. “Dandy In Disguise” is zo een vergeten parel uit diens tweede solo album ‘Dazzling Display’ (’91) die hier in ere werd hersteld. Ook “Burn” uit het onlangs digitaal opgepoetste Dream Syndicate opus ‘Medicine Show’ is een gem die Wynn de afgelopen jaren doorgaans in de kast liet, maar ook in een acoustische versie en gestript van alle feedback moeiteloos overeind bleef. Het recente werk onderging een zo mogelijk nog grotere transformatie.
Op Wynn’s jongste album staan “We Don’t Talk About It” en “Resolve” stijf van de psychedelische effecten en reverb, in Mechelen werden ze omgevormd tot broeierige folksongs.
Even over halfweg nam de set plots een onverwachte wending. Het technisch weerbarstige orgeltje van Cacavas had al een paar songs lang hier en daar wat roet in het eten gegooid, maar in plaats van zich te ergeren in het onding besloten de ervaren rotten van de nood een deugd te maken. De stekkers werden uit de instrumenten getrokken, en als twee muzikale predikanten begaven Wynn en Cacavas zich in de koorzaal om de set 100% unplugged verder te zetten. Het duo klonk nu helemaal bevrijd van alle stress waardoor “If It Was Easy Everybody Would Do It” en “Wait Until You Get To Know Me” een beetje weg hadden van dronkemansliedjes. De die-hard fans beseften dat deze onverwachte wending zou eindigen in een traditioneel rondje om-het-hardst-persoonlijke-favorieten-schreeuwen, en toen Wynn daartoe het startsein gaf kreeg hij in een mum van tijd “Boston”, “Tears Won’t Help” en “Carolyn” als verzoekjes naar het hoofd geslingerd.

Na een korte adempauze in de lobby namen de twee heren hun vertrouwde stekjes op het podium terug in voor een zinderend en schijnbaar eindeloos durend “Amphetamine”. Cacavas mocht vervolgens uitblazen in de coulissen, waardoor Wynn voor het eerst die avond helemaal alleen op de planken stond. Ondergetekende zag zijn kans schoon om keihard om persoonlijke favoriet “Follow Me” te verzoeken... en met kippenvel op de rug werden wij op onze wenken bediend. Na deze sentimental journey uit het ‘Fluorescent’ album (’94) kon het contrast met de rauwe afsluiter “Days Of Wine And Roses” niet groter zijn. Bestaan ze eigenlijk wel, optredens waar Steve Wynn een mindere dag heeft? In Mechelen had de Californiër alvast de minste moeite om ons van het tegendeel te overtuigen.

Iedereen heeft wel van die avonden die men voor geen geld ter wereld wil missen: de live uitzending van de Miss België verkiezing, de finale van Idool, Clouseau in het Sportpaleis: you name it. Ieder zijn meug natuurlijk, maar wat ons betreft stond de AB affiche van afgelopen dinsdag al maanden vooraf garant voor ‘a night to remember’.
Als vaandeldragers van het betere episch gitaargeweld kunnen zowel Masters Of Reality als The Cult op hun ééntje deze concerttempel vlotjes laten vollopen, dus waarom dan toch kiezen voor de twee-voor-de-prijs-van-één formule? Het antwoord op die vraag schuilt in het jongste project van The Cult, dat voortaan zonder tussenkomst van een platenfirma digitale pakketjes of zogenaamde ‘Capsules’ aanbiedt van nieuwe nummers, live versies van Cult classics en eigenhandig geregisseerde kortfilms. De vier nieuwe nummers uit de twee ‘Capsule 1’ en ‘2’ werden ingeblikt door meesterproducer Chris Goss, die als wederdienst met diens eigen inmiddels mythische Masters Of Reality het voorprogramma van zijn Engelse vrienden mocht invullen.

Het leek een schier onmogelijke en eigenlijk ook wel een ondankbare opdracht voor Goss & co om ruim twee decennia Masters Of Reality in drie kwartier de revue te laten passeren. Dankzij een voortreffelijke songkeuze liet de imposante Amerikaan echter geen seconde onbenut om te bewijzen waar menig stonerrock bandje de mosterd heeft gehaald. Met het splinterbommetje “Domino” uit het moeilijk vindbare titelloze debuut (‘88) en de onweerstaanbare na-na-na-na groove van “Third Man On The Moon” opende het vijfkoppige gezelschap voor een halflege zaal. Mogelijks zat het vroege aanvangsuur daar voor wat tussen, en even hadden we zelfs de indruk dat Goss zich daar een beetje aan ergerde zeker wanneer hij het publiek om enige respons verzocht tijdens het fraaie kampvuur riedeltje “Jody Sings”.
Op het jongste opus ‘Pine/Cross Dover’ (‘09) zijn naast de nodige decibels ook art rock en symfo in het geluid van de groep geslopen, en tijdens de drie nummers die uit dat album werden geplukt konden Goss’ begeleiders hun kwaliteiten uitgebreid etaleren. Opvallendste figuur was hier zondermeer Eagles Of Death Metal gitarist Dave Catching, die in zijn enthousiasme regelmatig de pedalen dreigde kwijt te raken maar eigenlijk een rasmuzikant blijkt te zijn. Ook de niet onaardig ogende bassiste Abby Travis bleek meer dan haar mannetje te kunnen staan in het stoere rockbastion dat Masters Of Reality eigenlijk altijd al geweest is. Tijdens “Always” bleek bovendien dat de zwartharige vamp ook over een fraai koppel stembanden beschikt.
De retestrakke rockabilly pastiche “She Got Me (When She Got Her Dress On)” zette een korte maar krachtige finale in. De zaal was nog steeds amper voor de helft gevuld toen Goss & co met een vertimmerde versie van de miskende stonerclassic “The Blue Garden” hun toebedeelde tijd netjes volmaakten. Masters Of Reality had aan een veldslag van drie kwartier genoeg om zelfs als voorprogramma te imponeren, maar wat graag hadden we Chris Goss zich nog een uurtje langer in het zweet zien werken.

Bij hun vorige passage in de AB tijdens de ‘Love Live’ tournee was The Cult nog goed voor een zeer gesmaakte nostalgie trip, maar gelukkig heeft de creatieve spil Ian Astbury en Billy Duffy intussen niet stilgezeten en werden vorig jaar een beperkt aantal nieuwe nummers ingeblikt. Met één van die nummers, “Every Man And Woman Is A Star”, wordt hun jongste ‘Destroy Europa’ tour elke avond op gang getrokken. Dat de groep hiermee niet meteen potten brak, lag niet aan het speelplezier of het geluid, maar eerder aan de matige muzikale impact en vooral de kleffe tekst van het nummer. Een welkome portie “Rain” kwam net op tijd om dit schoonheidsfoutje weg te spoelen, want voor de rest waren we getuige van een voortreffelijke en strakke set waarin Cult classics werden afgewisseld met een eigenzinnige selectie van tracks uit minder bekende albums én zelfs nummers uit het pre-Cult tijdperk. Zo werden “Horse Nation” en “Ghost Dance” opgediept uit de bescheiden catalogus van Death Cult, het gothrock groepje waarin Astbury en Duffy voor het eerst als muzikaal koppel door het leven gingen maar dat eind ‘83 na amper een paar maanden werd omgedoopt tot The Cult. Ook de keuze van “White” uit ‘Ceremony’ (‘91) en “The Saints Are Down” uit ‘The Cult’ (‘94) kan gerust opvallend genoemd worden. In de 90ies moest The Cult het immers met een pak minder aandacht stellen dan in het decennium ervoor, en werden hun albums genadeloos neergesabeld door de critici. Ook hier brengt tijd raad, want net deze nummers behoorden tot de meest doorleefde van de avond.
Wie The Cult al eerder aan het werk zag weet dat frontman Ian Astbury niet bepaald een spraakwaterval is, en ook deze keer leek het er aanvankelijk op dat de struise zanger zich het ganse optreden lang achter zijn zonnebril zou gaan verschuilen. Met zijn lange gitzwarte haren, dito lederen handschoenen en de nodige stage pose kon hij zelfs gemakkelijk voor Jim Morrison look-alike worden versleten... en zoals later zou blijken was deze vergelijking eigenlijk niet eens zo gek. Naarmate de set vorderde werd Astbury echter steeds spontaner, de zonnebril maakte plaats voor een uitdagende grijns en de frontman waagde zich hier en daar zelfs aan een lichtjes provocerende bindtekst.
Na een splijtend “Wild Flower” richtte Astbury ook een bedankje aan Chris Goss voor zijn productionele kunstjes op het nieuwe “Until The Light Takes Us”. Met zijn strak ritme, dreigende atmosfeer en redelijk verslavende riff heeft dit nummer alles in huis om zich een Cult classic in wording te noemen. Het publiek was meteen opgewarmd voor het bruisende slot. Alle podiumlichten werden gedoofd, behalve die ene spot gericht op Billy Duffy en diens Gretsch White Falcon 1 tijdens de mystieke intro van “She Sells Sanctuary”. Een verplicht nummer, dat wel, maar geen enkele Cult fan lijkt vooralsnog zonder te kunnen. En zoals Astbury het zelf al aangaf: elke andere groep zou na het weggeven van zijn ultiem prijsbeest spontaan de kleedkamer opzoeken, maar The Cult gaf er met “Love Removal Machine” meteen nog een tweede ferme lap op. Drijvend op de beste riff die Keith Richards nooit tot in het repetitiehok van de Stones kreeg, breide dit onweerstaanbaar luchtgitaar anthem een opzwepend slot aan een heel puik optreden.

‘If you want to hear more music, do let us know!’ riep een intussen volledig ontspannen Astbury op zijn weg naar de coulissen. Veel tijd had de groep echter niet meer te goed, want tegenwoordig gaan de schuivers om halfelf onherroepelijk naar beneden in de grote zaal van de AB. Astbury & co leken maar weinig begrip te kunnen opbrengen voor dit soort conservatieve beslissingen, maar persten er met een venijnig “Rise” en de allereerste Cult single “Spiritwalker” toch nog twee fraaie bissen uit. Helemaal op het eind kroop Astbury uiteindelijk dan toch volledig in de huid van Jim Morrison, en nam de groep definitief afscheid met een fraaie interpretatie van “Break On Through (To The Other Side)”.

Wie zin had in nog meer lichtontvlambare gitaren, of gewoon eens wou checken hoe de groep zou flirten met de 100 dB grens, kon achteraf nog terecht in de AB Club bij de jonge Gentse honden van Drums Are For Parades. Voor ons was het echter welletjes geweest, want we kwamen ons er in de eerste plaats van vergewissen dat oude rotten Masters Of Reality en The Cult veel meer zijn dan goed geoliede nostalgie acts. Hun relevantie anno 2011 trekken we niet in twijfel; sterker nog, qua attitude en impact spelen ze volgens ons in een handomdraai de meest hippe rockgroepjes die binnenkort het podium van Rock Werchter zullen bevolken in no time naar huis.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pagina 12 van 17