Pukkelpop 2010 - 2010-08-19 t/m 2010-09-21
Chokri en Eppo zullen met enige mixed emotions terugkijken op het 25ste jubileum van hun Pukkelpop. Trots omdat ze voor het eerst weken op voorhand het bordje ‘uitverkocht’ mochten uithangen, maar ook wat aangedaan door de twee rockdoden die tijdens het festival te betreuren waren. De journalisten smeerden het breed uit in de geschreven pers, maar de festivalgangers hadden er weinig of geen erg in. Zij waren vooral gekomen voor drie dagen musictainment die eenieder op zijn/haar eigen manier kon invullen met een keuze uit ruim 200 bands en artiesten op acht podia. Ondergetekende liet zich op het nippertje het laatste beschikbare combiticket afsnoepen, maar tekende wel present vanaf dag 2.
dag 2 – vrijdag 20 augustus 2010
Om onze muzikale rondreis toch op een enigszins cultureel verantwoorde manier aan te vatten liepen we gezwind de Marquee binnen om de spoken word performance van HENRY ROLLINS (****) mee te pikken. Sinds het opdoeken van zijn eigen Rollins Band dweilt de voormalige brulboei de planeet af op zoek naar sterke reisverhalen die als voer moeten dienen voor zijn intussen gekende standup comedy show. Maar dan wel comedy met een geweten; zo is hij niet te beroerd om tussen zijn grappen en grollen steun te vragen voor de daklozen in het Pakistaanse rampgebied, de onzin van elke oorlog aan te kaarten of het publiek te confronteren met de impact van hun ecologische voetafdruk. Melig wordt het echter nooit, want Rollins blijft in de eerste plaats een meester in cynische humor. Een Black Flag reunie zit er waarschijnlijk niet meer in, maar op de manier waarop hun voormalige frontman momenteel zijn tijd verdrijft vinden we dat eigenlijk niet eens zo erg.
In de bloedhete Chateau was het Texaanse trio HARLEM (***) vervolgens aan zet. Eerder dit jaar verscheen hun tweede album ‘Hippies’ op het befaamde Matador label dat de wereld al eerder liet kennismaken met o.a. Guided By Voices en Jon Spencer Blues Explosion. In de beste traditie van deze befaamde gitaarstal label serveerde Harlem een stomend potje rammelende garagerock dat qua bevlogenheid zelfs heel even deed terugdenken aan de begindagen van The Modern Lovers en Violent Femmes. Hun muzikaal recept is te beproefd om van een originele set te spreken, maar de Texanen zijn wel te koesteren omwille van hun heerlijk nonchalante attitude en zichtbaar speelplezier.
Drie jaar terug stonden MATT & KIM (**) voor het eerst te blinken op Pukkelpop. Op de planken van de toenmalige Club tent konden we ons wel vinden in de hyperkinetische electropop van dit New Yorkse duo, maar dit jaar bleek hun transfer naar de veel grotere Marquee misschien wel een beetje te hoog gemikt. Ondanks hun aanstekelijk enthousiasme en tomeloze inzet lijken Matt Johnson (keyboards, zang) en Kim Schifino (drums, zang) immers weinig muzikale progressie te maken. Ze jatten nog steeds melodietjes uit alle hoofdstukken van de popgeschiedenis, gaande van The Shadows’ “Apache” tot Europe’s “The Final Countdown”, maar hiermee zijn ze nog niet echt veel verder geraakt in hun zoektocht naar een memorabele song. Het publiek lustte echter wel pap van dit soort goedkoop entertainment, en wie zijn wij om het publiek tegen te spreken?
De Chateau had nog steeds iets weg van een publieke sauna toen FANFARLO (***) voorzichtig het podium kwam opgeslenterd. Dit Londens vijftal laat zich meedrijven op de golven van de epische folkrevival die de jongste tijd het muzieklandschap overspoelt. Het gebruik van viool, cello en trompet zijn momenteel hipper dan ooit, en met deze ingrediënten maakt Fanfarlo een lekker brouwsel dat smaakt naar bevlogen emofolk. De sterke single “Harold T. Wilkins” stak helemaal voorin de set en maakte meteen ook duidelijk waarom de groep wel eens als een Engelse kloon van Arcade Fire wordt versleten. Het stemgeluid van frontman Simon Balthazar lijkt immers als twee druppels water op dat van Win Butler, en met Cathy Lucas heeft Fanfarlo net als hun Canadese maatjes een bevallige violiste in huis. Indien deze sympathieke bende erin slaagt om zich een eigen muzikaal smoel aan te meten begroeten we Fanfarlo gegarandeerd terug op één van de volgende Pukkelpop edities.
Ook BLOOD RED SHOES (***) werd door het gouden Pukkelpop duo Chokri en Eppo in twee jaar tijd gepromoveerd van de Club naar de Marquee. Met twee puike albums onder de arm, doch zonder noemenswaardige radiohits, slaagde dit jonge duo uit het Engelse Brighton er in om de tent aardig te laten vol lopen voor een stevige portie minimale noiserock. Natuurlijk klonken “Light It Up”, “Don’t Ask”, “You Bring Me Down” en publiekslieveling “I Wish I Was Someone Better” retestrak zoals het hoort, maar op de één of andere manier wou de verwachte vonk toch niet volledig overslaan. Steven Ansell, de blonde helft van het duo, mepte en schreeuwde er nochtans stevig op los, maar het was vooral de overigens niet onaardig ogende Laura-May Carter die haar gitaar veel te omzichtig en te routineus te lijf ging. Bij een volgende gelegenheid begroeten we één van onze favoriete tweemansbandjes graag terug op één of ander bezweet podium, maar bij voorkeur met wat meer modder aan die lieflijk bloedrode schoentjes.
Toegegeven, met een naam als Avigdor Zahner-Isenberg lijken de kansen redelijk miniem voor een beginnende artiest om zich een weg te banen naar het collectieve muzikale geheugen, maar onder het pseudoniem AVI BUFFALO (***) lijkt dat intussen wel al aardig te lukken. En ja, wanneer op je debuutalbum met “What’s In It For?” reeds een instant classic prijkt kon de intussen tot een trio uitgegroeide groep uiteraard op flink wat publieksopkomst rekenen in de Club tent. Het was tegelijk grappig en ontroerend om te horen hoe Zahner-Isenberg als een timide en klein kereltje toch gezegend is met een breekbare falset stem die ondertussen het onmiskenbare handelsmerk van de groep is geworden. Echter, de nog wat premature lo-fi Westcoast gitaarpop van Avi Buffalo dient nog wat rustig verder te sudderen om aan de enkels te komen van bijvoorbeeld My Morning Jacket of Band Of Horses.
Van enige afkoeling was nog niet echt sprake toen LAURA MARLING (****) en haar vierkoppige begeleidingsband in de Chateau aantraden. Wel integendeel, de temperatuur ging prompt de hoogte in toen bleek dat de bevallige Marling zowel mooi is om naar te luisteren als om naar te kijken! Wie pakweg Joni Mitchell en Sandy Denny als referenties krijgt opgespeld moet wel van heel goede huize zijn om dit ook live waar te maken, maar de eerder schuchtere voormalige (achtergrond)zangeres van Noah And The Whale doorstond deze vergelijkingen met verve. Toen Marling midden in de set haar muzikanten even richting coulissen stuurde voor een aantal solo nummers verstomde elk geroezemoes uit het publiek en werd pas echt duidelijk met welke nachtegaalstem de blonde Engelse gezegend is. Noot voor de afwezigen: steal, buy or borrow Marling’s recentste album met de veelzeggende titel ‘I Speak Because I Can’. Yes, she can!
Over het kanaal is het eclectische FOALS (***) een kleine sensatie sinds de release van hun lichtjes fenomenale debuut ‘Antidotes’, maar hier moet dit vijftal uit Oxford het stellen met een pak minder aandacht. Hun oorspronkelijke muzikale concept ontstond in de slipstream van de vroege Bloc Party, maar voegt daar nog een flinke scheut punkfunk en pruttelend Afrikaans gitaargepingel aan toe. In de Marquee bleek het dan ook moeilijk stilstaan wanneer een trits singles uit hun beginperiode (“Cassius”, “Balloons” en “Red Socks Pugie”) voorbij kwam razen. Op hun eerder dit jaar verschenen tweede album ‘Total Life Forever’ proberen de heren wat weelderiger te klinken en halen ze hun voet drastisch van het gaspedaal, maar echt imponeren doet het nieuwe geluid vooralsnog niet. De uitstraling van de hyperkinetische frontman Yannis Philippakis blijft daarentegen onaangetast; een deel van zijn schijnbaar onuitputtelijke energievoorraad kon hij gelukkig kwijt door een ommetje te maken langs de PA installatie. Foals zal ook na hun set op Pukkelpop blijven balanceren op de slappe koord van de indie hype, benieuwd hoe deze bende jonge veulens de kaap van ‘het moeilijke derde album’ straks gaat nemen.
Het uit Manchester afkomstige HURTS (**) toverde de anders zo informele Chateau om tot een stijlvolle vrijgezellenclub met zwarte driedelige maatpakken en brillantinekapsels als dresscode. De groep laat zich catalogeren als een revival act die nu eens niet teruggrijpt naar new wave of postpunk, maar zich voor de verandering laat inspireren door bloedernstige synthpop van Black en Ultravox of de kitsch van Pet Shop Boys. De radiohitjes “Wonderful Life” en “Better Than Love” staan dan ook bol van dramatiek, herenleed en pathos, een gedateerde combinatie die toebehoort aan de foutste momenten van de 80ies en daar wat ons betreft beter ook blijft.
Je hebt zo van die groepen die het publiek reeds in hun binnenzak hebben steken alvorens er ook maar één noot werd gespeeld. Op basis van de collectieve adoratie die hen te beurt viel in de propvolle Marquee lijkt het Londense kwartet MUMFORD & SONS (***) goed op weg om zich comfortabel in deze categorie te nestelen. Hun pretentieloze mix van sing-along folk en banjopop ging er vooral bij het jonge Pukkelpop volkje in als zoete koek, ook al slaagde de groep er niet helemaal in om voldoende drive in het optreden te houden. De Londenaars moesten het immers duidelijk hebben van hun inmiddels klassieke anthems “Little Lion Man” en het afsluitende “The Cave”. Tussendoor viel het tempo toch wat te veel terug en was er relatief weinig te beleven op en voor het podium, totdat plots een driekoppige blazerssectie te voorschijn werd getoverd tijdens het slepende “Winter Winds”. Voor wie graag wat meer diepgang heeft in zijn folk verwijzen we graag naar generatiegenoten Fanfarlo of Broken Records, maar StuBru’s internet poll liet er alvast weinig twijfel over bestaan dat Marcus Mumford en zijn kornuiten zich tot één van de absolute publiekslievelingen van Pukkelpop 2010 mogen kronen.
Met z’n 20 lentes mag THE PRODIGY (***) zich inmiddels tot één van de ouderdomsdekens van het festival rekenen. En zoals het echte heren op zekere leeftijd past stelde de groep het geduld van het massaal opgekomen publiek voor de Main Stage op de proef door ruim een kwartier laten dan voorzien het podium op te stormen. Misschien wou de mascara beurt van Maxim Reality vanavond niet zo goed lukken, of deed Keith Flint nog een laatste vergeefse poging om zijn stembanden te smeren? Als geen ander verstaan beide notoire vogelverschrikkers echter nog steeds de kunst om een hongerig publiek op te jutten en te provoceren, maar de muzikale performance van dit Britse gezelschap staat of valt uiteraard met de inspiratie van het nagenoeg onzichtbare knoppenwonder Liam Howlett. Om aansluiting te vinden bij de nieuwe trends die het jonge volkje kunnen bekoren lijkt Howlett zowel het tempo als het volume van de oudere nummers tegenwoordig behoorlijk omhoog te schroeven, en laat hij zich op het podium versterken door een drummer en een gitarist. Herwerkte versies van klassiekers als “Breathe” en “Poison” klonken hierdoor brutaler dan ooit en versmolten moeiteloos met recenter werk zoals de puike come-back single “Omen”. Misschien niet de ideale opwarmer voor de ideale schoonzonen van Snow Patrol, maar The Prodigy lijkt allesbehalve van plan om rustig uit te bollen tot de volgende ‘greatest hits’ CD.
De dromerige en licht psychedelische sprookjespop van het uit Baltimore afkomstige BEACH HOUSE (****) kreeg de eer om de tweede festivaldag in de Club in pure schoonheid af te sluiten. Terwijl Grizzly Bear vorig jaar misschien wel het mooiste album maakte met ‘Veckatimest’ lijkt deze eer dit jaar mogelijks weggelegd voor het derde Beach House album ‘Teen Dream’. Het kernduo Alex Scally en Victoria Legrand had voor de gelegenheid twee extra muzikanten meegebracht om de etherische pracht van ‘Teen Dream’ laagje per laagje terug op te bouwen. De groepsleden baadden in een troebele doch sfeervolle belichting waardoor alle aandacht automatisch naar de muziek werd gezogen. Bij momenten leek de set iets weg te hebben van een flower power versie van Mercury Rev, mede door de typische ijle stem van Legrand die daarnaast ook nog eens met volle overtuiging haar keyboards te lijf ging. Mooie liedjes horen niet lang te duren, maar in het geval van Beach House overschrijden ze doorgaans vlotjes de kaap van de vijf minuten waardoor de set al bijna voorbij was vooraleer we het goed en wel beseften. Elk nummer kon per definitie doorgaan als een hoogtepunt, maar als we toch moeten kiezen opteren we zonder aarzelen voor “Zebra” en uiteraard de bescheiden radiohit “Norway”. Het liefst kropen we vervolgens direct in onze slaapzak om na te genieten van dit muzikaal sprookje, maar Chokri & Eppo hadden dicht bij middernacht nog ander lekker volk opgetrommeld.
Net als tijdens vorige edities bleek de Wablief?! tent dit jaar weer veel te klein voor de meeste Belgische bands die er hun opwachting maakten, dus groot was onze verbazing toen we zomaar vlotjes tot aan het podium konden binnenwandelen tijdens de set van RADICAL SLAVE (**). Al snel werd echter duidelijk waarom dit hobbyproject van de Limburgse veteranen Mauro Pawlowski (dEUS en 100 andere projecten) en Dirk Swartenbroeckx (Buscemi) aangevuld met drummer Remo Perotti (ex-Bedtime For Bonzo) niet bepaald als een publiekslokker de Pukkelpop archieven zal ingaan. Het is op zich bewonderenswaardig dat de muzikale vrienden een eerbetoon willen brengen aan de ‘no wave’ beweging die eind jaren ’70 een bescheiden muzikale revolutie ontketende in New York, maar conservatief als we zijn kregen we toch graag een paar nummers met kop en staart opgediend. In plaats daarvan waren we getuige van een soort try-out concert waarbij de groep zich veeleer in hun repetitieruimte waande voor een schijnbaar eindeloos durende doch erg intrigerende soundcheck. Pawlowski leek ter plaatse de meest hoekige gitaarnoise uit zijn mouw te schudden terwijl Swartenbroeckx naast tweede gitaar zich onledig hield met het sampelen in real-time van de geluidsbrij die op het podium werd geproduceerd. Het publiek stond erbij en keek er naar met open mond, en eerlijk gezegd weten we nog altijd niet of we dit geniaal vinden of eerder als lawaai moeten afdoen.
Wie na de trip van Beach House trek had in nog meer etherische droompop diende af te zakken naar de Marquee alwaar THE XX (****) het licht mocht uitdoen. Nu ja, veel licht kwam er zowiezo al niet te pas aan de intimistische en mysterieuze set van dit Londense trio. De prille twintigers tekenen voor een unieke combinatie van kille postwave en indringende white soul waarbij uiterst spaarzaam wordt omgesprongen met gitaar, bas en percussie. Bij deze minimale aanpak hoort tevens een heel sober imago met zwart en wit als enige kleuren van platenhoezen, kledij en instrumenten. Eerder onverwacht werd de minimale pop van The xx eind vorig jaar meteen opgepikt door een groot publiek, maar ook op de planken van de Marquee lijkt het timide frontduo Romy Madley Croft and Oliver Sim nog steeds niet echt te wennen aan zoveel aandacht. Knappe versies van “Islands” en “Crystalized” mochten dan wel op het meeste herkenningsapplaus rekenen, elk nummer waarin de intrigerende fluisterinteractie tussen Croft en Sim centraal stond verdiende dezelfde appreciatie. Een jonge groep als The xx die het voor elkaar krijgt om in één jaar tijd Werchter én Kiewit zonder slag of stoot in te pakken moeten we koesteren, dus kunnen we enkel maar hopen dat het huidig succes hun creativiteit niet onmiddellijk zal overvleugelen.
Het Canadese electronica collectief HOLY FUCK (****) is best wel een rare snuiter in zijn genre. Je zal Graham Walsh en Brian Borcherdt immers zelden of nooit betrappen met een laptop of andere vooraf opgenomen bedriegerij, maar je kan hen daarentegen wel bekoren met de meest aftandse analoge apparatuur of zelfs met speelgoedinstrumenten op voorwaarde dat ze er één of ander vreemd geluid kunnen uitknijpen. Voor hun optreden in de Chateau hadden de twee geluidswizards zo bijvoorbeeld een film synchronizer en een wel heel erg bijzondere melodica meegebracht die hun kaleidoscopische fusie tussen krautrock, trip hop en ambient ook visueel een extra dimensie gaf. Komt daarbij dat Walsh en Borcherdt zich ondertussen hebben versterkt met bassist Matt McQuaid en drummer Matt Schulz die vanuit de tweede linie voor de dansbare groove zorgen in nummers als “P.I.G.S.”, “Stay Lit” en vooral “SHT MN”. Het zijn stuk voor stuk meesterwerkjes uit het recentste album ‘Latin’ die de Canadezen een verdiende promotie oplevert naar de eredivisie van de psychedelic beat. Wie de heren van Holy Fuck dus ooit op een rommelmarkt ziet rondsnuffelen naar nieuwe analoge speeltjes weet dat een volgend meesterwerk in de maak is!
dag 3 - zaterdag 21 augustus 2010
Wie vroeg genoeg uit de veren was en met frisse oksels naar het eerste optreden op de Main stage trok was getuige van één van de dieptepunten op Pukkelpop 2010. Het Amerikaanse OK GO (*) staat garant voor inspiratieloze gitaarpulp die in high rotation gaat op MTV/TMF/Jim, en ja, zo klonken ze ook. Maar ach, we vatten dit zeldzaam zwak moment van samenstellers Chokri en Eppo filosofisch op en begaven ons prompt naar de Special Beers toog om deze smakeloze brok fastfood entertainment in één ruk door te spoelen.
Een Pukkelpop editie zonder muzikale ontdekkingen is als Luc Janssen zonder controversiële bindteksten of Stijn Meuris zonder bril: op zich bestaan ze wel, maar indruk maken doen ze niet. Wie wel indruk maakte kort na de middag in de Club waren THE BOOKHOUSE BOYS (****), een tot voor kort (en misschien wel voor eeuwig en altijd) illuster negenkoppig gezelschap uit London dat zijn naam heeft ontleend aan een geheimzinnig genootschap uit Twin Peaks. Na een paar nummers blijkt echter dat niet David Lynch maar eerder Quentin Tarantino een moord zou begaan om deze groep als huisorkest te laten aandraven in zijn volgende film noir. Een streepje broeierige Grinderman blues, een melancholische mariachi trompet en een in reverb gedrenkte Dick Dale gitaar: het zijn maar enkele van de ingrediënten die de muzikale mix van The Bookhouse Boys pittig en uniek maken. Naast de charismatische frontman Paul van Oestren, een soort reïncarnatie van Joe Strummer zaliger, luistert hét geheime wapen van de groep naar de naam Catherine Turner. Een verleidelijk bewegende en fluisterende vamp die in een knalrood cocktailjurkje omringd door acht mannen voor het sensuele element zorgt: ook wie het optreden heeft gemist moet zich hier toch iets kunnen bij voorstellen...
Samen met The Undertones moet ASH (***) zowat het belangrijkste exportproduct zijn uit Noord-Ierland in de sector ‘onweerstaanbare punkpop’. Frontman Tim Wheeler ziet er nog steeds uit als een vitale twintiger, maar het is ondertussen wel al 20 jaar geleden dat hij deze groep op de rails zette voor een rollercoaster rit die sinds de mid-90ies een indrukwekkende reeks radiohits heeft opgeleverd. En ja, het was weer heerlijk om die luchtgitaar boven te halen op de onweerstaanbare tonen van “A Life Less Ordinary”, “Girl From Mars”, “Kung Fu”, “Shining Light” en “Burn Baby Burn”. Tussendoor zat ook wat recenter en minder beklijvend werk verscholen uit het ambitieuze ‘A-Z’ project waarbij Wheeler & co om de twee weken een nieuwe single op de wereld loslaten, en waarmee ze duidelijk te kennen geven dat ze niet louter als een 90ies jukebox door het leven willen gaan. Interessant weetje: op tweede gitaar herkenden we de recent ingehuurde Bloc Party gitarist Russell Lissack; de tengere sidekick van Kele leerde als broekje de stiel in een Ash coverbandje en zag dus prompt een jongensdroom in vervulling gaan toen Wheeler hem eerder dit jaar een stekje aanbood voor de komende ‘A-Z’ tour.
“Op een dag vind ik de job van mijn leven, en dan ben ik weg” moet ALAIN JOHANNES (***) gedacht hebben. Dit Chileense snarenwonder was in een vorig leven ooit de drijvende kracht achter het bescheiden succesvolle hardrock combo Eleven, maar verdiende daarna wel vlotjes zijn sporen als studiomuzikant en/of live versterking bij o.a. Chris Cornell, Mark Lanegan en Queens Of The Stone Age. Vorig jaar stond de man trouwens ook al te blinken in de Marquee als vierde Them Crooked Vulture, maar nu deed hij het helemaal alleen vergezeld van een ‘cigar box’ gitaar. Ook Seasick Steve wordt trouwens wel eens betrapt met dit type van zelfgebouwde gitaar waaruit een banjo-achtig geluid wordt geproduceerd. Johannes demonstreerde niet enkel zijn kunsten op dit veredeld sigarenkistje, maar heeft bovendien ook een neus voor een goede song. Zonder naambekendheid, zonder airplay en zonder een album onder de arm kreeg de imposante Chileen toch een halfgevulde Marquee warm met folky nummers die ons prompt doen terugdenken aan ‘Led Zeppelin III’ en het vergeten Masters Of Reality/Chris Goss opus ‘Give Us Barabas’. Tip voor uw najaarsbudget: Johannes’ debuutalbum ‘Spark’!
Ook op onze volgende halte in de Chateau waren we getuige van een indrukwekkende one-man-show. Wanneer de vanuit Los Angeles opererende Koreaan Jason Chung achter zijn turntable kruipt laat hij zich bij voorkeur aanspreken als NOSAJ THING (***) en kan het publiek zich verwachten aan één lange abstract hiphop trip. Alhoewel diens instrumentale knip- en plakwerk duidelijk schatplichtig is aan het pionierswerk van DJ Shadow slaagt Chung er toch in om nog een tikkeltje eigenzinniger uit de hoek te komen door de etherische soundscapes een stevige R&B injectie toe te dienen. Ook op remix gebied lijkt Nosaj Thing goed op weg om the next big thing te worden, want tenslotte krijgt niet elke sterveling de toestemming van Thom Yorke om een Radiohead nummer te herwerken. Op het einde van zijn set in de Chateau haalde Chung echter niet Radiohead maar wel The xx door de mangel. Het zal de kleine Koreaan ongetwijfeld wat extra credibiliteit opleveren bij het doorsnee indie publiek en de nodige dollars op zijn bankrekening.
Alhoewel ze er nog steeds uitzien als de sympathiekste kwajongens van het dorp mogen Tim Vanhamel (o.a. Evil Superstars, Millionaire en Eat Lions) en Pascal Deweze (o.a. Metal Molly, Sukilove en Chitlin’ Fooks) zich toch stilletjes aan tot de anciens van de Belpop rekenen. Als uitloper van hun soundtrack opdracht voor de hilarische candid-camera reeks Benidorm Bastards besloten de heren enige tijd terug om hun samenwerking ook een gezicht te geven; de nieuwe boreling luistert naar de naam BROKEN GLASS HEROES (***), met de ‘B’ van Beach Boys, Beatles, Byrds en Buffalo Springfield. In één of andere gedaante passeerden al deze muzikale helden inderdaad wel allemaal de revue van de propvolle Club tent voor het allereerste optreden van deze gelegenheidsgroep. Dat Broken Glass Heroes speelplezier en vakmanschap verkiezen boven muzikale originaliteit stoorde allerminst, en ook waren ze niet te beroerd om tussendoor het vocale talent van de Hasseltse Rock Rally finalisten The Sore Losers in de picture te plaatsen. Niet enkel tijdens de zeemzoete zomerhit “Let’s Not Fall Apart” maar ook voor een pak andere fraaie staaltjes van close harmony pop kregen Vanhamel en Deweze de handjes vlot op elkaar. Wie de première van deze 60ies tribute heeft gemist kan binnenkort ongetwijfeld herkansen in de betere parochiezaal.
Ook het volgende optreden in de Club ademde een retrosfeertje uit, met dit verschil dat onze muzikale smaakpapillen deze keer geen zeemzoete feel good pop maar wel een portie onversneden acidrock kregen voorgeschoteld. Het vanuit San Francisco opererende SLEEPY SUN (****) heeft een gezonde affectie voor het soort bezwerende psychrock dat vanaf eind jaren ’60 furore maakte na de implosie van de flower power. De cool van Jefferson Airplane gekruid met de slepende powerchords van Black Sabbath zorgde voor een ongrijpbaar commune sfeertje met Grace Slick look-alike Rachel Williams in de rol van hypnotiserende hogepriesteres. Geheel conform de regels van dit bedwelmend genre werd in elk nummer ruimte gelaten voor lange instrumentale passages waarbij wah wah pedalen en feedback effecten vrij spel kregen. Het maakte het optreden tot één lange psychedelische trip die wat ons betreft een stuk langer had mogen duren dan de voorziene 50 min. Black Mountain kijkt voortaan beter uit, want met Sleepy Sun hebben ze er een te duchten concurrent bij.
Wat maakt een groep tot hype? De Engelse muziek tabloid NME geldt hier als onbetwist referentiepunt en verstaat als geen ander de kunst om enkel op grond van één single een jong bandje op de cover te sleuren. Zo ook verging het THE DRUMS (**) die met “Let’s Go Surfing” het luchtigste zomerdeuntje sinds Peter, Björn & John’s “Young Folks” uit hun mouw schudden. Een stuk minder indrukwekkend klinkt het bijhorende titelloze debuutalbum dat gevuld is met lichtvoetige gitaarpop zonder weerhaakjes, en zo klonk het viertal precies ook op het podium van de vlotjes volgelopen Marquee. Nu de hype stilletjes aan het bekoelen is wordt het langzaam aan duidelijk dat het muzikale recept van het jonge viertal een pak vrijblijvender is dan dit van sommige 80ies bands die te pas en te onpas als belangrijke inspiratiebronnen worden aangehaald. De groep en het publiek, het leken wel twee aparte werelden die elkaar weinig te vertellen hadden, en zelfs de huidige single “Forever and Ever Amen” liet het Pukkelpop volkje redelijk onberoerd. The Drums lijken momenteel het levende bewijs dat niet alles dat uit New York komt overwaaien instant muzikaal goud is, en daar kan zelfs een reclamespot voor de Peugeot 3008 Crossover weinig aan veranderen (http://www.youtube.com/watch?v=3ltMsh6utE8).
Het Amerikaanse kwintet THE NATIONAL (****) heeft in hun tienjarig bestaan een behoorlijk indrukwekkend Pukkelpop parcours afgelegd. Ten tijde van het eerste serieuze wapenfeit ‘Alligator’ (2005) werd de groep nog discreet weggemoffeld in de Club tent om vervolgens een paar jaar later al op te duiken in de veel grotere Marquee ter promotie van ‘Boxer’ (2007). De uiteindelijke promotie naar de Main Stage als één van de absolute headliners van het festival heeft de groep te danken aan hun recentste worp ‘High Violet’ die voor de doorbraak naar een breed publiek heeft gezorgd. Er waren vooraf wel wat twijfels of de donkere mix van postpunk en americana wel zou aanslaan onder een stralende hemel, en ook de bandleden zelf hadden duidelijk hun voorzorgen genomen tegen een overdosis zonlicht en collectief een imagoversterkende zonnebril opgezet. Bij het inzetten van “Anyone’s Ghost” nam de diepe bariton van frontman Matt Berninger echter alle twijfels weg: dit zou een optreden worden om in te lijsten! Met elk volgend nummer leek de groep enkel maar crescendo te gaan: tijdens het epische “Afraid Of Everyone” deed een blazerssectie dienst als katalysator voor de wall of sound van de gitaarspelende broertjes Dessner, voor zover het nog nodig was solliciteerde een strak “Bloodbuzz Ohio” nogmaals voor de titel ‘single van het jaar’, en in het oudje “Mr. November” ontbond de anders zo introverte Berninger al zijn duivels alsof de jonge Nick Cave ermee gemoeid was. Kunnen de heren van The National nog dieper doordringen in hun ziel? Voor Vlaams parlementslid Schuermans is deze groep alvast een godsgeschenk om de credibiliteit van Rock Werchter 2011 een flinke boost te geven, maar laat die aanstekers gerust thuis.
BROKEN BELLS (***) hoort thuis in het rijtje The Dead Weather, Monsters Of Folk en Tired Pony: gelegenheidsprojecten waarin artiesten die hun groep of zichzelf even beu zijn samen een nieuw repetitiehok bouwen en er met wisselend resultaat ook een album opnemen. In het geval van Broken Bells beklonk voormalig Shins frontman James Mercer een joint venture met meesterproducer en multi-instrumentalist Danger Mouse die u hoort te kennen van o.a. Gnarls Barkley en Gorillaz. Hun set in de Marquee kwam wat traagjes op gang met een trits lange atmosferische nummers die op zich wel aangenaam luistervoer boden, maar nergens echt spannend werden. Wanneer het gecombineerde talent van beide heren dan toch in de juiste plooi valt is het wel meteen bingo. Enkel en alleen al op grond van de meesterlijke single “The High Road” verdienen Broken Bells het nodige krediet, en toen Mercer en Danger Mouse hun kompanen even later de coulissen instuurden om het intieme “Insane Lullaby” uit het laatste postuum verschenen Sparklehorse album in te zetten leek ook de laatste twijfelaar overtuigd. Over de houdbaarheidsdatum van dit soort hobbyprojecten gaan zoals steeds de wildste geruchten. Echter, nu The Shins dood en begraven zijn en Danger Mouse zich steeds nadrukkelijker als de muzikale omnivoor van zijn generatie gaat profileren lijkt de weg open te liggen voor Broken Bells om nog een volgende boreling af te leveren.
“Nicotine, valium, vicodin, marijuana, ecstasy and alcohol… C-c-c-c-c-cocaine”: Josh Homme leek van elk van deze substanties wel een snuifje te hebben geconsumeerd toen hij met de andere QUEENS OF THE STONE AGE (****) het trashy “Feel Good Hit of the Summer” inzette op de Main Stage. Ja, die zomer van 2000 kon inderdaad maar moeilijk meer stuk wanneer een album als ‘Rated R’ wekenlang in onze CD speler stond geparkeerd. Tien jaar later blikken Homme & co graag nog eens terug op hun eerste echte meesterwerk: het album werd onlangs heruitgebracht en bevat nu o.a. ook de registratie van hun legendarische set op Reading 2000, en momenteel wordt een kleinschalige Europese toernee ondernomen om de 'Rated RX' deluxe reissue ook live wat luister bij te zetten. Behalve “Feel Good...” kreeg het publiek ook “The Lost Art of Keeping a Secret”, “Monsters in the Parasol” en “I Think I Lost my Headache” uit dit doorbraakalbum voorgeschoteld. Nieuw werk lijkt voorlopig niet op stapel te staan, dus groeide de set dan maar uit tot een soort ‘greatest hits’ met welgemikte splinterbommetjes uit ‘Songs for the Deaf’, ‘Lullabies to Paralyze’ en ‘Era Vulgaris’. Met de blik op oneindig en schijnbaar apatisch voor de enthousiaste reacties van het samengepakte publiek zocht de druggy Homme initieel maar weinig contact met het publiek, maar toen hij net als de alerte cameraman wat wulpse meisjes in de gaten kreeg die opschriften als “Josh I want to make it wit chu” en “Queens of the Pukkelpop” op wat bordjes hadden gekrabbeld ontdooide de stoere bonk snel. Toegegeven, een testosteron uitspraak als “We’re not here to hurt each other, we’re here to fuck each other” zou in hun puriteinse thuisland misschien minder geapprecieerd worden, maar op Pukkelpop kwam de groep er wel mee weg. Eigenlijk had dit optreden best wel als afsluiter mogen fungeren op de Main Stage, maar daar staken twee plaatjesdraaiende broertjes in witte maatpakken een stokje voor...
Voor de tweede keer in drie jaar tijd mocht YEASAYER (****) zijn kamp opslaan in de Club, en dit keer kreeg het in Brooklyn, NY residerende gezelschap de eer om de tent te sluiten tegen middernacht. Op hun twee studioalbums lijkt het vijftal elk nummer vol te willen stoppen met een half dozijn aan verschillen invloeden, en het eclectische eindresultaat is dan ook niet altijd even gemakkelijk verteerbaar wanneer je als luisteraar heen en weer wordt geslingerd tussen afrobeat, psychedelica, synthpop, trip hop en Oosterse folk. Dit is muziek waar je moeite moet voor doen om de nagenoeg ongrijpbare Yeasayer vibe ten volle te beleven, maar wat de groep in de Club presteerde was ronduit fe-no-me-naal. De heren hadden er overduidelijk heel veel zin in en dat had ook het publiek al vlug begrepen. Het feit dat gitarist Anand Wilder veel meer dan vroeger uit de schaduw treedt van frontman Chris Keating en een kleine helft van de nummers als leadzanger voor zijn rekening neemt heeft zeker bijgedragen tot het meer melodieuze en ontspannen karakter van Yeasayer anno 2010. Zo schitterde Wilder een eerste keer in de nieuwe single “Madder Red”, een nummer waar invloeden uit de Oosterse volksmuziek hand in hand gaan met 80ies kitsch. De bijna hit “O.N.E.” werd opgespaard tegen het einde van de set, alsook het fenomenale “Ambling Alp”. Tegen haar gewoontes in kwam de groep nog eens terug voor de fraaie encore “Red Cave”. We trokken als ongelovige naar de Club, en kwamen daar een uur later als bekeerling terug buiten: wie zijn biecht komt uitspreken bij Yeasayer krijgt daar zelden of nooit spijt van.
Voor onze laatste stop hielden we halt aan de Shelter, oftewel het walhalla van alles wat naar punk, hardcore of metal ruikt. Het Californische punkinstituut BAD RELIGION (***) kwam in die tent haar 30ste verjaardag vieren met een bloemlezing uit hun back catalogue én een nieuwe plaat onder de arm. Als de Ramones van hun generatie zit er bijzonder weinig sleet op de beproefde formule: Greg Graffin kapt nog steeds hele bakken maatschappijkritiek uit over het publiek terwijl Epitaph labelbaas en gitarist Brett Gurewitz samen met zijn maats schijnbaar achteloos het ene melodieuze punkrock anthem na het andere uit zijn mouw schudt. En na 30 jaar heeft Bad Religion geen gebrek aan anthems; “Generator”, “Recipe for Hate”, “American Jesus”, “A Walk”, “21st Century (Digital Boy)” en “Sorrow” werden dan ook moeiteloos meegescandeerd als betrof het een nationaal zangfeest. Weinig vernieuwend maar wel oprecht: het zou zowaar de moraliserende synthese kunnen zijn van Pukkelpop 2010 twee dagen en 28 optredens later.
Tot slot nog onze hoogst onbetrouwbare top 5 van Pukkelpop 2010: 1. The National 2. The Bookhouse Boys 3. Holy Fuck 4. Yeasayer 5. Queens of The Stone Age
Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit