logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Phoenix - 02/08...
Luidji - 02/08/...
Geert Huys

Geert Huys

Hollandse Halve Belgen, het is een diersoort die opvallend goed gedijt op Vlaamse bodem. De zeemzoeterige Beatles rip-off van Joost Zweegers, de lekkere gerechjes van Sergio Herman en de bokkesprongen van Jos Lansink zijn intussen genoegzaam bekend, maar onze favoriete HHB moet met ruime voorsprong toch wel Rick De Leeuw zijn. De voormalige frontman van de vrolijke (punk)rockbende Tröckener Kecks is niet echt sant in eigen land, maar lijkt vooral onder de Moerdijk opvallend veel vrienden te maken. Met één van zijn grootste boezemvrienden, radiopionier en Radio 1 baas Jan Hautekiet, vormt De Leeuw sinds 2004 trouwens een muzikaal gelegenheidsduo dat inmiddels aan haar derde theatershow bezig is.
Tijdens ‘Op Drift!’ gaat het onwaarschijnlijke duo dieper dan voorheen graven in de grote levensvragen, enkel gewapend met een reeks (vooral nieuwe) liedjes, gedichten en verhalen. Elke voorstelling die een ondertitel draagt als ‘Een work-out voor oog, oor, ziel en hart’ prikkelt onze nieuwsgierigheid, dus gaven wij acte de présence op één van de laatste voorstellingen van de ‘Op Drift!’ tournee die afgelopen vrijdag in de statige Brugse Stadsschouwburg halt hield.

Artiesten die vanaf de eerste seconde het publiek op het verkeerde been zetten, we lusten er wel pap van. Het was immers niet de rustige vastheid Hautekiet maar wel de hyperkinetische duivel-doet-al De Leeuw die bij aanvang plaats nam achter de zwarte vleugelpiano om een monotoon en  dreigend riedeltje in te zetten. Pas na enige tijd verscheen ook zijn Vlaamse kompaan voor de microfoon om droogjes een tekstfragment uit “De Koning Der Nederlanden” te debiteren. De rollen werden echter al vlug omgedraaid. Hautekiet heroverde zijn vertrouwd zitje achter de piano, en met bevlogen versies van “Deze Oude Wereld” en “Zoek Niet Langer” trok De Leeuw de set op gang. Net wanneer het publiek denkt een knus avondje kleinkunst voor de boeg te hebben gaat de voorstelling plots een andere kant op. De Leeuw gaat rustig zitten en bevestigt zijn reputatie van meesterlijke verteller tijdens “De Koning en De Dood”, een hedendaags sprookje over de tweestrijd tussen de wil om te leven en de onontkoombare dood. Hautekiet duikt ondertussen in de klankkast van zijn piano en mishandelt er de snaren totdat er een grillige soundtrack bij het verhaal wordt tevoorschijn getoverd. Een eerste hoogtepunt noemen we zoiets.
Tijdens “Dit Is Echt” draaft een overdreven molenwiekende De Leeuw over het podium, en Hautekiet grijpt dit moment meesterlijk aan om zijn Hollandse ‘vriend’ een lesje in zelfrelativering aan te smeren. De Radio 1 baas gaat er weliswaar prat op om geen namen te noemen, maar zijn ironische uithalen naar egotrippende rocksterren zonder inhoud zijn heerlijk precies op het lijf van De Leeuw geschreven. De rijzige Hollander met Vlaamse voorliefde gaat eerst prompt in de tegenaanval, maar laat vervolgens zijn sympathie voor Hautekiet blijken door een vers uitgeschonken Duvel op diens piano neer te planten. Stilaan wordt ook duidelijk waarom de voorstelling nu eigenlijk ‘Op Drift!’ heet. Met dit soort driftige sketches herdefiniëren de twee heren meteen ook het begrip ‘vriendschap’: grondig van mening verschillen en soms discussiëren tot je er bij neervalt, maar op het eind van de dag ga je toch steeds met een handdruk of een knuffel uit elkaar.
De sfeer wordt andermaal omgegooid met een liefdesliedje uit, jawel, de Tröckener Kecks catalogus. Ontdaan van alle studiofranjes klinkt “Ik Denk Nooit Meer Aan Jou” uit het afscheidsalbum ‘TK’ (2000) raker dan ooit. Alweer een hoogtepunt, maar dan verpakt in kippenvel.
Het geamuseerde publiek geniet met volle teugen, ook wanneer Hautekiet na een nieuwe anekdotische woordenwisseling met een Duvel in de hand eerst het podium en tenslotte ook de zaal verlaat. Na een reeks smeekbedes verklaart een te trotse De Leeuw dat niet hij maar iemand uit het publiek de pianist dan maar moet terughalen. Of ene Carla wel of niet deel uitmaakte van het complot laten we hier even in het midden, feit is wel dat deze enthousiaste toeschouwer Hautekiet terug de zaal instuurde voor een zinderende finale. Deze wordt ingezet met vrije interpretaties van Bob Dylan’s “Like A Rolling Stone” en Léo Ferré’s “Thank You Satan”, en als klap op de vuurpijl een magistrale vertaling van “Venus In Furs”. Hautekiet en De Leeuw, even in de huid van het onderkoelde Velvet Underground duo Cale en Reed, deden dit onvolprezen stukje muziekgeschiedenis alle eer aan. Al hoorde je die niet echt, toch bleef de laatste noot ervan nog nazinderen toen de heren het podium inmiddels al hadden verlaten.
Voor de verplichte encore hadden we stiekem gehoopt op de moderne kleinkunst klassieker “Het Leven Is Nog Nooit Zo Mooi Geweest”, maar toen de keuze uiteindelijk op “Wat Telt Is De Liefde” viel konden we daar wel mee leven.
Met het finale “Mijn Vriend” en een klapzoen van Hautekiet aan De Leeuw werd de vriendschap tussen de integere intellectueel en de punkpoëet met piekhaar op passende wijze beklonken.

En zoals het goede vrienden past vervolgen beide heren binnenkort terug hun eigen weg, maar wanneer ze elkaars pad straks opnieuw kruisen komt daar gegarandeerd terug heerlijke muzikale hommeles van. Laat maar komen dus die volgende theatertournee!

Ohja "In geen tijden zo genoten als vandaag" (Uit "Een Dag Zo Mooi" van Tröckener Kecks)

Organisatie: Cultuurcentrum Brugge, Brugge

Mooie liedjes horen niet lang te duren, maar ook op deze regel zijn gelukkig een aantal uitzonderingen. Neem nu het geval van Isobel Campbell & Mark Lanegan, het onwaarschijnlijke muzikale koppel dat in 2006 met ‘Ballad Of The Broken Seas’ een parel van een album op wereld zette. Omdat zowel Campbell als Lanegan er bovendien ook een niet onaardige solocarrière op nahouden leek het er echter sterk op dat deze samenwerking de muziekgeschiedenis zou ingaan als een éénmalig wapenfeit. We kregen gelukkig ongelijk, want nu vier jaar verder zijn we inmiddels toe aan het derde album van het Schots-Amerikaanse duo. Het indringende ‘Hawk’ blijkt met voorsprong hun meest veelzijdige album totnogtoe, waarop naast de gekende country noir en pastorale folk ingrediënten ook een flinke portie rhythmn & blues wordt geserveerd. Volgens Campbell zou ‘Hawk’ wel eens de laatste duoplaat met Lanegan kunnen zijn, dus vooraleer het echt over en uit is voor hun mooie liedjes repte ondergetekende zich naar de uitverkochte Gentse Vooruit om het laatste luik van de ‘Hawk’ tour mee te pikken.

 Ruim na half elf slopen Campbell en Lanegan vergezeld van vier muzikanten het podium op en werd het breekbare “We Die And See Beauty Reign” ingezet. Een eenzame folkgitaar en een spaarzame dubbele bas begeleidden de akelig perfecte synchroonzang van het duo die het publiek aanvankelijk monddood maakte. Naarmate het optreden vorderde kwam daar echter verandering in. Een kakafonie aan geroezemoes, rinkelende iPhones en krakende drankbekertjes gooiden tijdens de verstilde momenten meer dan eens roet in het eten, en even stelden we ons zelfs de vraag of de Gentse rocktempel vanavond niet beter was ingeruild voor één of andere schouwburg. Gelukkig staken hier en daar ook wat meer uitbundige nummers in de set die het achtergrondlawaai konden overstemmen, al blijft uitbundigheid in het geval van de statische brombeer Lanegan uiteraard een heel relatief gegeven. Zo kleurde een ongepolijst bluesgitaartje het nieuwe “You Won’t Let Me Down Again”, of weerklonk een fraaie slidegitaar in de broeierige folkversie van Townes Van Zandt’s “Snake Song”.

Op enkele covers na zijn alle nummers van het duo ontsproten in de fantasiewereld van de immer lieflijke Campbell. Maar echt tot leven komen doen ze pas op het podium, temidden het spanningsveld tussen de frèle Schotse schone met de engelachtige stem en de rijzige apatische Amerikaan met de schorre bariton. Tot vervelends toe krijgt het duo hierdoor vergelijkingen met The Beauty and The Beast naar het hoofd geslingerd, maar van enige toenadering tussen de twee fysische uitersten is alvast weinig te merken. Beiden gunden elkaar amper een blik, en van enig contact met het publiek is al helemaal geen sprake.

En dat is eigenlijk maar goed ook, want Campbell & Lanegan brengen het soort muziek waar iedere stilte een betekenis heeft en elk woord er één teveel kan zijn. Wat dat laatste betreft viel Lanegan heel even uit zijn rol toen hij een bijna onverstaanbaar “Thank you” gromde na heel fraaie versies van “Ballad Of The Broken Seas” en “The Circus Is Leaving Town”, beiden geplukt uit het duo’s debuutalbum.

Wanneer hij vervolgens de coulissen indook voor een nicotine, whiskey of andere shot, en Campbell er plots alleen voor stond, werd de sfeer meteen wat minder dreigend. Tijdens “To Hell And Back” en “Saturday’s Gone” refereert haar fluweelzachte stem heel sterk naar Hope Sandoval, maar net voor we zowaar dreigden te verdrinken in Campbell’s zeemzoeterig universum kwam Lanegan haar opnieuw vergezellen voor een broeierig “Back Burner” en het vroege kerstliedje “Time Of The Season”.

Tegen het eind van de set ging het tempo toch één keer de hoogte in met de heerlijke barblues “Get Behind Me”, en begon Lanegan warempel enige neiging tot ritmisch bewegen te vertonen.

Tijdens de enige encore ronde ging het duo met “Revolver”, “(Do You Wanna) Come Walk With Me” en het van Hank Williams geleende “Ramblin’ Man” nog eens uitgebreid grasduinen in hun debuut. Tot grote vreugde van het publiek diepte het duo tenslotte ook Lanegan’s eigen “Wedding Dress” uit diens opus magnum ‘Bubblegum’ op.

 Een ongeslepen ruwe diamant als toetje na anderhalf uur schone liedjes: een mooie climax heet zoiets, en wie weet een memorabel slotakkoord, als de joint venture tussen Campbell en Lanegan binnenkort daadwerkelijk zou eindigen. Of misschien moeten we het gewoon houden op een open einde, want het grimmige sprookje over de Schotse nachtegaal en de Amerikaanse brombeer is veel te mooi om nu al uitverteld te raken.

 Organisatie: Democrazy, Gent

Channel Zero, Pavement, Alice In Chains, Faith No More, Blur, Soundgarden...: wie tegenwoordig zijn geld inzet op reunies van 90ies bands zit gebeiteld voor big business. Of ook het in 2003 ter ziele gegane Suede aan dit rijtje zou worden toegevoegd was aanvankelijk echter weinig duidelijk; afgelopen voorjaar had dit Londens Britpop instituut op uitnodiging van Roger Daltrey weliswaar een one-of gig toegezegd in kader van de Teenage Cancer Trust concerten, maar nadien werd met geen woord meer gerept over een mogelijke reïncarnatie van de groep. De uiterst lovende recensies na hun benefietoptreden in de Royal Albert Hall, de lokroep van de £££ of de smeekbedes van het nog steeds vrij omvangrijke fanlegioen: er waren uiteindelijk toch redenen te over om Suede over de streep te trekken en voorzichtig een tweede leven te beginnen. En ja, zelfs oorspronkelijk gitarist Bernard Butler had openlijk zijn zegen gegeven aan de reünie, maar hij bedankte wel voor de eer om zijn voormalige makkers te vergezellen op een kleinschalige Europese tour die afgelopen maandag ook het majestueuze en tot aan de nok gevulde Koninklijk Circus aandeed.

Het was best wel een vreemd tafereel toen het optreden in het pikdonker werd afgetrapt door de integrale versie van The Sex Pistols’ “Bodies” door de boxen te laten knallen. De levende lijven van Suede kregen we pas te zien toen “This Hollywood Life” en “She” de set strak openden. Geen evidente songkeuzes om een vooraf aangekondigd ‘best of’ feestje mee te openen, maar de groep stond wel van meet af aan op scherp waardoor wij in ieder geval reeds beseften dat dit een mooie avond ging worden. Op de immer slanke frontman Brett Anderson lijken de jaren allerminst vat te hebben. Na een weinig indrukwekkend solo avontuur oogt de Londenaar als herboren tussen zijn vroegere makkers: als een hyperkinetische crooner met overslaande falsetstem zweeft hij over het podium, reeds tijdens het tweede nummer gaat het zwarte hemd spontaan open, en regelmatig zoekt de adonis fysiek contact met het publiek op de eerste rijen waarbij misplaatste karaoke taferelen gelukkig uitblijven.
Vanaf “Trash” kregen Anderson & co het publiek onvoorwaardelijk mee, en dat zou zo blijven voor de rest van de avond. De groep kan dan ook terugvallen op een rijkgevulde catalogus waarbij nadrukkelijk werd geciteerd uit de eerste drie albums ‘Suede’ (’93), ‘Dog Man Star’ (’94) en ‘Coming Up’ (’96). Tussen de snedige post-glamrock van “Animal Nitrate”, “We Are The Pigs” en het briljante B-kantje “Killing Of A Flash Boy” zaten gelukkig ook de nodige rustpunten ingebouwd. Een desolaat “By The Sea” werd door Neil Codling op keyboards ingeleid, en even later mocht hij uit datzelfde instrument ook strijkers te voorschijn toveren toen “Everything Will Flow” het Koninklijk Circus onderdompelde in een bloedrode lichtgloed. Dit waren de zeldzame momenten dat een groepslid uit de schaduw kon treden van Anderson, die als een androgeen bastaardkind van Bowie en Morrissey verder alle aandacht opeiste.
Een zinderende finale werd ingezet met een ferm ingekorte versie van “The Asphalt World”. Ironisch genoeg blijkt dit pastoraal hoogtepunt uit Suede’s opus magnum ‘Dog Man Star’ aan de basis te liggen van het hanengevecht dat oorspronkelijk gitarist Bernard Butler uiteindelijk zijn kop zou kosten in de groep; Butler’s originele versie van het nummer besloeg maar liefst 25 minuten, inclusief een acht minuten durende gitaarsolo, maar nadat hij zijn C4 had gekregen bleven daar nog ‘amper’ 10 minuten van over. Met de eindmeet in zicht werd vervolgens in een strak tempo het indrukwekkend best-of rijtje “So Young”, “Metal Mickey”, persoonlijk kippenvelmoment “The Wild Ones”, “New Generation” en “The Beautiful Ones” afgewerkt.

Suede staat niet bepaald bekend als groot liefhebber van encores, maar toch hadden de heren nog een klein desertje voorzien. “Saturday Night” werd door Brett Anderson een beetje onhandig aangebracht als een probaat middel tegen de maandagavondblues, en dat was het eigenlijk ook wel een beetje. De ranke frontman nam uitgebreid de tijd voor een ereronde langs de eerste rijen en liet een zelfvoldaan publiek achter. En ja, nu de tweede postpunk storm in hun thuisland stilaan begint te verstillen lijkt de tijd misschien wel rijp voor Suede om zich opnieuw in de strijd te gooien om de eretitel ‘Britain’s Best Band’. Vanavond hadden ze alvast geen concurrentie, of om een aantal adjectieven uit Jools Holland’s befaamde woordenschat te gebruiken: ‘Suede were marvellous, magnificent and simply stunning!’

Organisatie: Live Nation

Steve Wynn & The Miracle 3 - Sterren komen sterren gaan, alleen Steve Wynn blijft bestaan. In een betere wereld hijst deze sympathieke Californiër zich moeiteloos naast zijn grote voorbeelden Chilton, Reed en Young, maar in werkelijkheid lijkt hij wel voor eeuwig en altijd veroordeeld tot een bescheiden rol in het clubcircuit. En laat bescheidenheid nu net Wynn’s grootste deugd zijn, ondanks een indrukwekkende staat van dienst als frontman van het invloedrijke The Dream Syndicate en als bezieler van de virtuoze vriendenclubjes Danny & Dusty, Gutterball en The Baseball Project. Wynn heeft een aantal introspectieve jaren achter de rug waar zijn beste vriend een akoestische gitaar bleek te zijn, maar omdat afwisseling een mens nu eenmaal scherp houdt kreeg de volume knop op zijn nieuwste werkstuk ‘Northern Aggression’ een ferme ruk naar rechts. Bovendien haalde hij ook The Miracle 3 terug van stal, zijn oude vertrouwde begeleidingsband gebouwd naar het robuuste model van Crazy Horse. Voor het Belgische luik van hun jongste Europese tour kozen Steve Wynn & The Miracle 3 naast de club vibe van de 4AD ook voor de kosmopolitische sfeer van de Botanique waar uw verslaggever present tekende.

In laatste instantie werd het optreden verhuist van de Orangerie naar de kleinere Rotonde, en daar zal de ronduit magere opkomst van ca. 100 kale(nde) grijze(nde) mannen ongetwijfeld wel voor iets tussen hebben gezeten. Wynn maakte echter van de nood een deugd en gebruikte de intimiteit van de zaal om moederziel alleen de set te openen met “When You Smile”. Veel tijd kreeg het publiek echter niet om van dit onvervalst kippenvelmoment na te genieten, want toen meteen daarna The Miracle 3 vanuit de coulissen verscheen werd prompt een bevlogen “Halloween” ingezet. Met deze twee Dream Syndicate classics op rij lijkt Wynn anno 2010 heel uitdrukkelijk te willen verwijzen naar de sixties geïnspireerde artrock uit zijn beginperiode, en wie er de hoes van het jongste album ‘Northern Aggression’ op naslaat zal de psychedelische elementen wellicht niet ontgaan zijn. Na drie decennia muzikale omzwervingen lijkt de cirkel hiermee rond voor Wynn. Nieuwe nummers als “No One Ever Drowns” en “Colored Lights” kennen dezelfde rusteloosheid als vele pareltjes uit The Dream Syndicate catalogus en klinken dus tegelijkertijd fris en vertrouwd.
Ook Wynn zelf ziet er opmerkelijk fris uit. Of zijn vaste levensgezellin en Miracle 3 drumster Linda Pitmon hier voor iets tussen zit laten we graag in het midden, maar het was in ieder geval wel opvallend dat de kwieke vijftiger in los houthakkershemd er bijzonder jeugdig bijliep zo zonder zijn eeuwig zwart kostuumpje.
Ook aan het indrukwekkend hoge tempo van de set was te merken dat Wynn een zoveelste nieuwe adem heeft gevonden, en eens hij in zijn indrukwekkende back-catalogue begint te graaien kan de pret voor de die-hard fans natuurlijk niet meer op. The Miracle 3 hield de sfeer luchtig op de meezingers van dienst “Shelley’s Blues Pt. 2” en “Cindy It Was Always You”, of duwde ongenadig hard op het gaspedaal tijdens de gemene rootsrockers “Death Valley Rain” en “Southern California Line” uit het monumentale dubbelalbum ‘Here Come The Miracles’ (2001).
Absoluut hoogtepunt blijft echter het kaleidoscopische “The Deep End” waar Wynn zowel tempo als volume naar beneden haalde. Tijdens deze sleper werd de Rotonde langzaam bedolven onder een psychedelisch klanktapijt en kreeg de afgemeten slidegitaar van Jason Victor de hoofdrol toebedeeld. De Paisley Underground classic “That’s What You Always Say” en het punky en bijzonder strakke “Amphetamine” zetten een voorlopig (orgel)punt achter het eerste deel van de avond.
Ondanks hun beperkt aantal produceerden de aanwezige concertgangers toch ruim voldoende decibels om Wynn & co tot twee maal toe tot encores te verleiden. De eerste bisronde werd afgetrapt met het fraaie nieuwe “Resolution” waar The Miracle 3 enige affectie voor de avant-garde noise van Sonic Youth niet onder stoelen of banken stak.
Hét orgelpunt van de avond stond echter in teken van de recente reissue van The Dream Syndicate’s tweede album ‘Medicine Show’ (’84) die straks onder elke zichzelf respecterende kerstboom hoort te liggen. Naast het titelnummer behoort vooral “John Coltrane Stereo Blues” uit deze ‘lost classic’ tot de erfenis van de Amerikaanse gitaarrock. De groep bracht woensdag de definitieve versie van het nummer tijdens 15 (vijftien!) spannende minuten waarin Victor en Wynn tête-à-tête een gitaarrobbertje uitvochten in onvolprezen Crazy Horse stijl. De adjectieven schieten ons nog steeds te kort om dit muzikaal orgasme te beschrijven, dus laten we het gewoon maar houden op FE-NO-ME-NAAL!

Het optreden werd afgesloten zoals het begon. Wynn verschijnt zonder Miracle 3 alleen terug op het podium en krijgt naar goede gewoonte een lawine aan verzoeknummers naar zijn hoofd geschreeuwd. Uiteindelijk kiest hij voor een breekbare versie van het anders zo onstuimige “Boston” dat ook zonder strakke ritmesectie of gitaarfeedback moeiteloos overeind bleef.
Wij hadden met dat laatste toch wat meer moeite, want vanavond kwam wel heel erg dicht in de buurt van het ultieme optreden. Hard versus zacht, fel versus breekbaar, grappig versus dreigend, het zijn het soort muzikale contrasten waar ondergetekende nu éénmaal voor valt, en Wynn beheerst ze allemaal! De fans hoeven hem gelukkig niet al te lang te missen. Op 25 januari komt de sympathiekste aller songwriters in alweer een andere gedaante afgezakt naar Mechelen voor een akoestische set met zijn old buddy Chris Cacavas. De meeste nieuwjaarsrecepties zijn dan al achter de rug, dus met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal deze grijzende jongen met een grote grijns terug van de partij zijn.

Organisatie: Botanique, Brussel

Sinner’s Day Festival 2010 - the kings of new wave & punk all together – een tweede blik!

Te jong voor ‘The Golden Years’ en te oud voor ‘I love the 90’s’, maar vooral een tikkeltje eigenwijs op muzikaal gebied en een lichte voorkeur voor een zwarte garderobe? Dan was Sinner’s Day dit jaar misschien wel de place to be op Halloween. Het gitzwarte randje leek op deze tweede editie trouwens wat afgebleekt, want naast diverse vormen van new wave, punk en electro werden ook porties dub/world, cabaret pop en ska opgediend. Volgens OOR’s popencyclopedie hebben nagenoeg alle aantredende artiesten hun versheidsdatum reeds lang overschreden, dus kwam het er voor het publiek op aan om te oordelen welke acts anno 2010 nog relevant zijn en welke zondermeer tot de muzikale fossielen kunnen gerekend worden. Een overzicht dan maar?

Charles Darwin zaliger zou RED LORRY YELLOW LORRY (***) omschrijven als de missing link tussen early Bauhaus en Sisters Of Mercy, een perfecte opener dus voor een 12 uur durende nostalgie trip naar de donkerste helft van de 80ies. En wat blijkt? Een kwarteeuw na het verschijnen van hun debuut en gothrock mijlpaal ‘Talk About The Weather’ klinkt dit kwartet uit Leeds nog steeds even strak en bevlogen. Het publiek lustte er duidelijk wel pap van, want in no time kon je in de Club over de koppen lopen. We onthouden vooral het ijzersterke einde met een snedige uitvoering van “Walking On Your Hands”.

Als eerste van een bescheiden delegatie Belgische acts mocht POESIE NOIRE (*) de Main Stage verkennen, maar al snel bleek dit een heel ongelukkige keuze. Een begenadigd zanger of notoir podiumbeest zal knoppenwonder Jo Casters wel nooit worden, maar het waren vooral diens twee kleurloze trawanten op keyboards/zang en gitaar die er voor zorgden dat de kille electrowave waar de groep voor staat zelden of nooit echt aansloeg. Enkel de Belpop classic “Gioconda Smile” kon enige publieksrespons losweken, en dus moeten Casters & co zich toch dringend vragen beginnen stellen bij de relevantie van Poesie Noire’s recente reünie.

Het Engelse gezelschap DEPARTMENT S (***) wordt tegen wil en dank wel eens versleten voor one-hit-wonder op basis van de onvervalste New Wave Club Classic “Is Vic There?”, maar in de Club bevestigden de heren dat ze ondanks hun korte bestaan tussen 1980 en 1982 nog een pak andere klassenummers hebben ingeblikt. Originele zanger Vaughan Toulouse verliet voortijdig dit aardse tranendal, maar zijn vervanger Eddie Roxy slaagde er wonderwel in om geloofwaardige versies neer te zetten van de puike doch indertijd jammerlijk geflopte singles “Going Left Right”, “Age Concern” en “I Want”. Tussendoor deed de groep ook iets leuks met Pink Floyd’s “Lucifer Sam”, en bewees met het nieuwe “Wonderful Day” dat Department S zowaar recht heeft op een tweede jeugd.

‘Geen new wave zonder old school punk’, moeten de organisatoren gedacht hebben, en dus kreeg het publiek dit jaar ook een aantal bands uit de eerste en tweede punkgolf voorgeschoteld. Al is frontman Charlie Harper de 50 intussen vlotjes gepasseerd en solliciteert hij nadrukkelijk voor de rol van best Ozzy Osbourne look-alike ever, het Londense UK SUBS (***) liet met de brutale opener “CID” weinig twijfel over de waarheid van het cliché der clichés: punk’s not dead! Harper werd dan wel vergezeld door een stel jonge honden, toch klonk de groep redelijk authentiek en bovenal lekker smerig. Uit dankbaarheid voor hun stekje op de affiche werd het oudje “Saints And Sinners” voor de gelegenheid herwerkt tot “Sinner’s Day”: meer respect dan dit krijgt een bende dolle veertigers tegenwoordig niet meer!

De Engelse meesterbassist JAH WOBBLE (***) kreeg in de Club de wat ondankbare rol van vreemde eend in de bijt toebedeeld. Wobble stond in ’78 dan wel mee aan de wieg van het postpunk instituut Public Image Ltd, maar eigenlijk is hij in hart en nieren een dubmeester met een uitgesproken voorliefde voor ethnic fusion. De meerderheid van het publiek wist dan ook niet meteen wat te denken van Wobble’s rariteitenkabinet, waaruit ondermeer een geisha en een trits exotische muziekinstrumenten werden opgediept. De broeierige mix van dub en Oosterse folk, met als uitschieters een heerlijk “Visions Of You” (dat ook zonder Sinéad O’Connor overeind bleef) en het onverwachte toetje “How Much Are They?” in een fraai hertimmerde versie, kon ons wel bekoren. En al wie dacht (of misschien zelfs hoopte) hiermee het laatste van de sjofele Wobble gezien te hebben op Sinner’s Day kwam even later bedrogen uit...

Hoe pijnlijk kan nostalgie zijn? Bij gebrek aan andere nog levende Ramones treedt drummer Marky Ramone tegenwoordig op in zijn eigen tribute band vergezeld van drie jongere snaken die elkaar om beurten de loef probeerden af te steken met de stoerste podiumpose. De set van MARKY RAMONES BLITZKRIEG (**) bleek dan ook weinig meer dan een flauw afkooksel van ‘the real thing’ te zijn. Natuurlijk blijven “Rockaway Beach”, “Now I Wanna Sniff Some Glue” en “Blitzkrieg Bop” ultieme voorbeelden van tijdloze punkpop, maar keer op keer werd de magie van deze nummers vakkundig de nek omgewrongen door voormalig Misfits strot Michale Graves die met zijn springerig horrorpunk imago mijlenver verwijderd is van de eerder introverte Joey Ramone zaliger. Wat ons betreft mag Marky zich in de toekomst gaan concentreren op zijn recent gelanceerde kledinglijn en de Ramones erfenis verder ongemoeid te laten.

De gloriejaren van THE YOUNG GODS (****) zijn vooral te situeren in de 90ies waardoor we dit Zwitserse gezelschap gerust als de juniors van deze Sinner’s Day editie kunnen beschouwen. Alhoewel de scherpe kantjes van hun gekende electroterreur inmiddels werden ingeruild voor psychedelische soundscapes botste hun kolkende industrial heerlijk brutaal van de ene naar de andere hoek van de Club. Het maakte de set tot één lange kaleidoscopische trip met frontman Franz Treichler in de rol van would-be volksmenner; zijn poging om met een zoeklicht de grootste Sinners in het publiek op te sporen draaide echter jammer genoeg op niets uit. Aan hoogtepunten geen gebrek tijdens dit eerste echte topoptreden van de dag, maar het ingehouden splinterbommetje “Kissing The Sun” kreeg uiteindelijk toch weer de meeste handjes op elkaar.

Alhoewel hun officiële reünie pas begin volgend jaar is gepland in kader van AB’s Rewind reeks kregen we nu reeds een veredelde try-out voorgeschoteld van het naar Belpop normen iconische ARBEID ADELT! (****). Opener “Ik Sta Scherp” maakte meteen veel duidelijk: Marcel Vanthilt kan beter presenteren dan zingen maar declameert zijn nerveuze woordvondsten nog steeds met sprekend gemak, Luc Van Acker voelt zich meer dan ooit kiplekker in rol van enfant terrible en heeft zijn verdraaide gitaarkunstjes nog niet verleerd, en Herr Seele look-alike Jan Vanroelen ontfermt zich vanuit de tweede linie over de gestoorde beats. Het olijke trio klonk onwaarschijnlijk fris en monter voor een band die twee decennia radiostilte achter de rug heeft, en had qua uitstraling duidelijk meer weg van een bende jonge honden die nog alles te bewijzen heeft dan van een stoffige nostalgie act. Het beste uit AA’s meest roemruchte wapenfeiten ‘Jonge Helden’ en ‘Le Chagrin En Quatre-Vingts’ werd niet gespaard, en rond halfzes weerklonk zowaar de puike nieuwe Arbeid Adelt! single “Half Vijf”. Bij het toetje “Death Disco” mocht oorspronkelijk componist Jah Wobble zijn ongekende klasse voor de tweede keer komen etaleren; het trio stak enige bewondering voor hun jeugdidool niet onder stoelen of banken, en lieten de New Wave Club Classic met gemak uitvloeien in een mini jamsessie. Welkom terug, Marcel, Luc en Jan!

Wegens laattijdige annulatie van The Damned viel er bij THE KIDS (***) alsnog een uitnodiging voor Sinner’s Day in de bus. Het recept van Vlaanderen’s oudste en authentiekste working man’s punkgroep is intussen genoegzaam bekend, maar toch slagen Ludo Mariman & co er keer op keer in om met volle overgave een beklijvende set neer te zetten. En ja, het was weer heerlijk om samen met de rest van een volgepakte Club “There Will Be No Next Time”, “This Is Rock ‘n’ Roll” en “Fascist Cops” mee te brullen.

Voor de Engelse postpunk legende en notoire zeurkous Mark E. Smith lijkt het leven wel één lange oefening in tegendraadsheid. Het getormenteerde boegbeeld van THE FALL (***) leek dan ook allerminst van plan om mee op de nostalgie carrousel te springen, en had dus vooral recent werk op de setlist voorzien. Of die setlist eigenlijk wel van veel tel was durven we overigens sterk te betwijfelen, want met de regelmaat van de klok verdween de ongeïnteresseerde Smith achter de gordijnen en diende zijn strak musicerende groep het alleen te rooien. De schijnbaar norse frontman heet ook een veeleisende perfectionist te zijn, dus kijken zijn makkers er al lang niet meer van op dat hun chef regelmatig de versterkers persoonlijk komt bijregelen. Volledig conform de eigenzinnigheid van de band werd het vreemde optreden een kwartier vroeger dan voorzien afgefloten, maar dat bleek ruim voldoende om een onuitwisbare indruk achter te laten in de Club.

Ook MARC ALMOND (***) had het op de Main Stage niet zo onmiddellijk begrepen op een nostalgie trip. Het 80ies icoon heeft met ‘Varieté’ net een nieuw album uit, en zag zijn kans schoon om op Sinner’s Day hieraan de nodige ruchtbaarheid te geven. Gelukkig voor de nostalgische fans ging de overigens heel enthousiaste Almond ook met mondjesmaat grasduinen in zijn muzikaal verleden; zijn grootste solohit “Tears Run Rings” en Soft Cell’s “Torch” kregen heel dynamische versies mee, en uiteraard moest Almond op Belgische bodem ook iets doen met de erfenis van Jacques Brel. Tijdens zijn interpretatie van “Jacky” etaleerde hij met verve zijn vocale kunnen, maar toch kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat het cabaret gehalte van dit soort nummers net iets te hoog lag voor het Sinners publiek. Na nog een trits nieuwe nummers sloot Almond wijselijk af met het obligate “Tainted Love” waarmee hij een deel van de intussen ingedommelde zwartjassen alsnog deed rechtveren.

In de ranking van populairste ska revival band ooit moet THE SELECTER (***) het duidelijk afleggen tegen de eveneens gereanimeerde Specials en Madness, maar daarentegen kunnen weinig of geen van dit soort bands er prat op gaan een welbespraakte frontvrouw in de rangen te hebben. Anno 2010 is ‘the first lady of ska’ Pauline Black samen met haar mannelijke tegenhanger Arthur 'Gaps' Hendrickson nog steeds het uitgangbord van deze vrolijke bende: in haar witte maatpak en dito gangster hoed zweept ze het publiek op en vertelt ze graag een verhaaltje bij elk nummer. Vastberaden om de dertigste verjaardag van hun debuut ‘Too Much Pressure’ niet onopgemerkt voorbij te laten gaan bouwde het zevenkoppige Engelse gezelschap in de Club een feestje om U tegen te zeggen. Zelfs iets minder bekende nummers zoals “Street Feeling”, “Murder” en “James Bond” gingen er in als zoete koek, maar uiteraard zat iedereen te wachten op de onweerstaanbare riedeltjes “On My Radio” en “Too Much Pressure” die dit uurtje skapop met het nodige nostalgische gevoel afsloten.

Met een jaar vertraging kwam de Engelse postpunk band THE PSYCHEDELIC FURS (****) dan toch naar de Ethias Arena afgezakt als één van de absolute publiekstrekkers van het festival, en het duurde dan ook niet lang vooraleer de maximale publiekscapaciteit van de Club werd bereikt. The Furs werden in het begin wat genekt door een slecht geluid waardoor opener “Dumb Waiters” en de dubbele hit “Pretty In Pink” wat de mist ingingen, maar vanaf de magistrale sleper “Sister Europe” zat de balans tussen Richard Butler’s schorre stem, Richard Good’s ijle gitaar en Mars Williams’ weemoedige sax eindelijk goed. De groep citeerde nadrukkelijk uit hun eerste drie albums uit de periode 1980-‘82 waarmee ze de meeste credibiliteit hebben verworven bij vele zwartjassen, maar uiteraard mochten de latere meer afgelikte mainstream hitjes “Heaven” en “Heartbeat” op een nostalgie feestje als dit niet ontbreken. Het publiek genoot zichtbaar van de muziek én van Butler’s hyperkinetische mimiek waarvoor hij duidelijk in de leer ging bij Bowie en Pop. Net toen we de hoop op een bis hadden opgegeven stormden The Furs opnieuw het podium op voor een manische versie van “India”, waardoor een reeds bijzonder goed optreden op de valreep een gewoonweg uitstekend optreden werd.

Zelfs de meest verstokte fan die Ian McCullogh in de aanloop naar Sinner’s Day aan het werk zag in De Laatste Show moest toegeven dat ’s mans afgeleefde stem in allesbehalve grote doen was. Het bleek gelukkig loos alarm, want ECHO AND THE BUNNYMEN (****) toverden dankzij een sfeervolle belichting de in wezen ongezellige Main Stage om tot een feeëriek toneel met een enthousiaste McCullogh en diens subtiel spelende makkers in de hoofdrollen. De recente nummers aan het begin van de set waren oerdegelijk, maar konden toch niet echt beklijven en dienden enkel ter opwarming voor de greatest hits die al vlug zou volgen. Met “All My Colours”, “The Back Of Love”, “Seven Seas”, “Bring On The Dancing Horses”, “The Killing Moon” en “The Cutter” hoorde eenieder de lang vervlogen soundtrack van zijn of haar jeugd in ijl tempo passeren. En laat dat laatste nu net de bedoeling zijn van Sinner’s Day: muzikale helden van weleer confronteren met hun fans van weleer, en tussen pot en pint elkaar de loef afsteken met de strafste herinneringen uit die tijd. Nostalgie? Het is en blijft een lelijk woord voor een pretentieloos en aangenaam tijdverdrijf.

Neem gerust een kijkje naar de pics

Organisatie: Sinner’s Day Festival (More-Entertainment)

Een mens heeft tegenwoordig mogelijkheden te over om zijn of haar geest te verruimen. Afgelopen woensdag kozen we eens niet voor een goed boek maar wel voor een avondje Monster Magnet. Wie zich verdiept in het oeuvre van deze Amerikaanse zware jongens komt immers al gauw op een andere planeet terecht waar niets is wat het lijkt en je van de ene in de andere hallucinatie verzeilt raakt. Bovendien lijkt de typische sound van de band wel voor eeuwig en altijd geassocieerd met de beruchte slik-, spuit- en snuifexploten van frontman en opper spacelord Dave Wyndorf die het aantal net-niet-fatale overdosissen en ‘near death experiences’ al lang niet meer op één hand kan tellen.
Ook op muzikaal gebied moet zoiets onvermijdelijk zijn tol gaan eisen. Terwijl hun live shows ongeëvenaard blijven hinkt Monster Magnet’s jongste album materiaal stevig achterop en zijn de memorabele stonerriffs van weleer toch wat ver te zoeken.
Na Wyndorf’s zoveelste afkickavontuur is er nu het nieuwe en verrassend sterke ‘Mastermind’ waarop de groep uit zijn eigen as verrezen lijkt. De groep kreeg dan ook moeiteloos de Gentse Handelsbeurs uitverkocht waar het anders zo nette stadspubliek plaats moest ruimen voor zwart leder, lang haar en sloten bier.

De bescheiden heropstanding van Monster Magnet was op de planken van de Handelsbeurs vooral te merken aan de kleine details. Wyndorf ziet er bij aanvang fris en monter uit, en neemt opvallend uitgebreid de tijd om zijn fans te begroeten alvorens de eerste noot gespeeld is. Terwijl een Monster Magnet optreden gewoontegetrouw start met een sonic bang van jewelste kondigt Wyndorf schijnbaar verontschuldigend aan dat het eerste nummer gewoon heel rustig zal beginnen om daarna alleen maar crescendo te gaan.
Met het bijna 20 jaar oude “Nod Scene” houdt de groep woord: een lichtvoetig psychedelisch nummer dat eindigt in een ongenadig gitaargevecht tussen Wyndorf en diens gitaristen Phil Caivano en Garrett Sweeny. Deze laatste is trouwens Monster Magnet’s jongste aanwinst nadat sterkhouder Ed Mundell vlak na de opnames van het nieuwe album plots zijn biezen pakte om een solo carrière te ambiëren.
Mundell wordt live echter niet gemist: het heerlijk brutale “Tractor” lonkt nog steeds naar het beste van Motörhead, en met “Dopes To Infinity” uit het gelijknamige doorbraakopus van midden jaren ’90 wordt al vroeg het kookpunt een eerste keer bereikt.
Met gepaste trots eiste Wyndorf ook wat aandacht op voor Monster Magnet’s jongste album. Veel drang om te vernieuwen valt er op deze nieuwe worp niet te bespeuren, gretigheid om hun vroegere niveau te benaderen des te meer. Met nieuwe nummers als de epische stonerrock sleper “Hallucination Bomb” en het lang uitgesponnen “Dig That Hole” vindt de groep dan ook moeiteloos aansluiting bij de topplaten ‘Superjudge’ (’93) en ‘Dopes To Infinity’ (’95). Uit die platen worden met respectievelijk “Dinosaur Vacuum” en “Look To Your Orb For The Warning” twee uit graniet opgetrokken spacerockers opgediept die het publiek langzaam maar zeker in ademnood brengen.
Wyndorf heeft van dat laatste alleszins geen last; als een onbezonnen jonkie met een nog intact paar trommelvliezen keert hij zijn versterker net niet binnenste buiten terwijl zijn makkers het strakke tempo erin houden. Met “Spacelord”, de enige Monster Magnet single die er ooit echt in slaagde om de mainstream te bereiken, gaat het dak van de Handelsbeurs er uiteindelijk volledig af. Alhoewel meer meezingpop dan stonerrock lijkt dit anthem niet kapot te krijgen, en is het voor de groep keer op keer zichtbaar genieten. Het optreden was toen eigenlijk al af, maar toch hoopte iedereen stiekem op meer.

Veel tijd om een jointje op te steken gunde Wyndorf zichzelf echter niet. Na een korte adempauze hadden hij en zijn kompanen nog een viertal uppercuts in petto met de huidige single “Gods And Punks” en het eveneens nieuwe “Bored With Sorcery” voorop. Met de snedige slotakkoorden “Crop Circle” en “Powertrip” ging de zaaltemperatuur nog één keer pijlsnel de hoogte in. Met deze anderhalf uur durende powertrip bewezen Wyndorf & co op verbluffende wijze dat het goddelijke monster in Monster Magnet eindelijk terug is van eventjes weggeweest. Of hoe lelijke muziek toch zo mooi kan zijn...

Organisatie: Democrazy,Gent (ism Handelsbeurs)

Oude liefde roest niet. Alhoewel jeugdvrienden Jon Auer en Ken Stringfellow er de jongste jaren een LAT relatie op nahouden zijn The Posies nooit echt van de muzikale radar verdwenen. Hun laatste album dateert wel reeds van vijf jaar terug, en tussendoor werd met wijlen nonkel Alex Chilton ook een nieuw Big Star album ingeblikt, maar sindsdien gingen de twee powerpop iconen elk wat hun eigen weg. Tijdens een korte Spaanse tour ter gelegenheid van de 15-jarige verjaardag van de mijlpaal ‘Frosting On The Beater’ begon het echter terug te kriebelen en besloten Auer en Stringfellow om sporadisch terug aan nieuwe nummers te sleutelen. Twee jaar later is er nu eindelijk ‘Blood/Candy’, een vederlicht album dat tegelijk vertrouwd als verrassend in de oren klinkt, en voor de meeste fans een verademing betekent na de veel te pompeuze voorganger ‘A Different Kind Of Light’. De Belgische fans kregen deze week alvast genoeg gelegenheid om hun helden aan het werk te zien, netjes communautair verdeeld over Vlaanderen (Trix, Antwerpen), Wallonië (Caserne Fonck, Luik) en Brussel (Botanique). Op die laatste locatie vergaapte uw verslaggever ter plaatse zich voor de tiende maal aan de onweerstaanbare kunstjes van het sympathiekste duo in powerpopland.

Alhoewel een akoestische set van Auer en Stringfellow zoals tijdens hun vorige Belgische clubtour nooit te versmaden is, blijven The Posies een groep die je best in vol elektrisch ornaat en voorzien van de nodige decibels meemaakt. En het moet gezegd zijn, de decibels zijn duidelijk toch wat teruggeschroefd op het jongste album dat sterk naar de 60ies en 70ies ruikt. De fraaie openers “Plastic Paperbacks” en “So Caroline” vanop het nieuwe ‘Blood/Candy’ dragen weliswaar nog duidelijk de typische Posies signatuur, maar lonken meer naar ‘pop’ dan naar ‘power’ en zijn bovenal sterke staaltjes van hemelse ‘close harmony’ die allerminst zouden misstaan op hun major label debuut ‘Dear 23’ (1990). De netjes gedoseerde gitaren en de ontspannen begeleiding van Matt Harris (bas) en Darius Minwalla (drums) op de nieuwe nummers stonden dan ook in schril contrast met de stevige oudjes “Flavour Of The Month” en “Please Return It” die al vroeg in de set voor de nodige opwinding zorgden en bij ondergetekende een pak muzikale en persoonlijke herinneringen uit de mid-90ies spontaan deden opborrelen. De tijd dat The Posies aan het begin van dat decennium in volle grunge gekte bij Geffen werden binnengehaald is echter al lang vervlogen, en weg zijn dus ook de grote budgetten voor een uitgebreide live crew. Gitaren moeten bijgevolg door Auer en Stringfellow zelf worden gestemd, en alhoewel de resulterende pauze tussen elk nummer wel wat de vaart uit de set haalde maakten de grapjes van Stringfellow over de politieke onkunde waarmee België zich al maandenlang onsterfelijk belachelijk maakt in het buitenland veel goed.
Stringfellow stelde de jongste jaren zijn pensioentje veilig als sidekick van Michael Stipe & co tijdens verschillende wereldtournees van R.E.M. waar hij naast tweede gitaar ook keyboards toebedeeld kreeg. Dit laatste instrument durft hij ook al eens binnen te smokkelen in het repetitiehok van The Posies, echter met wisselend resultaat; hoe zeer we elke groep appreciëren die al eens buiten de lijntjes durft te kleuren, het handvol nummers waarop Stringfellow achter de keyboards kroop zoals “Licenses To Hide” en “For The Ashes” zijn op plaat wel verteerbaar maar konden live een pak minder bekoren. Het psychedelische samenspel tussen Auer’s gitaar en Stringfellow’s toetsen werkte dan weer wel op het experimentele “Accidental Architecture”. Het blijft nog wat wennen aan de nieuwe geluidjes en songstructuren die op het jongste album zijn binnen geslopen, maar The Posies blijven de concurrentie nog steeds moeiteloos voor wanneer ze vlotte uptempo gitaarpopliedjes maken. De fraaie nieuwe single “The Glitter Prize”, “Enewetak”, “Holiday Hours” en “Take Care Of Yourself” zijn wat dat betreft mooie aanvullingen op de zo al indrukwekkende Posies back catalogue. Indrukwekkend was trouwens ook de finale van het optreden dat met “Love Letter Boxes”, “Throwaway” en vooral het onsterfelijke “Solar Sister” deed uitkijken naar meer lekkers in de bisronde.

We hoorden werkelijk niemand klagen wanneer na een korte adempauze een bloedmooi en op samplebeat drijvend “The Beautiful One” werd opgediend. Met een spetterende versie van “Definite Door”, waarbij Auer een robbertje uitvocht met een koppel gitaarsnaren, trok de groep ook daadwerkelijk, en vooral ongewoon vroeg, de deur achter zich dicht. Het publiek bleef niet bepaald achter met een grote honger, maar wat ons betreft konden “Dream All Day”, “Burn & Shine” of “Ontario” er nog wel bij als extra toetje. Toen we de immer sympathieke Auer aan de merchandising stand gingen begroeten was hij echter de eerste om toe te geven dat de 22 Posies jaren stilletjes aan hun tol beginnen eisen en we dus eigenlijk geen marathons meer kunnen verwachten tijdens de bissen. Maar ach, wat zou het? Jon en Ken, jullie hebben deze jongen voor de tiende keer op rij zoals dat heet ‘een heerlijke avond’ bezorgd!

Organisatie: Botanique, Brussel

donderdag 30 september 2010 02:00

Samen aftellen tot Armageddon met Killing Joke

Het gaat (nog steeds) slecht met de wereld, dus gaat het (nog steeds) goed met Killing Joke. Reeds drie decennia lang voorspellen Jaz Coleman & co de definitieve ondergang van de beschaving, maar wie het ietwat occulte imago van de groep weet te doorgronden zal er evenzeer een goed verscholen dosis zwartgallige humor aantreffen. Toegegeven, de Engelse postpunk groep heeft lang geteerd op het cult succes verworven met hun eerste twee albums, maar na een trits ronduit inspiratieloze platen is Killing Joke de jongste jaren toe aan een onwaarschijnlijke comeback. Sinds ‘Killing Joke’ (2003) en vooral met de brutale mokerslag ‘Hosannas From The Basements Of Hell’ (2006) vinden Coleman en de zijnen moeiteloos aansluiting bij hun legendarische beginjaren en wordt hun unieke symbiose van postpunk, metal and industrial openlijk geprezen door beroemde collega’s als Dave Grohl, Billy Corgan en Jimmy Page. De plotse teraardebestelling van brother Paul Raven, naast meesterbassist tevens Coleman’s boezemvriend, leek heel even het einde van deze heropstanding te betekenen. In werkelijkheid bleek echter het tegendeel: de vier originele groepsleden bezworen hun jarenlange vetes, trokken samen de studio in en kwamen daar onlangs terug buiten met ‘Absolute Dissent’ onder de arm. Bijna dag op dag twee jaar na hun vorige doortocht in de AB gaven de heren van Killing Joke opnieuw acte de présence in Brussel om deze nieuwe splinterbom live uit te testen.

Nadat zijn makkers het oudje “Tomorrow’s World” hadden ingezet sloop mad man Jaz Coleman als laatste de set op.’s Mans karakteristieke podium act oogt na al die jaren nog steeds even fascinerend als grappig: gevangen in een nauwe overal, geschminkt als een apache op oorlogspad en voortbewegend als een zombie achtervolgd door zijn eigen schaduw. Humor lijkt dan weer wat veraf wanneer nummers vanop ‘Absolute Dissent’ worden afgevuurd. Het titelnummer van dit nieuwe album en “In Exelsis” mogen dan al wat gepolijster en minder orkestraal klinken dan op Joke’s vorige album, alle vertrouwde ingrediënten waarmee Killing Joke met de vingers in de neus menig industrial bandje naar huis speelt blijven aanwezig: de schorre grafstem van Coleman, de knetterende gitaarmuur van Kevin ‘Geordie’ Walker, de dwingende bas van Martin ‘Youth’ Glover en de mokerslagen van big Paul Ferguson. Samen met een goed verscholen vijfde groepslid die de wall of sound nog wat verder aandikte met synthpartijen, lijkt deze bezetting de sterkste ooit in het bestaan van de groep.
De passage van Killing Joke in de AB was pas het tweede optreden van hun jongste tour ter promotie van het daags voordien verschenen ‘Absolute Dissent’, dus was het zowel voor groep als publiek wat wennen aan het nieuwe materiaal. Op de nieuwe single “European Super State” viel de tweede stem van Youth nog wat dunnetjes uit naast de rauwe apocalyptische schreeuw van Coleman, maar goed, van een eminente producer en studiorat mag je nu eenmaal geen vocale hoogstandjes verwachten. Bij het brutale “This World Hell” en het atmosferische “The Ghost Of Ladbroke Grove” klopte het plaatje dan weer wel als een bus en kunnen we gerust van twee prille klassiekers spreken.
Het overwegend 40 something publiek kreeg maar weinig tijd om te bekomen van al dat nieuwe geweld, want tussendoor kreeg het ook een pak onverslijtbare 80ies classics geserveerd. We zouden uren kunnen uitwijden over hoe groot het gat in uw platencollectie wel niet is indien ‘Killing Joke’ (1980) en ‘What’s THIS for…!’ (1981) er nog geen stekje hebben bemachtigd, maar dat is voor een andere gelegenheid. Het moet volstaan om te stellen dat “Wardance”, “Requiem”, “Bloodsport”, “The Wait”, “The Fall Of Because” en “Madness” met hun 30 lentes gerust tot het cultureel erfgoed van de eerste postpunk generatie behoren en live nog steeds tot diep in de onderbuik doordringen. Op de tonen van het onweerstaanbare discopunk anthem “Pssyche”, met de immer coole Geordie in rol van prominente spelverdeler, nam de groep een eerste keer afscheid van Brussel.

Een korte bisronde werd ingezet met het opzwepende “Complications”, gevolgd door de traditionele Egyptische intro van het slepende “Pandemonium” dat Killing Joke in de jaren ’90 eindelijk nog eens een one-way ticket richting Apocalyps opleverde. Het betekende helaas ook het slotakkoord van Coleman & co, want tegenwoordig gaan de schuivers van de AB na halfelf onherroepelijk naar beneden. De klok van Armageddon blijft echter onverstoord verder tikken, en als we dan toch moeten kiezen, dan liefst met Killing Joke’s brutale trancemetal als begeleidende soundtrack.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

donderdag 26 augustus 2010 02:00

Pukkelpop 2010 in de ogen van …

Pukkelpop 2010 - 2010-08-19 t/m 2010-09-21
Chokri en Eppo zullen met enige mixed emotions terugkijken op het 25ste jubileum van hun Pukkelpop. Trots omdat ze voor het eerst weken op voorhand het bordje ‘uitverkocht’ mochten uithangen, maar ook wat aangedaan door de twee rockdoden die tijdens het festival te betreuren waren. De journalisten smeerden het breed uit in de geschreven pers, maar de festivalgangers hadden er weinig of geen erg in. Zij waren vooral gekomen voor drie dagen musictainment die eenieder op zijn/haar eigen manier kon invullen met een keuze uit ruim 200 bands en artiesten op acht podia. Ondergetekende liet zich op het nippertje het laatste beschikbare combiticket afsnoepen, maar tekende wel present vanaf dag 2.

dag 2 – vrijdag 20 augustus 2010
Om onze muzikale rondreis toch op een enigszins cultureel verantwoorde manier aan te vatten liepen we gezwind de Marquee binnen om de spoken word performance van HENRY ROLLINS (****) mee te pikken. Sinds het opdoeken van zijn eigen Rollins Band dweilt de voormalige brulboei de planeet af op zoek naar sterke reisverhalen die als voer moeten dienen voor zijn intussen gekende standup comedy show. Maar dan wel comedy met een geweten; zo is hij niet te beroerd om tussen zijn grappen en grollen steun te vragen voor de daklozen in het Pakistaanse rampgebied, de onzin van elke oorlog aan te kaarten of het publiek te confronteren met de impact van hun ecologische voetafdruk. Melig wordt het echter nooit, want Rollins blijft in de eerste plaats een meester in cynische humor. Een Black Flag reunie zit er waarschijnlijk niet meer in, maar op de manier waarop hun voormalige frontman momenteel zijn tijd verdrijft vinden we dat eigenlijk niet eens zo erg.

In de bloedhete Chateau was het Texaanse trio HARLEM (***) vervolgens aan zet. Eerder dit jaar verscheen hun tweede album ‘Hippies’ op het befaamde Matador label dat de wereld al eerder liet kennismaken met o.a. Guided By Voices en Jon Spencer Blues Explosion. In de beste traditie van deze befaamde gitaarstal label serveerde Harlem een stomend potje rammelende garagerock dat qua bevlogenheid zelfs heel even deed terugdenken aan de begindagen van The Modern Lovers en Violent Femmes. Hun muzikaal recept is te beproefd om van een originele set te spreken, maar de Texanen zijn wel te koesteren omwille van hun heerlijk nonchalante attitude en zichtbaar speelplezier.

Drie jaar terug stonden MATT & KIM (**) voor het eerst te blinken op Pukkelpop. Op de planken van de toenmalige Club tent konden we ons wel vinden in de hyperkinetische electropop van dit New Yorkse duo, maar dit jaar bleek hun transfer naar de veel grotere Marquee misschien wel een beetje te hoog gemikt. Ondanks hun aanstekelijk enthousiasme en tomeloze inzet lijken Matt Johnson (keyboards, zang) en Kim Schifino (drums, zang) immers weinig muzikale progressie te maken. Ze jatten nog steeds melodietjes uit alle hoofdstukken van de popgeschiedenis, gaande van The Shadows’ “Apache” tot Europe’s “The Final Countdown”, maar hiermee zijn ze nog niet echt veel verder geraakt in hun zoektocht naar een memorabele song. Het publiek lustte echter wel pap van dit soort goedkoop entertainment, en wie zijn wij om het publiek tegen te spreken?

De Chateau had nog steeds iets weg van een publieke sauna toen FANFARLO (***) voorzichtig het podium kwam opgeslenterd. Dit Londens vijftal laat zich meedrijven op de golven van de epische folkrevival die de jongste tijd het muzieklandschap overspoelt. Het gebruik van viool, cello en trompet zijn momenteel hipper dan ooit, en met deze ingrediënten maakt Fanfarlo een lekker brouwsel dat smaakt naar bevlogen emofolk. De sterke single “Harold T. Wilkins” stak helemaal voorin de set en maakte meteen ook duidelijk waarom de groep wel eens als een Engelse kloon van Arcade Fire wordt versleten. Het stemgeluid van frontman Simon Balthazar lijkt immers als twee druppels water op dat van Win Butler, en met Cathy Lucas heeft Fanfarlo net als hun Canadese maatjes een bevallige violiste in huis. Indien deze sympathieke bende erin slaagt om zich een eigen muzikaal smoel aan te meten begroeten we Fanfarlo gegarandeerd terug op één van de volgende Pukkelpop edities.

Ook BLOOD RED SHOES (***) werd door het gouden Pukkelpop duo Chokri en Eppo in twee jaar tijd gepromoveerd van de Club naar de Marquee. Met twee puike albums onder de arm, doch zonder noemenswaardige radiohits, slaagde dit jonge duo uit het Engelse Brighton er in om de tent aardig te laten vol lopen voor een stevige portie minimale noiserock. Natuurlijk klonken “Light It Up”, “Don’t Ask”, “You Bring Me Down” en publiekslieveling “I Wish I Was Someone Better” retestrak zoals het hoort, maar op de één of andere manier wou de verwachte vonk toch niet volledig overslaan.
Steven Ansell, de blonde helft van het duo, mepte en schreeuwde er nochtans stevig op los, maar het was vooral de overigens niet onaardig ogende Laura-May Carter die haar gitaar veel te omzichtig en te routineus te lijf ging. Bij een volgende gelegenheid begroeten we één van onze favoriete tweemansbandjes graag terug op één of ander bezweet podium, maar bij voorkeur met wat meer modder aan die lieflijk bloedrode schoentjes.

Toegegeven, met een naam als Avigdor Zahner-Isenberg lijken de kansen redelijk miniem voor een beginnende artiest om zich een weg te banen naar het collectieve muzikale geheugen, maar onder het pseudoniem AVI BUFFALO (***) lijkt dat intussen wel al aardig te lukken. En ja, wanneer op je debuutalbum met “What’s In It For?” reeds een instant classic prijkt kon de intussen tot een trio uitgegroeide groep uiteraard op flink wat publieksopkomst rekenen in de Club tent. Het was tegelijk grappig en ontroerend om te horen hoe Zahner-Isenberg als een timide en klein kereltje toch gezegend is met een breekbare falset stem die ondertussen het onmiskenbare handelsmerk van de groep is geworden. Echter, de nog wat premature lo-fi Westcoast gitaarpop van Avi Buffalo dient nog wat rustig verder te sudderen om aan de enkels te komen van bijvoorbeeld My Morning Jacket of Band Of Horses.

Van enige afkoeling was nog niet echt sprake toen LAURA MARLING (****) en haar vierkoppige begeleidingsband in de Chateau aantraden. Wel integendeel, de temperatuur ging prompt de hoogte in toen bleek dat de bevallige Marling zowel mooi is om naar te luisteren als om naar te kijken! Wie pakweg Joni Mitchell en Sandy Denny als referenties krijgt opgespeld moet wel van heel goede huize zijn om dit ook live waar te maken, maar de eerder schuchtere voormalige (achtergrond)zangeres van Noah And The Whale doorstond deze vergelijkingen met verve. Toen Marling midden in de set haar muzikanten even richting coulissen stuurde voor een aantal solo nummers verstomde elk geroezemoes uit het publiek en werd pas echt duidelijk met welke nachtegaalstem de blonde Engelse gezegend is. Noot voor de afwezigen: steal, buy or borrow Marling’s recentste album met de veelzeggende titel ‘I Speak Because I Can’. Yes, she can!

Over het kanaal is het eclectische FOALS (***) een kleine sensatie sinds de release van hun lichtjes fenomenale debuut ‘Antidotes’, maar hier moet dit vijftal uit Oxford het stellen met een pak minder aandacht. Hun oorspronkelijke muzikale concept ontstond in de slipstream van de vroege Bloc Party, maar voegt daar nog een flinke scheut punkfunk en pruttelend Afrikaans gitaargepingel aan toe. In de Marquee bleek het dan ook moeilijk stilstaan wanneer een trits singles uit hun beginperiode (“Cassius”, “Balloons” en “Red Socks Pugie”) voorbij kwam razen. Op hun eerder dit jaar verschenen tweede album ‘Total Life Forever’ proberen de heren wat weelderiger te klinken en halen ze hun voet drastisch van het gaspedaal, maar echt imponeren doet het nieuwe geluid vooralsnog niet. De uitstraling van de hyperkinetische frontman Yannis Philippakis blijft daarentegen onaangetast; een deel van zijn schijnbaar onuitputtelijke energievoorraad kon hij gelukkig kwijt door een ommetje te maken langs de PA installatie. Foals zal ook na hun set op Pukkelpop blijven balanceren op de slappe koord van de indie hype, benieuwd hoe deze bende jonge veulens de kaap van ‘het moeilijke derde album’ straks gaat nemen.

Het uit Manchester afkomstige HURTS (**) toverde de anders zo informele Chateau om tot een stijlvolle vrijgezellenclub met zwarte driedelige maatpakken en brillantinekapsels als dresscode. De groep laat zich catalogeren als een revival act die nu eens niet teruggrijpt naar new wave of postpunk, maar zich voor de verandering laat inspireren door bloedernstige synthpop van Black en Ultravox of de kitsch van Pet Shop Boys. De radiohitjes “Wonderful Life” en “Better Than Love” staan dan ook bol van dramatiek, herenleed en pathos, een gedateerde combinatie die toebehoort aan de foutste momenten van de 80ies en daar wat ons betreft beter ook blijft.

Je hebt zo van die groepen die het publiek reeds in hun binnenzak hebben steken alvorens er ook maar één noot werd gespeeld. Op basis van de collectieve adoratie die hen te beurt viel in de propvolle Marquee lijkt het Londense kwartet MUMFORD & SONS (***) goed op weg om zich comfortabel in deze categorie te nestelen. Hun pretentieloze mix van sing-along folk en banjopop ging er vooral bij het jonge Pukkelpop volkje in als zoete koek, ook al slaagde de groep er niet helemaal in om voldoende drive in het optreden te houden. De Londenaars moesten het immers duidelijk hebben van hun inmiddels klassieke anthems “Little Lion Man” en het afsluitende “The Cave”. Tussendoor viel het tempo toch wat te veel terug en was er relatief weinig te beleven op en voor het podium, totdat plots een driekoppige blazerssectie te voorschijn werd getoverd tijdens het slepende “Winter Winds”. Voor wie graag wat meer diepgang heeft in zijn folk verwijzen we graag naar generatiegenoten Fanfarlo of Broken Records, maar StuBru’s internet poll liet er alvast weinig twijfel over bestaan dat Marcus Mumford en zijn kornuiten zich tot één van de absolute publiekslievelingen van Pukkelpop 2010 mogen kronen.

Met z’n 20 lentes mag THE PRODIGY (***) zich inmiddels tot één van de ouderdomsdekens van het festival rekenen. En zoals het echte heren op zekere leeftijd past stelde de groep het geduld van het massaal opgekomen publiek voor de Main Stage op de proef door ruim een kwartier laten dan voorzien het podium op te stormen. Misschien wou de mascara beurt van Maxim Reality vanavond niet zo goed lukken, of deed Keith Flint nog een laatste vergeefse poging om zijn stembanden te smeren? Als geen ander verstaan beide notoire vogelverschrikkers echter nog steeds de kunst om een hongerig publiek op te jutten en te provoceren, maar de muzikale performance van dit Britse gezelschap staat of valt uiteraard met de inspiratie van het nagenoeg onzichtbare knoppenwonder Liam Howlett. Om aansluiting te vinden bij de nieuwe trends die het jonge volkje kunnen bekoren lijkt Howlett zowel het tempo als het volume van de oudere nummers tegenwoordig behoorlijk omhoog te schroeven, en laat hij zich op het podium versterken door een drummer en een gitarist. Herwerkte versies van klassiekers als “Breathe” en “Poison” klonken hierdoor brutaler dan ooit en versmolten moeiteloos met recenter werk zoals de puike come-back single “Omen”. Misschien niet de ideale opwarmer voor de ideale schoonzonen van Snow Patrol, maar The Prodigy lijkt allesbehalve van plan om rustig uit te bollen tot de volgende ‘greatest hits’ CD.

De dromerige en licht psychedelische sprookjespop van het uit Baltimore afkomstige BEACH HOUSE (****) kreeg de eer om de tweede festivaldag in de Club in pure schoonheid af te sluiten. Terwijl Grizzly Bear vorig jaar misschien wel het mooiste album maakte met ‘Veckatimest’ lijkt deze eer dit jaar mogelijks weggelegd voor het derde Beach House album ‘Teen Dream’. Het kernduo Alex Scally en Victoria Legrand
had voor de gelegenheid twee extra muzikanten meegebracht om de etherische pracht van ‘Teen Dream’ laagje per laagje terug op te bouwen. De groepsleden baadden in een troebele doch sfeervolle belichting waardoor alle aandacht automatisch naar de muziek werd gezogen. Bij momenten leek de set iets weg te hebben van een flower power versie van Mercury Rev, mede door de typische ijle stem van Legrand die daarnaast ook nog eens met volle overtuiging haar keyboards te lijf ging. Mooie liedjes horen niet lang te duren, maar in het geval van Beach House overschrijden ze doorgaans vlotjes de kaap van de vijf minuten waardoor de set al bijna voorbij was vooraleer we het goed en wel beseften. Elk nummer kon per definitie doorgaan als een hoogtepunt, maar als we toch moeten kiezen opteren we zonder aarzelen voor “Zebra” en uiteraard de bescheiden radiohit “Norway”. Het liefst kropen we vervolgens direct in onze slaapzak om na te genieten van dit muzikaal sprookje, maar Chokri & Eppo hadden dicht bij middernacht nog ander lekker volk opgetrommeld.

Net als tijdens vorige edities bleek de Wablief?! tent dit jaar weer veel te klein voor de meeste Belgische bands die er hun opwachting maakten, dus groot was onze verbazing toen we zomaar vlotjes tot aan het podium konden binnenwandelen tijdens de set van RADICAL SLAVE (**). Al snel werd echter duidelijk waarom dit hobbyproject van de Limburgse veteranen Mauro Pawlowski (dEUS en 100 andere projecten) en Dirk Swartenbroeckx (Buscemi) aangevuld met drummer Remo Perotti (ex-Bedtime For Bonzo) niet bepaald als een publiekslokker de Pukkelpop archieven zal ingaan. Het is op zich bewonderenswaardig dat de muzikale vrienden een eerbetoon willen brengen aan de ‘no wave’ beweging die eind jaren ’70 een bescheiden muzikale revolutie ontketende in New York, maar conservatief als we zijn kregen we toch graag een paar nummers met kop en staart opgediend. In plaats daarvan waren we getuige van een soort try-out concert waarbij de groep zich veeleer in hun repetitieruimte waande voor een schijnbaar eindeloos durende doch erg intrigerende soundcheck.  Pawlowski leek ter plaatse de meest hoekige gitaarnoise uit zijn mouw te schudden terwijl Swartenbroeckx naast tweede gitaar zich onledig hield met het sampelen in real-time van de geluidsbrij die op het podium werd geproduceerd. Het publiek stond erbij en keek er naar met open mond, en eerlijk gezegd weten we nog altijd niet of we dit geniaal vinden of eerder als lawaai moeten afdoen.

Wie na de trip van Beach House trek had in nog meer etherische droompop diende af te zakken naar de Marquee alwaar THE XX (****) het licht mocht uitdoen. Nu ja, veel licht kwam er zowiezo al niet te pas aan de intimistische en mysterieuze set van dit Londense trio. De prille twintigers tekenen voor een unieke combinatie van kille postwave en indringende white soul waarbij uiterst spaarzaam wordt omgesprongen met gitaar, bas en percussie. Bij deze minimale aanpak hoort tevens een heel sober imago met zwart en wit als enige kleuren van platenhoezen, kledij en instrumenten. Eerder onverwacht werd de minimale pop van The xx eind vorig jaar meteen opgepikt door een groot publiek, maar ook op de planken van de Marquee lijkt het timide frontduo Romy Madley Croft and Oliver Sim nog steeds niet echt te wennen aan zoveel aandacht. Knappe versies van “Islands” en “Crystalized” mochten dan wel op het meeste herkenningsapplaus rekenen, elk nummer waarin de intrigerende fluisterinteractie tussen Croft en Sim centraal stond verdiende dezelfde appreciatie. Een jonge groep als The xx die het voor elkaar krijgt om in één jaar tijd Werchter én Kiewit zonder slag of stoot in te pakken moeten we koesteren, dus kunnen we enkel maar hopen dat het huidig succes hun creativiteit niet onmiddellijk zal overvleugelen.

Het Canadese electronica collectief HOLY FUCK (****) is best wel een rare snuiter in zijn genre. Je zal Graham Walsh en Brian Borcherdt immers zelden of nooit betrappen met een laptop of andere vooraf opgenomen bedriegerij, maar je kan hen daarentegen wel bekoren met de meest aftandse analoge apparatuur of zelfs met speelgoedinstrumenten op voorwaarde dat ze er één of ander vreemd geluid kunnen uitknijpen. Voor hun optreden in de Chateau hadden de twee geluidswizards zo bijvoorbeeld een film synchronizer en een wel heel erg bijzondere melodica meegebracht die hun kaleidoscopische fusie tussen krautrock, trip hop en ambient ook visueel een extra dimensie gaf. Komt daarbij dat Walsh en Borcherdt zich ondertussen hebben versterkt met bassist Matt McQuaid en drummer Matt Schulz die vanuit de tweede linie voor de dansbare groove zorgen in nummers als “P.I.G.S.”, “Stay Lit” en vooral “SHT MN”. Het zijn stuk voor stuk meesterwerkjes uit het recentste album ‘Latin’ die de Canadezen een verdiende promotie oplevert naar de eredivisie van de psychedelic beat. Wie de heren van Holy Fuck dus ooit op een rommelmarkt ziet rondsnuffelen naar nieuwe analoge speeltjes weet dat een volgend meesterwerk in de maak is!

dag 3 - zaterdag 21 augustus 2010

Wie vroeg genoeg uit de veren was en met frisse oksels naar het eerste optreden op de Main stage trok was getuige van één van de dieptepunten op Pukkelpop 2010. Het Amerikaanse OK GO (*) staat garant voor inspiratieloze gitaarpulp die in high rotation gaat op MTV/TMF/Jim, en ja, zo klonken ze ook. Maar ach, we vatten dit zeldzaam zwak moment van samenstellers Chokri en Eppo filosofisch op en begaven ons prompt naar de Special Beers toog om deze smakeloze brok fastfood entertainment in één ruk door te spoelen.

Een Pukkelpop editie zonder muzikale ontdekkingen is als Luc Janssen zonder controversiële bindteksten of Stijn Meuris zonder bril: op zich bestaan ze wel, maar indruk maken doen ze niet. Wie wel indruk maakte kort na de middag in de Club waren THE BOOKHOUSE BOYS (****), een tot voor kort (en misschien wel voor eeuwig en altijd) illuster negenkoppig gezelschap uit London dat zijn naam heeft ontleend aan een geheimzinnig genootschap uit Twin Peaks. Na een paar nummers blijkt echter dat niet David Lynch maar eerder Quentin Tarantino een moord zou begaan om deze groep als huisorkest te laten aandraven in zijn volgende film noir. Een streepje broeierige Grinderman blues, een melancholische mariachi trompet en een in reverb gedrenkte Dick Dale gitaar: het zijn maar enkele van de ingrediënten die de muzikale mix van The Bookhouse Boys pittig en uniek maken. Naast de charismatische frontman Paul van Oestren, een soort reïncarnatie van Joe Strummer zaliger, luistert hét geheime wapen van de groep naar de naam Catherine Turner. Een verleidelijk bewegende en fluisterende vamp die in een knalrood cocktailjurkje omringd door acht mannen voor het sensuele element zorgt: ook wie het optreden heeft gemist moet zich hier toch iets kunnen bij voorstellen...

Samen met The Undertones moet ASH (***) zowat het belangrijkste exportproduct zijn uit Noord-Ierland in de sector ‘onweerstaanbare punkpop’. Frontman Tim Wheeler ziet er nog steeds uit als een vitale twintiger, maar het is ondertussen wel al 20 jaar geleden dat hij deze groep op de rails zette voor een rollercoaster rit die sinds de mid-90ies een indrukwekkende reeks radiohits heeft opgeleverd. En ja, het was weer heerlijk om die luchtgitaar boven te halen op de onweerstaanbare tonen van “A Life Less Ordinary”, “Girl From Mars”, “Kung Fu”, “Shining Light” en “Burn Baby Burn”. Tussendoor zat ook wat recenter en minder beklijvend werk verscholen uit het ambitieuze ‘A-Z’ project waarbij Wheeler & co om de twee weken een nieuwe single op de wereld loslaten, en waarmee ze duidelijk te kennen geven dat ze niet louter als een 90ies jukebox door het leven willen gaan. Interessant weetje: op tweede gitaar herkenden we de recent ingehuurde Bloc Party gitarist
Russell Lissack; de tengere sidekick van Kele leerde als broekje de stiel in een Ash coverbandje en zag dus prompt een jongensdroom in vervulling gaan toen Wheeler hem eerder dit jaar een stekje aanbood voor de komende ‘A-Z’ tour.

Op een dag vind ik de job van mijn leven, en dan ben ik weg” moet ALAIN JOHANNES (***) gedacht hebben. Dit Chileense snarenwonder was in een vorig leven ooit de drijvende kracht achter het bescheiden succesvolle hardrock combo Eleven, maar verdiende daarna wel vlotjes zijn sporen als studiomuzikant en/of live versterking bij o.a. Chris Cornell, Mark Lanegan en Queens Of The Stone Age. Vorig jaar stond de man trouwens ook al te blinken in de Marquee als vierde Them Crooked Vulture, maar nu deed hij het helemaal alleen vergezeld van een ‘cigar box’ gitaar. Ook Seasick Steve wordt trouwens wel eens betrapt met dit type van zelfgebouwde gitaar waaruit een banjo-achtig geluid wordt geproduceerd. Johannes demonstreerde niet enkel zijn kunsten op dit veredeld sigarenkistje, maar heeft bovendien ook een neus voor een goede song. Zonder naambekendheid, zonder airplay en zonder een album onder de arm kreeg de imposante Chileen toch een halfgevulde Marquee warm met folky nummers die ons prompt doen terugdenken aan ‘Led Zeppelin III’ en het vergeten Masters Of Reality/Chris Goss opus ‘Give Us Barabas’. Tip voor uw najaarsbudget: Johannes’ debuutalbum ‘Spark’!

Ook op onze volgende halte in de Chateau waren we getuige van een indrukwekkende one-man-show. Wanneer de vanuit Los Angeles opererende Koreaan Jason Chung achter zijn turntable kruipt laat hij zich bij voorkeur aanspreken als NOSAJ THING (***) en kan het publiek zich verwachten aan één lange abstract hiphop trip. Alhoewel diens instrumentale knip- en plakwerk duidelijk schatplichtig is aan het pionierswerk van DJ Shadow slaagt Chung er toch in om nog een tikkeltje eigenzinniger uit de hoek te komen door de etherische soundscapes een stevige R&B injectie toe te dienen. Ook op remix gebied lijkt Nosaj Thing goed op weg om the next big thing te worden, want tenslotte krijgt niet elke sterveling de toestemming van Thom Yorke om een Radiohead nummer te herwerken. Op het einde van zijn set in de Chateau haalde Chung echter niet Radiohead maar wel The xx door de mangel. Het zal de kleine Koreaan ongetwijfeld wat extra credibiliteit opleveren bij het doorsnee indie publiek en de nodige dollars op zijn bankrekening.

Alhoewel ze er nog steeds uitzien als de sympathiekste kwajongens van het dorp mogen Tim Vanhamel (o.a. Evil Superstars, Millionaire en Eat Lions) en Pascal Deweze (o.a. Metal Molly, Sukilove en Chitlin’ Fooks) zich toch stilletjes aan tot de anciens van de Belpop rekenen. Als uitloper van hun soundtrack opdracht voor de hilarische candid-camera reeks Benidorm Bastards besloten de heren enige tijd terug om hun samenwerking ook een gezicht te geven; de nieuwe boreling luistert naar de naam BROKEN GLASS HEROES (***), met de ‘B’ van Beach Boys, Beatles, Byrds en Buffalo Springfield. In één of andere gedaante passeerden al deze muzikale helden inderdaad wel allemaal de revue van de propvolle Club tent voor het allereerste optreden van deze gelegenheidsgroep. Dat Broken Glass Heroes speelplezier en vakmanschap verkiezen boven muzikale originaliteit stoorde allerminst, en ook waren ze niet te beroerd om tussendoor het vocale talent van de Hasseltse Rock Rally finalisten The Sore Losers in de picture te plaatsen. Niet enkel tijdens de zeemzoete zomerhit “Let’s Not Fall Apart” maar ook voor een pak andere fraaie staaltjes van close harmony pop kregen Vanhamel en Deweze de handjes vlot op elkaar. Wie de première van deze 60ies tribute heeft gemist kan binnenkort ongetwijfeld herkansen in de betere parochiezaal.

Ook het volgende optreden in de Club ademde een retrosfeertje uit, met dit verschil dat onze muzikale smaakpapillen deze keer geen zeemzoete feel good pop maar wel een portie onversneden acidrock kregen voorgeschoteld. Het vanuit San Francisco opererende SLEEPY SUN (****) heeft een gezonde affectie voor het soort bezwerende psychrock dat vanaf eind jaren ’60 furore maakte na de implosie van de flower power. De cool van Jefferson Airplane gekruid met de slepende powerchords van Black Sabbath zorgde voor een ongrijpbaar commune sfeertje met Grace Slick look-alike Rachel Williams in de rol van hypnotiserende hogepriesteres. Geheel conform de regels van dit bedwelmend  genre werd in elk nummer ruimte gelaten voor lange instrumentale passages waarbij wah wah pedalen en feedback effecten vrij spel kregen. Het maakte het optreden tot één lange psychedelische trip die wat ons betreft een stuk langer had mogen duren dan de voorziene 50 min. Black Mountain kijkt voortaan beter uit, want met Sleepy Sun hebben ze er een te duchten concurrent bij.

Wat maakt een groep tot hype? De Engelse muziek tabloid NME geldt hier als onbetwist referentiepunt en verstaat als geen ander de kunst om enkel op grond van één single een jong bandje op de cover te sleuren. Zo ook verging het THE DRUMS (**) die met “Let’s Go Surfing” het luchtigste zomerdeuntje sinds Peter, Björn & John’s “Young Folks” uit hun mouw schudden. Een stuk minder indrukwekkend klinkt het bijhorende titelloze debuutalbum dat gevuld is met lichtvoetige gitaarpop zonder weerhaakjes, en zo klonk het viertal precies ook op het podium van de vlotjes volgelopen Marquee. Nu de hype stilletjes aan het bekoelen is wordt het langzaam aan duidelijk dat het muzikale recept van het jonge viertal een pak vrijblijvender is dan dit van sommige 80ies bands die te pas en te onpas als belangrijke inspiratiebronnen worden aangehaald. De groep en het publiek, het leken wel twee aparte werelden die elkaar weinig te vertellen hadden, en zelfs de huidige single “Forever and Ever Amen” liet het Pukkelpop volkje redelijk onberoerd. The Drums lijken momenteel het levende bewijs dat niet alles dat uit New York komt overwaaien instant muzikaal goud is, en daar kan zelfs een reclamespot voor de Peugeot 3008 Crossover weinig aan veranderen (http://www.youtube.com/watch?v=3ltMsh6utE8).

Het Amerikaanse kwintet THE NATIONAL (****) heeft in hun tienjarig bestaan een behoorlijk indrukwekkend Pukkelpop parcours afgelegd. Ten tijde van het eerste serieuze wapenfeit ‘Alligator’ (2005) werd de groep nog discreet weggemoffeld in de Club tent om vervolgens een paar jaar later al op te duiken in de veel grotere Marquee ter promotie van ‘Boxer’ (2007). De uiteindelijke promotie naar de Main Stage als één van de absolute headliners van het festival heeft de groep te danken aan hun recentste worp ‘High Violet’ die voor de doorbraak naar een breed publiek heeft gezorgd. Er waren vooraf wel wat twijfels of de donkere mix van postpunk en americana wel zou aanslaan onder een stralende hemel, en ook de bandleden zelf hadden duidelijk hun voorzorgen genomen tegen een overdosis zonlicht en collectief een imagoversterkende zonnebril opgezet. Bij het inzetten van “Anyone’s Ghost” nam de diepe bariton van frontman Matt Berninger echter alle twijfels weg: dit zou een optreden worden om in te lijsten! Met elk volgend nummer leek de groep enkel maar crescendo te gaan: tijdens het epische “Afraid Of Everyone” deed een blazerssectie dienst als katalysator voor de wall of sound van de gitaarspelende broertjes Dessner, voor zover het nog nodig was solliciteerde een strak “Bloodbuzz Ohio” nogmaals voor de titel ‘single van het jaar’, en in het oudje “Mr. November” ontbond de anders zo introverte Berninger al zijn duivels alsof de jonge Nick Cave ermee gemoeid was. Kunnen de heren van The National nog dieper doordringen in hun ziel? Voor Vlaams parlementslid Schuermans is deze groep alvast een godsgeschenk om de credibiliteit van Rock Werchter 2011 een flinke boost te geven, maar laat die aanstekers gerust thuis.

BROKEN BELLS (***) hoort thuis in het rijtje The Dead Weather, Monsters Of Folk en Tired Pony: gelegenheidsprojecten waarin artiesten die hun groep of zichzelf even beu zijn samen een nieuw repetitiehok bouwen en er met wisselend resultaat ook een album opnemen. In het geval van Broken Bells beklonk voormalig Shins frontman James Mercer een joint venture met meesterproducer en multi-instrumentalist Danger Mouse  die u hoort te kennen van o.a. Gnarls Barkley en Gorillaz. Hun set in de Marquee kwam wat traagjes op gang met een trits lange atmosferische nummers die op zich wel aangenaam luistervoer boden, maar nergens echt spannend werden. Wanneer het gecombineerde talent van beide heren dan toch in de juiste plooi valt is het wel meteen bingo. Enkel en alleen al op grond van de meesterlijke single “The High Road” verdienen Broken Bells het nodige krediet, en toen Mercer en Danger Mouse hun kompanen even later de coulissen instuurden om het intieme “Insane Lullaby” uit het laatste postuum verschenen Sparklehorse album in te zetten leek ook de laatste twijfelaar overtuigd. Over de houdbaarheidsdatum van dit soort hobbyprojecten gaan zoals steeds de wildste geruchten. Echter, nu The Shins dood en begraven zijn en Danger Mouse zich steeds nadrukkelijker als de muzikale omnivoor van zijn generatie gaat profileren lijkt de weg open te liggen voor Broken Bells om nog een volgende boreling af te leveren.

“Nicotine, valium, vicodin, marijuana, ecstasy and alcohol… C-c-c-c-c-cocaine”: Josh Homme leek van elk van deze substanties wel een snuifje te hebben geconsumeerd toen hij met de andere QUEENS OF THE STONE AGE (****) het trashy “Feel Good Hit of the Summer” inzette op de Main Stage. Ja, die zomer van 2000 kon inderdaad maar moeilijk meer stuk wanneer een album als ‘Rated R’ wekenlang in onze CD speler stond geparkeerd. Tien jaar later blikken Homme & co graag nog eens terug op hun eerste echte meesterwerk: het album werd onlangs heruitgebracht en bevat nu o.a. ook de registratie van hun legendarische set op Reading 2000, en momenteel wordt een kleinschalige Europese toernee ondernomen om de 'Rated RX' deluxe reissue ook live wat luister bij te zetten. Behalve “Feel Good...” kreeg het publiek ook “The Lost Art of Keeping a Secret”, “Monsters in the Parasol” en “I Think I Lost my Headache” uit dit doorbraakalbum voorgeschoteld. Nieuw werk lijkt voorlopig niet op stapel te staan, dus groeide de set dan maar uit tot een soort ‘greatest hits’ met welgemikte splinterbommetjes uit ‘Songs for the Deaf’, ‘Lullabies to Paralyze’ en ‘Era Vulgaris’. Met de blik op oneindig en schijnbaar apatisch voor de enthousiaste reacties van het samengepakte publiek zocht de druggy Homme initieel maar weinig contact met het publiek, maar toen hij net als de alerte cameraman wat wulpse meisjes in de gaten kreeg die opschriften als “Josh I want to make it wit chu” en “Queens of the Pukkelpop” op wat bordjes hadden gekrabbeld ontdooide de stoere bonk snel. Toegegeven, een testosteron uitspraak als “We’re not here to hurt each other, we’re here to fuck each other” zou in hun puriteinse thuisland misschien minder geapprecieerd worden, maar op Pukkelpop kwam de groep er wel mee weg. Eigenlijk had dit optreden best wel als afsluiter mogen fungeren op de Main Stage, maar daar staken twee plaatjesdraaiende broertjes in witte maatpakken een stokje voor...

Voor de tweede keer in drie jaar tijd mocht YEASAYER (****) zijn kamp opslaan in de Club, en dit keer kreeg het in Brooklyn, NY residerende gezelschap de eer om de tent te sluiten tegen middernacht. Op hun twee studioalbums lijkt het vijftal elk nummer vol te willen stoppen met een half dozijn aan verschillen invloeden, en het eclectische eindresultaat is dan ook niet altijd even gemakkelijk verteerbaar wanneer je als luisteraar heen en weer wordt geslingerd tussen afrobeat, psychedelica, synthpop, trip hop en Oosterse folk. Dit is muziek waar je moeite moet voor doen om de nagenoeg ongrijpbare Yeasayer vibe ten volle te beleven, maar wat de groep in de Club presteerde was ronduit fe-no-me-naal. De heren hadden er overduidelijk heel veel zin in en dat had ook het publiek al vlug begrepen. Het feit dat gitarist Anand Wilder veel meer dan vroeger uit de schaduw treedt van frontman Chris Keating en een kleine helft van de nummers als leadzanger voor zijn rekening neemt heeft zeker bijgedragen tot het meer melodieuze en ontspannen karakter van Yeasayer anno 2010. Zo schitterde Wilder een eerste keer in de nieuwe single “Madder Red”, een nummer waar invloeden uit de Oosterse volksmuziek hand in hand gaan met 80ies kitsch. De bijna hit “O.N.E.” werd opgespaard tegen het einde van de set, alsook het fenomenale “Ambling Alp”. Tegen haar gewoontes in kwam de groep nog eens terug voor de fraaie encore “Red Cave”. We trokken als ongelovige naar de Club, en kwamen daar een uur later als bekeerling terug buiten: wie zijn biecht komt uitspreken bij Yeasayer krijgt daar zelden of nooit spijt van.

Voor onze laatste stop hielden we halt aan de Shelter, oftewel het walhalla van alles wat naar punk, hardcore of metal ruikt. Het Californische punkinstituut BAD RELIGION (***) kwam in die tent haar 30ste verjaardag vieren met een bloemlezing uit hun back catalogue én een nieuwe plaat onder de arm. Als de Ramones van hun generatie zit er bijzonder weinig sleet op de beproefde formule: Greg Graffin kapt nog steeds hele bakken maatschappijkritiek uit over het publiek terwijl Epitaph labelbaas en gitarist Brett Gurewitz samen met zijn maats schijnbaar achteloos het ene melodieuze punkrock anthem na het andere uit zijn mouw schudt. En na 30 jaar heeft Bad Religion geen gebrek aan anthems; “Generator”, “Recipe for Hate”, “American Jesus”, “A Walk”, “21st Century (Digital Boy)” en “Sorrow” werden dan ook moeiteloos meegescandeerd als betrof het een nationaal zangfeest. Weinig vernieuwend maar wel oprecht: het zou zowaar de moraliserende synthese kunnen zijn van Pukkelpop 2010 twee dagen en 28 optredens later.

Tot slot nog onze hoogst onbetrouwbare top 5 van Pukkelpop 2010: 1. The National 2. The Bookhouse Boys 3. Holy Fuck 4. Yeasayer 5. Queens of The Stone Age

Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit

Wie een uitgesproken voorliefde heeft voor Engelse gitaren en een aantal roemruchte figuren uit de Britpop geschiedenis aan het werk wilde zien moest van de partij zijn op de voorlaatste dag van de Lokerse Feesten editie 2010.


THE VAN JETS (**) mag dan al een oervlaamse band zijn, zelden of nooit hebben deze voormalige laureaten van Humo’s Rock Rally hun voorliefde voor de betere Engelse glamrock van T. Rex en Mott The Hoople onder stoelen of banken kunnen steken. Met twee full albums onder de arm beschikken deze jongelingen inmiddels over voldoende klasse songs om één uur lang te boeien, waarvan we vooral “Our Love = Strong”, “What’s Going On”, een leuke versie van Bowie’s “Fashion” en de jongste single “Down Below” onthouden. Keerzijde van de medaille is dat deze steeds populair wordende groep soms te hard haar best lijkt te doen om een festivalpubliek te entertainen. De geforceerde poses van frontman Johannes Verschaeve en de veel te lang uitgesponnen versies van sommige van hun prijsbeestjes haalden maar al te vaak de vaart uit de set. Een nummer als “Electric Soldiers” klinkt pas lekker als het kort, krachtig en smerig uit de boxen knalt, in Lokeren kreeg het publiek daarentegen een verhakkelde en futloze versie geserveerd als afsluiter. Maar ach, de festivalzomer duurt nog wel even voor deze jonge honden en dus hebben ze nog tijd zat om zich te bezinnen over het “less is more” principe.

Na zonsondergang en bij het intreden van de eerste duisternis voelen THE HORRORS (***) zich het best in hun vel. Hun gitzwarte en onheilszwangere set werd ingezet met de dodenklok intro van “Mirror’s Image”, tevens openingsnummer van hun vorig jaar verschenen en fel bejubelde ‘Primary Colours’ album dat in Lokeren zo goed als integraal werd opgediend. Net als op die plaat wordt ook live elk nummer vakkundig dichtgemetseld met een heerlijke brij van uitwaaierende gitaren en atmosferische synths, en frontman Faris Badwan bewees bovendien dat een pose wel degelijk kan werken. Hij gunde zowel zijn makkers als het publiek amper een blik en leek één uur lang wel op een andere planeet te vertoeven, maar dergelijke apathie paste perfect in de sfeer van dramatiek die rond de Horrors sound hangt. Net als tijdens hun doortocht in de Gentse Minnemeers dit voorjaar scoorde de pastorale pracht van “I Only Think Of You” het hoogtepunt van de avond. Na het lang uitgesponnen krautrock epos “Sea Within A Sea” bleef het Lokerse publiek wat verweesd achter, maar zag de LF organisatie zich wel beloond voor hun gewaagde zet om de ongrijpbare Horrors op de affiche te zetten. Graag meer van dat volgend jaar!

Met zijn 52 lentes was PAUL WELLER (****) met voorsprong de ouderdomsdeken van de avond. Echter, in tegenstelling tot vele van zijn generatiegenoten die eindeloos blijven teren op een glorierijk muzikaal verleden levert de modfather met de regelmaat van de klok nog steeds puike platen af. Sterker nog, met zijn nieuwste worp ‘Wake Up The Nation’ lijkt de man nadrukkelijker dan ooit te solliciteren voor een plaatsje in menig eindejaarslijstje. Op dat album volgestouwd met korte puntige songs gaan rock, punk, psychedelica en soul hand in hand, en het was precies die afwisseling van stijlen gekoppeld aan een bijzonder straffe begeleidingsband die Weller’s optreden tot het hoogtepunt van de avond maakten. Zo werd er schijnbaar moeiteloos overgeschakeld van het maatschappijkritische anthem “Wake Up The Nation” naar de Motown soul van “No Tears To Cry” (het beste nummer dat Willy DeVille nooit maakte) en de bijtende punk van “Fast Car/Slow Traffic”. Sporadisch gunde Weller het Lokerse publiek ook een kijkje in zijn indrukwekkende back catalogue. Een opgefriste versie van The Style Council’s “Shout To The Top” bewees nog maar eens de tijdloosheid van dit nummer, en menig kalende punkrocker kon loos gaan op “Strange Town” (’79), “Start?” (‘80) en vooral “Art School” (’77) uit Weller’s periode bij The Jam. Wie Lokeren vanavond links liet liggen had dus overschot van ongelijk, maar krijgt volgende maand een herkansing om de modfather te bewonderen tijdens Leffingeleuren.

Enkel en alleen al het feit dat Pete Doherty tijdig de weg naar Lokeren vond en bovendien eigenhandig het podium kwam opgeslenterd is voldoende om het optreden van BABYSHAMBLES (***) als memorabel te beschouwen. Met de ijzersterke opener “Delivery” leken Doherty en zijn maats zelfs heel even op weg om ook op muzikaal gebied een straffe toer uit te halen, maar daarna bleek al gauw waar het schoentje knelt bij Babyshambles. In tegenstelling tot The Libertines beschikt de groep namelijk over onvoldoende beklijvende songs om lang te boeien, dus besloot Doherty dan maar om het publiek op andere manieren te entertainen. Hij haalde zijn beste Duits (?!) boven om het talrijke jonge volkje op de eerste rijen toe te spreken, liet midden in de set plots een koppel roze ballerina’s aanrukken, organiseerde tussen twee nummers in een mini-signeersessie en plukte een klein meisje uit het publiek waarmee de communicatie begrijpelijk niet echt wou vlotten. Elke andere frontman zou zich hiermee onsterfelijk belachelijk maken, maar Doherty kwam er wonderwel mee weg. De alcohol vloeide rijkelijk op het podium en flessen gingen broederlijk van hand tot hand, maar echt beter zingen ging Doherty hier toch niet door. Het zal de voor eeuwig en altijd gebrandmerkte junk echter worst wezen. Een live optreden betekent voor de ex van Kate Moss immers veel meer dan louter spelen want wat er voor en naast het podium gebeurt lijkt hem minstens evenveel te interesseren. Met het autobiografische “Fuck Forever” eindigde Babyshambles in schoonheid (maar ook dat is relatief) om snel plaats te maken voor de HINDU NIGHTS DJ set (***) van Paul Gallagher (naar verluid de braafste uit de familie) die na een meer dan geslaagde avond het Lokerse publiek nog een aantal uurtjes bezig hield.

Organisatie: Lokerse Feesten, Lokeren

Pagina 13 van 17