Botanique, Brussel - concertenreeks

Botanique, Brussel - concertenreeks 2024 Maro, zondag 1 september 2024, Orangerie, 20h Meatbodies, zondag 1 september 2024, Witloof bar, 20h Searows, Sophie May, zondag 1 september 2024, Museum, 20h Agriculture, donderdag 5 september 2024, Witloof Bar, 20h…

logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Pixies - Lokers...
Luidji - 02/08/...
Geert Huys

Geert Huys

Beste muziekliefhebber, welke verschrikkelijke trauma’s heeft U mogelijks over gehouden aan de term ‘nu-metal’? De kans is groot dat het ego van Limp Bizkit frontman Fred Durst, de ontspoorde doedelzak van Korn opperhoofd Jonathan Davis of de hapklare raprock van Linkin Park in dit verband een belletje doen rinkelen. Ook de uit Sacramento, CA afkomstige Deftones leken heel even op weg om de zoveelste nu-metal act in rij te worden, maar sinds het verschijnen van hun mijlpaal en voorlopige magnum opus ‘White Pony’ in 2000 denken we daar heel anders over. Frontman Chino Moreno liet zich op dit album naar eigen zeggen inspireren door de zangstijl van PJ Harvey en evolueerde hierdoor van indrukwekkende brulboei tot meester in hard-zacht nuances. Deftones verheffen lawaai tot kunst, en draperen hun gitaarmuren bij gelegenheid met etherische soundscapes.
Moreno & co zijn nooit echt vrolijke jongens geweest, en daar kwam zeker geen verandering in toen twee jaar terug bassist Chi Cheng na een autocrash in een maandenlange coma belandde. Het album dat op dat moment bijna een feit was, met als werktitel ‘Eros’, werd prompt verbannen naar de kluizen. Deftones werkten met voormalig Quicksand bassist Sergio Vega hun tourverplichtingen af, wat hen vorige zomer o.a. op Pukkelpop bracht, en doken met Vega vervolgens de studio in voor de opnames van het vorige maand verschenen ‘Diamond Eyes’. Met dit nieuw werkstuk keren Deftones overtuigend terug van nooit echt weggeweest, en lijkt de groep nog steeds heel erg populair getuige de druk bezochte ruilkassa die de AB vlak voor de aftrap van dit uitverkochte optreden opende.

Het publiek kon zich geen betere opener wensen dan “Diamond Eyes”, titelnummer en tevens nieuwe single uit de jongste Deftones worp. Een aanzwellende synth intro van Frank Delgado, een kurkdroge riff van Stephen Carpenter, het akelig strakke ritme van tandem Sergio Vega en Abe Cunningham, en de melancholische zang links en rechts onderbroken door een manische oerschreeuw van Moreno: de nummers op het jongste album mogen dan al wat minder experimenteel dan vroeger klinken, aan het beproefde recept lijkt de groep weinig te hebben gesleuteld. De groep liet van meet af aan een heel ontspannen doch gretige indruk, en zoals steeds moest Moreno maar weinig moeite doen om alle aandacht naar zich toe te trekken. De ooit zo imposante frontman heeft intussen de nodige kilootjes verloren, en leek hierdoor -in alle betekenissen van het woord- scherper dan ooit te staan. Tussen zijn monitors staat gewoontegetrouw een voetbankje verscholen opgesteld van waarop Moreno het legioen Deftones aanhangers begroet, observeert en ophitst. Alsof dat laatste nog nodig was wanneer reeds vroeg in de set met “Feiticeira”, “Knife Party” en “Elite” drie klassiekers op rij uit het meesterlijke ‘White Pony’ gloeiend heet werden opgediend. De songs kregen bovendien nog wat extra dimensie door sobere spooky visuals.
Na een vlammende start namen Moreno & co wat gas terug met het epische “You’ve Seen The Butcher” en vooral met “Sextape”, een luchtig doch bloedmooi popnummer waar ook Faith No More vroeger meer dan eens mee weggekomen is. Wat er ons meteen ook deed aan herinneren dat, net als Mike Patton, ook Chino Moreno over een indrukwekkend breed stembereik beschikt dat zowel fluisterend, croonend als schreeuwend onder je vel kruipt. Geen wonder dus dat Moreno’s strot nu en dan wel een slokje kruidenthee kon gebruiken, zeker als je er vervolgens ook nog een heerlijk oudje als “Minerva” moet uitpersen. Zelfverzekerd en zichtbaar genietend van de publieksrespons wisselde de groep dergelijke oudjes af met het nieuwe werk waarvan wij vooral het heerlijk dreigende “Prince” en een alweer opvallend melodieus “Beauty School” onthouden.
De finale werd ingezet met een trits nummers uit het doorbraakalbum ‘Around The Fur’ (1997); voor zover dat nog niet gebeurt was veerden nu ook de oudere fans recht op de tonen van “Be Quiet And Drive (Far Away)”, “Around The Fur” en het onvermijdelijke “My Own Summer (Shove It)”. De kers op de taart kwam er met alweer twee prijsbeesten uit ‘White Pony’. Ook zonder het gigantische strot van Tool’s James Maynard Keenan blijft “Passenger” moeiteloos overeind, en met “Change (In The House Of Flies)” hebben ook de Deftones na twee decennia zwoegen hun eigen “Stairway To Heaven” te pakken.

Na een zowel voor groep als publiek uitputtende set kwamen de Californiërs nog één keer de neus aan het venster steken met twee nummers die vooral de fans van het eerste uur moesten plezieren. “Root” is een korte en felle crossover eruptie daterend uit de tijd dat Deftones nog druk op zoek waren naar een eigen muzikale identiteit, en pronkt op het debuut ‘Adrenaline’ uit ’95. Uit datzelfde debuut werd “7 Words” als slotakkoord en als broederlijke steunbetuiging aan de inmiddels langzaam revaliderende bassist Cheng geserveerd.
“Was dit dan een perfect optreden?” hoor ik U dan denken. Wel, we moeten hard ons best doen om daar iets tegen in te brengen. Geen nummers uit het ferm onderschatte vorige album ‘Saturday Night Wrist’, en dus ook geen “Hole In The Earth” of “Cherry Waves”? Teveel pauzes tussen de nummers? Nee, onbelangrijke zaken laten we liever aan de politiek over. We zijn al dik tevreden dat Deftones met verve hun derde decennium als alt.metal pioniers lijken in te gaan.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Het lijkt wat onwerkelijk als je er tegenwoordig de inhoud van De Rode Loper op na slaat, maar er was ooit een tijd waarin Belgische bands het moesten rooien zonder buitensporige media aandacht, dure opnamestudio’s en dito buitenlandse producers. Platen werden eigenhandig opgenomen, eigenhandig geproduceerd, en ja, als het moest zelfs eigenhandig aan de man gebracht. Begin jaren ’80 werd het Vlaamse muzieklandschap overspoeld door een heuse golf van dergelijke D.I.Y. exponenten, waarvan de meeste er niet veel meer dan een cult status hebben aan over gehouden. Naar aanleiding van nieuw (verzameld) werk steken twee van deze vaderlandse cult acts, Aroma di Amore en Red Zebra, momenteel terug de neus aan het venster. Afgelopen zondag kwamen beide bands in eerste instantie de versheidsdatum van hun back catalogue testen in een matig gevulde Balzaal van de Gentse Vooruit.

Net als generatiegenoten De Brassers en -het binnenkort even terug springlevende- Arbeid Adelt! valt het van oorsprong Mechels gezelschap Aroma di Amore (AdA) terug op het Nederlands als muzikale voertaal en is hun geluid te situeren in de minimale, vaak tegendraadse new wave hoek. Sinds hun Rock Rally avontuur in 1982 en enkele meningsverschillen daargelaten bleef de creatieve spil van AdA tot op de dag van vandaag nagenoeg ongewijzigd. Frontman Elvis Peeters (aka Jos Verlooy) oogt naast het podium als een minzame en ietwat verstrooide boekenworm die zo uit de jury van De Gouden Uil geplukt lijkt, maar eens op het podium ontpopt hij zich al vlug tot een politiek (in)correcte linkse activist met een messcherpe tong, onnavolgbare woordenschat en dito gebarentaal. Peeters’ cynische teksten worden muzikaal nog steeds ondersteund door de hoekige gitaarriffs en stuiterende drumcomputer van Fred Angst (aka Gerry Vergult) en de dwingende aan Jah Wobble refererende bas van Lo Meulen.
Ondanks de echo’s van Gang Of Four, Wire en het vroege PIL lijkt AdA’s muzikale formule anno 2010 verre van uitgewerkt. De pompende ritmebox van “Overleven” uit de vergeten mini LP ‘De Sfeer Van Grote Dagen’ (’85) opende een dik uur eigenzinnige bloemlezing uit drie decennia AdA. Ook de recente vinyl compilatie ‘Ongehoord’ met voornamelijk nooit eerder uitgebrachte nummers kwam hierbij aan bod, zoals tijdens het snedige “Snoep Voor Haar”. Zielsgenoten Wire hoorden een fraai vertimmerde versie van hun “Heartbeat” langskomen als “Hartslag”, het enige echt nieuwe nummer in de set dat pas afgelopen februari in muziekcentrum TRIX werd ingeblikt. De Belpop classic “Gorilla, Dans De Samba” (‘83) werd weliswaar geweerd uit de set, maar in ruil werd diens even aanstekelijke B-kantje “Dobberman” geserveerd.
Zonder ooit te vervallen in gepreek deelde de alerte analist in Peeters zoals in de grote dagen hier en daar een linkse uppercut uit aan het politieke establishment zoals tijdens “De Aarzel”, een niet mis te verstane sneer naar de voorstanders van het confederalisme. Ook persoonlijke favoriet “In Jou Maag” ontbrak gelukkig niet, het was opnieuw genieten toen het geniale stukje poezie “Ja ik wou met jou naar bed, maar niet als een maagtablet” voorbij kwam draven. De encores “Mongool” en de bijna-hit “Voor De Dood” besloten een indringende set propvol vaderlandse muziekgeschiedenis. Benieuwd of Vanthilt, Van Roelen & Van Acker dit komende herfst nog kunnen overtreffen...

Vlak na AdA’s uppercut leek het optreden van hoofdact Red Zebra op het eerste zicht wat overbodig. Want laat ons eerlijk zijn: de Brugse punkwave veteranen hebben hun muzikale sporen vooral verdiend in de donkerste helft van de jaren ’80, maar blonken de jongste decennia niet bepaald uit in memorabel songmateriaal. Eén constante valt er echter wel te bespeuren sinds hun Rock Rally deelname in 1980, met name de uitstekende live reputatie van de West-Vlamingen die hen trouwens ook in onze buurlanden momenteel nog heel wat krediet oplevert.
Zoals aangekondigd door organisator New-Wave-Classix koos Red Zebra voor een soort ‘best of’ formule en werden recente of nieuwere nummers (gelukkig) slechts bij vlagen de set binnen gesmokkeld. Opener “Agent Orange” is zo een eerder doordeweekse rocker uit het jongste live album van Red Zebra, maar gaf wel aan dat de groep hecht en strak op elkaar ingespeeld leek. De grappen en grollen van de clowneske frontman
Peter Slabbynck zijn soms wat belegen, maar gelukkig heeft Red Zebra met gitarist Geert Maertens en drummer Johan Isselee nog twee andere oudgedienden in de rangen die de groep anno 2010 de nodige credibiliteit opleveren. Beste bewijs hiervan kregen we tijdens het indrukwekkende trio “The Ultimate Stranger”, “Paradise Lost” en “Shadows Of Doubt” dat ons prompt terug flitste naar de hoogdagen van de vaderlandse cold wave. Minder geslaagd waren dan weer de covers van “Winning” (The Sound) en “Transmission” (Joy Division), twee holy grails uit het new wave tijdperk waarbij de groep weliswaar verdienstelijk musiceerde maar Slabbynck vocaal toch wat te kort door de bocht ging.
Aan het einde van de set werd in de voorste gelederen een bescheiden pogo feestje ingezet met de weliswaar onvermijdelijke doch onverslijtbare Belpop anthems “I Can’t Live In A Living Room” en “The Art Of Conversation”. Uit de twee daaropvolgende bisrondes onthouden we vooral de nog steeds heel knappe cold wave instrumental “Bastogne”, het vergeten B-kantje “Innocent People” van Red Zebra’s eerste single uit 1980 en de obligate mond-vol-banaan act tijdens “Man Comes From Ape”. En wat de covers betrof leek derde keer echt wel de goede keer, want Slabbynck & co slaagden er wonderwel in om via een gedreven versie van Magazine’s “Shot By Both Sides” met brio afscheid te nemen van het publiek.

Aroma di Amore en Red Zebra mogen dan wat uitstraling op en naast het podium betreft wel elkaars tegenpolen zijn, elk op hun eigen manier bezorgden beide bands een leuke new wave avond aan zowel nostalgische oudere fans als aan nieuwsgierige jongelingen. Dus wat dat betreft zit het met de versheidsdatum van het Aroma en (vroege) Zebra oeuvre wel snor...


Organisatie: Amusez-Vous

Zijn onafscheidelijke bril laat het niet onmiddellijk vermoeden, maar de Amerikaanse componist, zanger en pianist Randy Newman is wel degelijk een man met vele gezichten. De wereld maakt voor het eerst kennis met het unieke talent Newman in de jaren ’60 als hitleverancier voor o.a. Gene Pitney, Alan Price en Manfred Mann. Bovendien wil de ironie dat ’s mans eigen versies van “Mama Told Me Not To Come” en “You Can Leave Your Hat On” geen potten breken, maar in de handen van respectievelijk Three Dog Night en Joe Cocker prompt in hitparade goud veranderen. De jongste decennia ontpopt Newman zich steeds nadrukkelijker als arrangeur en componist van soundtracks, en stelde hij zijn pensioentje veilig door o.a. songs aan te leveren voor de animatiekaskrakers ‘Toy Story’ en ‘Monsters, Inc.’.
Maar als we zelf mogen kiezen appreciëren we Newman uiteraard het meest als onvolprezen koning van de zelfspot, als genadeloze kritikaster van de American Dream of als satirische en ietwat onbeholpen romanticus die vooral in de 70ies een aantal essentiële albums heeft afgeleverd. Net als generatiegenoot Leonard Cohen ligt de inmiddels 66-jarige Amerikaan nog steeds goed in de markt, getuige de snelheid waarmee de tickets voor zijn Belgische mini-tournee in no-time de deur uitvlogen. Met nog optredens in Brussel en Turnhout in het verschiet kwam Newman zich afgelopen donderdag alvast opwarmen (nu ja, met dit weer...) in de fraaie Schouwburg van cc De Spil in Roeselare.

Het typeert de immer cynische Newman om zijn solo set te openen met “It’s Money That I Love”, een mislukte single uit zijn veruit meest verguisde album ‘Born Again’ (’79). Spijtig genoeg kregen we een behoorlijk slordige versie van dit nummer te horen, en ook op het up-tempo “Mama Told Me Not To Come” verloor de wat zenuwachtig ogende Amerikaan bij momenten de pedalen van zijn zwarte vleugelpiano. Newman is echter de eerste om de spot met zichzelf te drijven en gaf ruiterlijk toe dat hij zijn start had gemist. Hij schakelde prompt een versnelling lager en vanaf het ontroerende “Living Without You” uit zijn titelloze debuut en het tijdloze tweeluik “Birmingham” en “Marie” vanop ‘Good Old Boys’ (‘74) leek alles opeens in de juiste plooi te vallen. Tussen de nummers door ontpopte Newman zich gaandeweg tot volleerd entertainer en gunde het publiek een persoonlijke inkijk in de ontstaansgeschiedenis van sommige van zijn songs. Zo biedt het grappige “The Girls In My Life (part 1)” een mooi chronologisch overzicht van Newman’s romantische escapades, beschrijft het titelnummer uit het meest recente album ‘Harps And Angels’ de eindigheid in het menselijke tranendal en werd 400 jaar beschaving samengevat in het bijzonder actuele “The Great Nations Of Europe”.
Tussendoor plaagde hij het West-Vlaamse publiek met een sneer naar de BHV kwestie, maar keerde al snel terug naar zijn zo geliefkoosde terrein van de zelfspot. Samen met Mick Jagger beschouwt Newman zichzelf als één van de vaandeldragers van de zogenaamde geriatrische rock, een titel die hij zeker verdient op grond van “I’m Dead (But I Don’t Know It)”. Dankzij de enthousiaste publieksparticipatie groeide dit autobiografische nummer zowaar uit tot één van de hoogtepunten van de eerste concerthelft. Newman nam vervolgens wat graag ook zijn eigen regering op de korrel in “Political Science” en verdween daarna een eerste keer achter de gordijnen.
Ook na de pauze bleef het hoogtepunten regenen uit Newman’s indrukwekkende back catalogue die terug gaat tot 1968. Uit dat jaar dateert “Love Story” dat anno 2010 nog steeds uitblinkt in oprechte meligheid. Op latere albums drongen vervolgens ook satire en karikaturale schetsen binnen in Newman’s muzikale universum, en niet zelden zijn deze geïnspireerd door historische feiten en figuren. Het op Hitler’s jonge jaren gebaseerde sarcastische kortverhaal “In Germany Before The War” of de ronduit geestige inleving in de Amerikaanse Southern mentaliteit op “Rednecks” kunnen wat dat betreft wel tellen. Als tegengewicht voor de soms wat moeilijk verteerbare thema’s in zijn nummers houdt Newman muzikaal alles wel luchtig door het integreren van dixie en ragtime elementen. De kranige zestiger was zelfs niet te beroerd om het eerder banale hitje “You’ve Got A Friend In Me” uit de ‘Toy Story’ soundtrack te plukken, of om het publiek zelf verzoeknummers te laten kiezen. Met een knipoog naar het kwakkelende Belgische lenteweer besloot Newman met “I Think It’s Going To Rain Today” zijn set en strompelde voor de tweede keer het podium af.

De eigenzinnige Newman koos als encores niet voor het evidente “Rider In The Rain” of “It’s Money That Matters”, maar wel voor meer obscuur albummateriaal uit de soundtrack van ‘Parenthood’ (“I Love To See You Smile”) en het conceptalbum ‘Randy Newman’s Faust’ (“Feels Like Home”).
Het typeert de Amerikaan ten voeten uit: de zachtaardige chroniqueur met de vitriolen pen die de maatschappij en zichzelf een geweten schopt, en daarmee zonder het zelf te beseffen een stek heeft veroverd in de gallerij van de belangrijkste songwriters uit de jongste halve eeuw.

Organisatie: CC De Spil, Roeselare

Laten we beginnen met het rechtzetten van een geschiedkundige blunder: punk ontstond niet in Londen, New York of Detroit maar in Tacoma, Washington. De meest notoire groep die dit onooglijke havenstadje op een steenworp van Seattle ooit heeft voortgebracht, The Sonics, is immers eigenhandig verantwoordelijk voor de eerste geslaagde poging om schreeuwerige vocals, ongepolijste gitaren en een op hol geslagen ritmesectie in elkaar te draaien tot een nieuw opwindend geluid in de popgeschiedenis. Diezelfde rauwe basisingrediënten werden in de jaren daarop ook gebruikt in de muzikale exploten van pakweg MC5, The Stooges, New York Dolls, Ramones en Sex Pistols, maar dé protopunk statement dateert van november 1964 toen The Sonics hun debuutsingle “The Witch” op de nietsvermoedende wereld loslieten. Twee lichtjes fenomenale albums propvol opwindende garagerock avant-la-lettre volgden, ‘Here Are The Sonics!!!’ (1965) en ‘Boom’ (1966), maar zoals de meeste groepen die hun tijd ver vooruit waren gooiden ook The Sonics de handdoek in de ring bij het uitblijven van commercieel succes. Zonder dat ze het zelf beseften groeide hun cult aanhang echter bij elke nieuwe muzikale generatie, en onvermijdelijk moest dat vroeg of laat eens leiden tot een reunie. Sinds 2007 zijn The Sonics terug sporadisch live te bewonderen, en dit voorjaar wordt zelfs een heuse Europese mini-tour ondernomen. In de Gentse Ha’ gaven drie van de originele Sonics vergezeld van twee ingehuurde generatiegenoten acte de présence om hun protopunk aan de tand des tijds te onderwerpen.

It’s awful quiet in here, but we’ll soon change all that”: vooraleer de eerste noot was gespeeld lieten de overjaarse opa’s er geen twijfel over bestaan dat ze niet naar Gent waren afgezakt voor een gezondheidswandelingetje. Eén van de ronkende openers, Barrett Strong’s “Money”, blijkt zanger/toetsenist
Gerry Roslie immers nog steeds even lekker op het lijf geschreven als 45 jaar geleden. Roslie kreeg toen het etiket van ‘de blanke Little Richard’ opgespeld, maar die eretitel heeft hij sinds kort moeten afstaan aan de ingehuurde bassist Freddie Dennis. Het strot van deze kleine brulaap kan je bij momenten zelfs vergelijken met dat van John Fogerty in overdrive, een vergelijking die vooral opging tijdens “Cinderella”, “Lucille” en “Dirty Robber”. Heel even stak de roodgloeiende Dennis zelfs wijlen AC/DC frontman Bon Scott naar de kroon op het nieuwe “I Like Your Bad Attitude”, benieuwd trouwens of daar een volledige nieuwe plaat aan vast hangt?
Alsof het nog niet genoeg is hebben The Sonics met de originele saxofonist Rob Lind ook nog een derde zanger in de rangen. Op Richard Berry’s “Have Love, Will Travel” kreeg zijn sax een vrijgeleide waardoor de temperatuur in de Ha’ nog wat verder opliep en het publiek klaar leek voor een stomend garagerock feestje. Dat drummer Ricky Johnson al eens uit de maat durfde te meppen en de gitaar van Larry Parypa tijdens “Keep A Knocking” plots alle dienst weigerde leken dan ook niet meer dan details. Het was ons en iedereen vooral te doen om ultieme Sonics originals als “Strychnine”, “Boss Hoss” en “Psycho” te ondergaan alsof het 1965 was. Het blijven absolute rock’n’roll standards die ook in de Ha’ door jong en oud werden geapprecieerd, van trendy retrokids met bakkebaarden en geketende portefeuilles tot grijzende jongeren op leeftijd.
Na een stomende set van een goed uurtje konden er toch nog twee korte bisrondes af. De opzwepende Sonics interpretatie van “Louie Louie” mocht hierbij uiteraard niet ontbreken, net als die ene halve hitsingle “The Witch”. Trots en beleefd als de heren zijn deden ze Little Richard’s “Keep A Knocking”, het originele B-kantje van voorgenoemde single, tenslotte nog eens over en dit keer zonder technische storingen. Hoorden we in de intro van dat nummer trouwens geen echo van de Ramones?

Op een leeftijd waar hun generatiegenoten genieten van een welverdiend pensioentje of inmiddels het tijdelijke voor het eeuwige hebben geruild slagen de overgebleven Sonics er nog steeds in om het heilige rock’n’roll vuur brandend te houden. Malcolm McLaren R.I.P., but long live The Sonics!

Opwarmer van dienst was het Gentse kroeggezelschap The Wrong. Voormalig Soapstone frontman en schuurpapieren strot Tom Derie mag binnen de Gentse muziekscene gerust een legende genoemd worden; in het gezelschap van zingende broer Staf en een bende geroutineerde muzikanten uit o.a. 50ft Combo, Backstabbers en Secret Agent Men grasduint hij nog steeds in 50 jaar soul, blues en garagerock. De thuismatch van The Wrong in de Ha’ leverde zowel op als naast het podium al meteen enkele zwetende lijven op, benieuwd wat dat straks gaat geven op de Gentsche Fieste…

Organisatie: Handelsbeurs, Gent  

Geldgebrek, sentiment, de lokroep van het publiek, of gewoon een creatieve heropleving? Het zijn allemaal mogelijk antwoorden op de vraag wat een groep bezielt om 30 jaar na datum hun debuutalbum voor de eerste keer live te spelen. Daar tegenover staat dat je ‘Penthouse And Pavement’, de eerste worp van synthpop pioniers Heaven 17, gerust kan overladen met superlatieven als ‘invloedrijk’ en ‘tijdloos’. Vooraleer ze in 1981 dit opus magnum op de wereld loslieten hadden stichtende leden Ian Craig Marsh en Martyn Ware al een behoorlijk indrukwekkend palmares bij elkaar geprogrammeerd in en rond het kille Sheffield: in het kortstondige Dead Daughters (1977) experimenteerden de twee computernerds met synths en tape loops, in The Human League (1978-1980) kregen ze het gezelschap van modepop Phil Oakey en werd steeds nadrukkelijker richting hitparade gelonkt, en in The British Electric Foundation (B.E.F.) tenslotte werd de synth als lead instrument prominent aanbeden en zou het duo voortaan enkel met gastvocalisten werken. De lage en onderkoelde stem van één van die gastzangers, de voormalige fotograaf Glenn Gregory, bleek echter wonderwel te passen bij de electronische experimenten van Marsh en Ware, en na een nachtje ‘A Clockwork Orange’ kijken werd de groepsnaam Heaven 17 een feit. Drie decennia later maken overgebleven leden Gregory en Ware zich op voor de ‘30th Anniversary Tour: B.E.F. presents Heaven 17 performing Penthouse And Pavement’ die afgelopen donderdag werd afgesloten in de Gentse Handelsbeurs.

Zoals het de rewind formule past werden de nummers tijdens de set in precies dezelfde volgorde gerangschikt als op het originele album. De A-kant van die plaat, ‘Pavement’, laat de eerder speelse en luchtige kant van Heaven 17 horen, maar op de planken van de Ha’ werd de start toch een beetje gemist. De klassieke single “(We Don’t Need This) Fascist Groove Thing” en een lang uitgesponnen “Penthouse And Pavement” klonken wat te vrijblijvend, en bovendien deed de nieuwe zangeres Billie Godfrey veel te hard haar best om de ster van de avond te worden. De echte aanwinst voor de wat kitscherig ogende begeleidingsgroep bleek echter super bassist Randy Hope-Taylor te zijn, die zijn neus voor funky hooks een eerste keer kon demonstreren op “Soul Warfare”. Het eerder makke 40+ publiek stond erbij en keek ernaar, links en rechts misschien wel mijmerend naar de onbezorgde jaren ’80...
Tijdens het tweede deel van de set kropen Gregory en Ware in de huid van B.E.F. anno 1982 en werden drie nummers uit het vergeten coveralbum ‘Music Of Quality And Distinction, Vol. 1’ opgevist. “Wichita Lineman” kaapte hierbij de eer van eerste hoogtepunt van de avond weg, waarbij Gregory’s onaangetaste diepe stem en de panoramische beelden vanop de drie LED walls versmolten tot een wonderbaarlijk geheel van ‘sound & vision’. Nadien mocht Godfrey zich even Tina Turner wanen op een heftig “Ball Of Confusion”, maar het was opnieuw Gregory die zich vervolgens tijdens Lou Reed’s “Perfect Day” ontpopte als een gentlemen crooner en grote vocale indruk maakte. Tussendoor was er ook plaats voor een cynische knipoog naar The Human League toen Gregory enkel begeleid op akoestische gitaar een flard “Don’t You Want Me” inzette, maar halverwege en met een veelzeggende blik het nummer abrupt afbrook.
Na het B.E.F. intermezzo kropen Gregory & co terug in de huid van Heaven 17 om de B-kant van hun debuutplaat, ‘Penthouse’, aan te snijden. De songs op deze plaatkant zijn dreigender en inventiever, en met “Let’s All Make A Bomb” en “The Height Of The Fighting” werden grote wereldthema’s uit die tijd zoals de koude oorlog niet geschuwd. Eigenaardig genoeg klinken deze nummers anno 2010 allesbehalve gedateerd, en dringen hun echo’s zelfs door tot in het repetitiehok van de nieuwste lichting hippe electropop helden als La Roux en Hot Chip. Heaven 17 haalden op hun beurt regelmatig de mosterd bij Kraftwerk, getuige Ware’s onderkoelde synthbeats van onmiskenbare Duitse makelij op “Geisha Boys And Temple Girls”. Met het opzwepende “We’re Going To Live For A Very Long Time” namen de eighties veteranen voor een eerste keer afscheid van de halfvolle Ha’.
De eerste toegiften werden door Gregory aangekondigd als ‘weird stuff’. En ja, onze tenen beginnen te krullen alleen al bij de gedachte dat een Buzzcocks song in handen komt van een electrogroep, maar wat Heaven 17 met “Are Everything” heeft aangevangen kan alleen maar op bewondering rekenen bij ondergetekende. Opnieuw bleek waarom dit B-kantje van de non-album single “I’m Your Money” één van de best bewaarde geheimen uit de Heaven 17 catalogus is en blijft. Het publiek werd vervolgens getrakteerd op een handvol nummers die het trio uit Sheffield met de regelmaat van de klok in Top Of The Pops en andere hitkermissen deed opduiken. Klonken “Come Live With Me” en “Let Me Go” nog even fris van de lever als in 1983, dan was de verschrikkelijke rave update van publiekslieveling “Temptation” met Godfrey alweer in rol van stoorzender een ware aanslag op menige jeugdherinnering. Even vreesden we dat dit een afscheid van Gregory & co in mineur zou worden, maar net op het moment dat de zaallichten dreigden aan te floepen verscheen de groep opnieuw voor een erg gesmaakte remake van “Being Boiled”. De enige noemenswaardige hit van The Human League onder het bewind van Martyn Ware maakte de B.E.F. en Heaven 17 cirkel ineens rond.

Slechts weinig groepen kunnen het zich permitteren om de tournee rond hun debuutalbum 30 jaar uit te stellen, maar Gregory en Ware raken er anno 2010 wonderwel mee weg. De tijdloze pop in kitch decor, Ware’s opgefriste synths en Gregory’s goed geconserveerde strot zaten daar ongetwijfeld voor veel tussen. En ja, een gezonde portie jeugdsentiment helpt natuurlijk altijd om een reunie concert als dit te catalogeren onder de noemer ‘aangename live herinneringen’.

Organisatie: Handelsbeurs, Gent

“The Horrors are playing hard to get”... het zou voor de Democrazy een passende promoslogan geweest zijn om dit hip Londens vijftal na twee keer uitstel dan uiteindelijk toch op het podium van de Minnemeers te krijgen. Een bende jonge honden die het in nauwelijks een aantal maanden voor elkaar krijgt om als voorprogramma te worden uitgenodigd door mega-acts als Muse en Depeche Mode kiest uiteraard voor de iets grotere (?!) muziektempels zoals de Royal Albert Hall; de vraag is alleen of hun nieuwe muzikale handelsmerk, een zwartgallige mix van postpunk, shoegaze en psychedelische garagerock, kan aanslaan bij het ‘grote publiek’. Maar eerlijk, who cares? The Horrors leverden afgelopen jaar met ‘Primary Colours’ een indrukwekkende opvolger af voor hun fel gehypte debuut ‘Strange House’ (’07), en belandden daarmee steevast in de bovenste regionen van diverse eindejaarslijstjes. Ondanks het uitblijven van commercieel succes en radiohits leverde dit album hen alvast wel een hondstrouwe aanhang op aan beide kanten van het kanaal, en ook de Minnemeers was afgelopen zondagavond aardig volgelopen met jongeren-van-alle-leeftijden die zich doorgaans een zwarte dresscode hadden aangemeten.

Op de tonen van een elektronische klankenbrij en gecamoufleerd door een zorgvuldig opgetrokken rookgordijn verschenen de vijf Horrors op het podium in een, jawel, zwarte outfit. Opener “Mirror’s Image” bleek een uitstekende keuze om meteen de juiste sfeer op te bouwen; de atmosferische synths van Spider Webb, de stuwende baslijntjes van Tomethy Furse, de holle drumpartijen van Coffin Joe en de breed uitwaaierende gitaar van Joshua Von Grimm vormen de basisingrediënten van de Horrors sound die op dit openingsnummer uit ‘Primary Colours’ laagje per laagje in een lekker smerige geluidsmix werden gegooid. Een kil geluid dat onmiskenbaar naar de 80ies verwijst, hetgeen nog wordt versterkt doordat de groep in de persoon van Faris Badwan een bezielde frontman in de rangen heeft wiens stemgeluid het midden houdt tussen Julian Cope, Brett Anderson en de onvermijdelijke Ian Curtis.
Tijdens het uptempo “Three Decades” kwam de groep echt op kruissnelheid en kon de manische Badwan voor het eerst zijn duivels ontbinden, gevolgd door het inmiddels klassieke “Who Can Say” en het rauwe aan Black Rebel Motorcycle Club schatplichtige “I Can’t Control Myself”. Eigenaardig genoeg bleek de enige echte adempauze in de set, “I Only Think Of You”, het onbetwistbare hoogtepunt van de avond. De pastorale pracht van deze lang uitgesponnen oefening in monotonie deed onvermijdelijk denken aan Joy Division’s “Atmosphere”, waarbij de cirkel tussen heden en verleden ineens gesloten leek. De kille sound straalde ook af op het podium: de bandleden wisselden nauwelijks een blik, en behalve de verschoning “It’s good to be here, finally” onthield Badwan zich dan ook van elke interactie met het publiek. Het lijkt allemaal mooi te passen in het imago van een groep die zo authentiek mogelijk wil zijn op en naast het podium.
In de korte bisronde werd met een handvol nummers terug gegrepen naar het manische Horrors debuut waarbij Von Grimm’s gitaardecibels duidelijk de bovenhand haalden op Spider Webb’s spaarzame keyboards. Het bleek een verstandige keuze in de setlist, want de psychotische garagerock van de begindagen lijkt mijlenver verwijderd van de doomerige gothic waar de groep tegenwoordig voor staat.

Mogelijks tot spijt van de fans van het eerste uur bewees deze Londense band in amper 75 minuten dat hun gedurfde muzikale metamorfose ook live meer dan geslaagd is. Wie als 80ies adept zijn gitaren en keyboards graag een pak scherper en smeriger opgediend krijgt dan deze van generatiegenoten White Lies of The Big Pink kan dus zondermeer aankloppen bij The Horrors.

Organisatie: Democrazy, Gent

Canadezen, het zijn best wel eigenzinnige jongens in het muzikale landschap van de jongste decennia. In het rijtje waar ook meestertroubadour Neil Young en meesterproducer Daniel Lanois thuishoren kan The Tragically Hip uiteraard niet ontbreken: een eigen geluid door velen gekopieerd doch nooit echt geëvenaard, het hardnekkig vastklampen aan artistieke integriteit los van commerciële belangen, en bovenal een dijk van een live reputatie. In de vroege 90ies maakte dit sympathieke vijftal zijn groepsnaam zelfs heel even helemaal waar toen ze na de release van het album ‘Fully Completely’ (’93) eensklaps tot één van de grote beloften van de arenarock werden gebombardeerd. De geschiedenis heeft ons intussen geleerd dat het (gelukkig) niet zo’n vaart is gelopen. The Tragically Hip liet in de 90ies wel nog tal van andere klassieke albums los op een hondstrouw legioen liefhebbers van pure rootsrock, maar de eerlijkheid gebiedt ons om de relevantie van Hip’s jongste platen toch te betwijfelen. Over een avondje uit met deze oerdegelijke Canadese rockers moeten we echter geen twee keer nadenken. Afgelopen zondag hield de ‘We Are The Same’ tour halt in de Brusselse AB ter promotie van Hip’s gelijknamige en inmiddels 12de studioalbum. Getuige de grijzende kopjes en versleten Hip shirts, een beleving waar menig dertiger en veertiger met een boontje voor doorleefde rootsrock zat naar uit te kijken...

The Tragically Hip live betekent eigenlijk zoveel als Gordon Downie & band. De manische frontman zoog zoals steeds alle publieksaandacht moeiteloos naar zich toe met zijn onnavolgbare mimiek, een occasioneel schaduwgevecht met de microfoonstandaard en, als rode draad van de avond, zijn talloze visuele kunstjes met een dozijn witte zakdoeken die hij één voor één vanuit de coulissen toegeworpen kreeg. En toch, ondanks Downie’s unieke performance en zijn prima musicerende maats liet de groep gedurende het eerste concertkwartier niet echt een bevlogen indruk. Er werd nochtans sterk geopend met “New Orleans Is Sinking” uit Hip’s debuutalbum ‘Up To Here’ (‘89). De ironie van de recente geschiedenis wil dat dit nummer een tijdlang werd geweerd door verschillende Amerikaanse radiostations na de doortocht van orkaan Katrina in 2005, maar op Europese bodem nooit echt uit Hip’s setlist is verdwenen. Het langdradige “The Depression Suite” en het routineus afgehaspelde “Fireworks” klonken vervolgens toch wat te gewoontjes om van een geslaagde start te spreken, en het duurde tot “Courage (For Hugh MacLennan)” en “Fully Completely” vooraleer de groep echt op kruissnelheid kwam. Spijtig genoeg kon de groep dit momentum niet vasthouden door een foute songkeuze waarbij klassieke oudjes te snel werden afgewisseld met mindere nieuwe nummers. Meteen werd duidelijk waarom het eerder dit jaar verschenen ‘We Are The Same’ als één van de minst memorabele albums uit de Hip catalogus wordt beschouwd. De groep lijkt tegenwoordig te hard zijn best te doen om andere muzikale wegen te verkennen, maar verliest daardoor een stuk identiteit. Het country niemendalletje “Morning Moon” hoort eerder thuis op een vroege Eagles plaat, en met “Coffee Girl” komt de groep zowaar gevaarlijk dicht in de buurt van een afgeborstelde hitparadesong. Nee, dan liever rauwere vintage Tragically Hip nummers als “Poets” en “Love Is A First” die de eerste set afsloten.
Zoals vooraf aangekondigd deelden Downie & co hun optreden op in twee sets van elk tien nummers. Bij aanvang van de tweede set verschenen onze Canadese vrienden op het podium enkel vergezeld van akoestische instrumenten. Het leverde een mooi kampvuurmoment op met naast “Thompson Girl” en “The Last Recluse” een doorleefde versie van “Fiddler’s Green”, het enige rustpunt op onze all-time favourite Hip plaat ‘Road Apples’ (’91). De groep plugde vervolgens de elektrische gitaren in voor een overrompelend “Gift Shop” dat eindigde in ware Crazy Horse stijl. Na ruim een kwarteeuw lijkt niet de minste sleet te zitten op de gitaartandem Bobby Baker en Paul Langlois, en ook Gord Sinclair (bas) and Johnny Fay (drums) geven menige ritmesectie vandaag nog steeds het nakijken. In de tweede set stak overigens nauwelijks een nieuw nummer, waardoor de groep heel wat beter uit de verf kwam dan tijdens de eerder matige eerste set.
Vele van Downie’s teksten mogen dan al doortrokken zijn van dramatiek en melancholie, toch is de begenadigde songschrijver niet te beroerd om als eerste sommige van zijn schrijfsels te relativeren. Volgens de boomlange Canadees had “Ahead By A Century” bij nader inzien (bijna 15 jaar na datum) immers beter “Behind By A Century” kunnen heten. Het publiek reageerde laconiek en genoot met volle teugen van deze zeldzame radiohit uit Hip’s repertoire, alsook van doorleefde versies van “Springtime In Vienna”, “Bobcaygeon” en “Nautical Disaster”. De tweede set werd afgesloten met het enthousiaste “My Music At Work” dat moeiteloos alle handen de lucht in kreeg. Downie slaagde er in om de microfoon tot bijna in het midden van de zaal door te geven, tot groot jolijt van heel wat plaatselijke zangtalenten die in verschillende toonhoogten en Amerikaans/Engelse accenten de titel van het nummer eindeloos meebrulden. De volksmenner in Downie was duidelijk in zijn opzet geslaagd en kon met een welgemeend “Thank you music lovers!” meer dan tevreden de gordijnen induiken.
Een korte bisronde werd op gang getrapt door “Family Band”, al dan niet een verdoken verwijzing naar het feit dat The Tragically Hip sinds 1983 nog steeds bestaat uit dezelfde vijf jeugdvrienden. Een begeesterend “Grace, Too”, het openingsnummer uit ‘Day For Night’ (’95), sloot met verve een ruim twee uur durend concert af en stuurde ons uiteindelijk toch met een voldaan gevoel huiswaarts.

Achteraf gezien bleek het opnemen van nieuwe nummers in de setlist zowel een verdienste als een vloek voor de groep. Fans van het recente afgelikte werk (ja, ze blijken te bestaan!) werden niet ontgoocheld, terwijl de eerste generatie Hip adepten vooral in het tweede concertdeel de vertrouwde vonken van het podium zagen spatten. The Tragically Hip blijft na drie decennia ontegensprekelijk één van Canada’s belangrijkste muzikale exportproducten, doch hopelijk evolueert hun marktaandeel niet tot Billboard’s eenheidsworst…

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

In 1987 werd het fanlegioen van The Smiths abrupt verscheurd in twee kampen. In het ene kamp de fans van het eerste uur, die de creatieve spil Morrissey (aka The Moz) en Johnny Marr op dezelfde eenzame hoogte als Lennon & McCartney de hemel in prijzen, maar Morrissey als solo performer maar een verschrikkelijke zage-vent vinden. In het andere kamp de ware Moz adepten, die in hun platenkast naast oude Smiths albums evengoed ‘Viva Hate’, ‘Your Arsenal’ of ‘Vauxhall And I’ hebben staan. Voor die laatste groep fans leek 2009 heel even het jaar van de ultieme vervloeking te worden: een groot deel van Morrissey’s voorjaarstour werd geschrapt wegens ziekte, en toen de Moz dit najaar dan eindelijk terug op het podium verscheen was het plezier wel van heel erg korte duur toen de prille vijftiger twee weken terug in het Engelse Swindon al tijdens het eerste nummer zijn band in ijl tempo moest inruilen voor een medisch interventieteam. Afgelopen dinsdag klaarde de hemel dan eindelijk toch op boven Rijsel waar een herrezen Morrissey en zijn bijzonder gretig musicerende begeleidingsgroep neerstreken ter gelegenheid van de ‘Swords Tour’.

Ondanks zijn recente medische geschiedenis was Morrissey duidelijk niet afgezakt naar de tot de nok gevulde l’Aéronef voor een gezondheidswandeling. Want geef toe, wie opent met een bijzonder snedige versie van de Smiths evergreen “This Charming Man” krijgt probleemloos iedereen op zijn hand en kan rustig freewheelend nummers uit het jongste album ‘Years Of Refusal’ tussen dergelijke klassieke oudjes smokkelen. Morrissey & co trekken op dat album overigens ongemeen stevig van leer, en ook op het podium werden nummers als “Black Cloud” en de Calexico pastiche “When I Last Spoke To Carol” als potige rockers het publiek ingeslingerd. Maar even goed deed Moz zijn vermeende homosexualiteit alle eer aan en ontpopte hij zich tot een gentlemen crooner op de knappe single “I’m Throwing My Arms Around Paris” en het in vitriool gedrenkte “One Day Goodbeye Will Be Farewell”. Onze favoriete Mancunian bleek overigens opvallend goed geluimd, schudde regelmatig handjes met het publiek en nam dankbaar geschenkjes aan. Het stond allemaal wat in contrast met de ongeziene restricties waaraan elke concertganger zich diende te onderwerpen op expliciete vraag van Morrissey’s management: iedereen werd grondig gefouilleerd, en al wie ook maar aanstalten maakte om met zijn mobieltje een kiekje te nemen werd beleefd op andere gedachten gebracht door de talrijk aanwezige security. De onverlaten die dit laatste toch aan hun laars lapten werden in geen tijd bij de kraag gevat en niet altijd even discreet de zaal uitgezet.
Wie het enkel op de muziek had begrepen kreeg intussen een eigenzinnige ‘best of’ selectie voorgeschoteld. Uit het geslaagde come-back album ‘You Are The Quarry’ (’04) werden “First Of The Gang To Die” en “Irish Blood, English Heart” opgevist, en voor de fans van het eerste uur werd ook een blik Morrissey/Marr composities open getrokken. “Cemetry Gates”, een vergeten pareltje uit het onvolprezen ‘The Queen Is Dead’ (’86) werd op Moziaanse wijze opgedragen aan “people from the city with nothing to do, much like you really”. Nog meer zelfrelativering bij het nog steeds bijzonder catchy “Ask”, waar Morrissey de enthousiaste reacties van het publiek fijntjes counterde met “You see, the oldest songs are the worst”. Maar het prijsbeest van de avond bleek zonder twijfel en tot niemands verbazing toch weer “How Soon Is Now?”. In de persoon van Boz Boorer en Jesse Tobias waren er weliswaar twee gitaristen nodig om Johnny Marr even te doen vergeten, maar het was vooral The Moz zelf die met het nodige gevoel voor pathos deze 80ies classic deed herleven.

Met een vers hemd om het lijf opende Morrissey de bisronde met een verbeten “Something Is Squeezing My Skull”, en net toen het publiek al een volgend verzoeknummer in gedachten had nam hij droogjes afscheid met “Thank you Lille, and of course, thank me!”. De fans keken elkaar dan ook met blikken vol ongeloof aan toen de zaallichten luttele seconden later daadwerkelijk aanfloepten. Misschien moest The Moz zijn set wel beperken tot 75 minuten op doktersadvies? Hoe dan ook, de muzikale verrijzenis van Morrissey is een feit, al had de trip naar the light that never goes out beslist wat langer mogen duren.

Neem gerust een kijkje naar de pics

Organisatie: Agauchedelaune, Lille

“Tijd heelt alle wonden” ... het zou het levensmotto van Wilco opperhoofd Jeff Tweedy kunnen zijn. Tweedy’s getormenteerde levensverhalen ten tijde van het opus magnum ‘Yankee Hotel Foxtrot’ (’02) maakten op daaropvolgende platen beetje bij beetje plaats voor gemoedsrust en sereniteit, en op het recentste Wilco album is er zelfs sprake van humor en speelplezier. Of hoe anders moeten we de titel van hun jongste worp, ‘Wilco (The Album)’, en het openingsnummer “Wilco (The Song)” interpreteren? Tweedy heeft zijn persoonlijke demonen vertaald in muzikaal vakmanschap, en bewijst met de George Harrison pastiche “You Never Know” en het verstilde duet “You And I” met de Canadese Feist dat Wilco eigenlijk veel meer is dan de alt.country groep waarvoor ze wel eens wordt versleten. Op de bloedhete openingsdag van Pukkelpop kregen we reeds een voorsmaakje van de nieuwe tour, maar dat Wilco een groep is die je bovenal in zaal moet zien bewezen ze afgelopen vrijdag opnieuw in een tot de nok gevulde AB.

Sinds een paar jaar kent Wilco een vaste bezetting die live schijnbaar moeiteloos overschakelt van feelgood pop naar intieme americana, en van akoestische eenvoud naar gedoseerd experiment. Zo ging “Bull Black Nova”, wat ons betreft het manische hoogtepunt van Wilco’s jongste schijf, naadloos over in het overstuurde en aritmische “I Am Trying To Break Your Heart”. Dit fabuleuze openingsnummer uit ‘Yankee Hotel Foxtrot’ botste brutaal op een wall of noise waarbij gitarist Nels Cline zich heel even extra groepslid van Sonic Youth mocht wanen. De voormalige gitarist van The Geraldine Fibbers kreeg ook in andere nummers een ruime vrijgeleide; rond “Handshake Drugs” werd door Cline vakkundig een sonische geluidsmuur opgetrokken, en tijdens “Impossible Germany” werkte deze Josh Homme lookalike langzaam maar zeker naar een solo climax toe die eindigde in een ware gitaarelektrocutie.
Maar geen nood voor de verstilde americana fans, zowel tempo als decibels werden meermaals naar beneden gehaald door Tweedy & co. Tijdens de intro van het nieuwe “One Wing” kon je werkelijk een speld horen vallen, en “Reservations” zou niet misstaan op de ultieme herfstsoundtrack. Heel zelden werden echte oudjes uit de Wilco catalogus opgevist zoals het luchtige “Misunderstood” uit doorbraakplaat ‘Being There’ (’96). De eerder introverte Tweedy ontdooide langzaam maar zeker naarmate het optreden vorderde en probeerde, zij het wat onhandig, contact te zoeken met een aantal drinkebroers op de eerste rijen. De frontman beseft echter maar al te goed dat hij geen groot volksmenner is en dat Wilco’s grootste podiumkwaliteiten te vinden zijn in de muzikale interacties tussen de groepsleden die stuk voor stuk klassemuzikanten zijn. Ze bewezen dit nog eens met verve tijdens “Spiders (Kidsmoke)”, net zoals op ‘A Ghost Is Born’ (’04) goed voor een ruim tien minuten durende spanningsboog die het eerste deel van de set met grandeur afsloot.
Het hoogtepunt van de avond moest dan eigenlijk nog komen. Tijdens het eerste bisnummer nodigde Tweedy het publiek uit om het breekbare “Jesus, etc” mee te lippen, en tot diens eigen grote verbazing bleek een groot deel van de zaal de tekst van begin tot einde te kennen als betrof het een ‘onze vader’. Zichtbaar tevreden en voldaan gooide de groep er nog een handvol songs bovenop zoals het hippe “Heavy Metal Drummer”, en met “Hate It Here” en “Walken” werden ook twee blijvertjes uit het ‘Sky Blue Sky’ album geserveerd.

Met een stevig “I’m The One Who Loves You” besloot een gelouterde Tweedy een alweer memorabele doortocht van Wilco op Belgische bodem. Wedden dat, wanneer binnenkort albumlijstjes van het voorbije muzikale decennium her en der worden samengesteld, onze Amerikaanse vrienden tot één van de meest toonaangevende en productieve bands zullen worden gerekend?

Organisatie: Live Nation

1985… het jaar dat de BRT top 30 werd gedomineerd door Baltimora’s, Sandra’s, A-Ha’s en andere lichtverteerbare hitparadepulp. Liefhebbers van postpunk en gothrock hadden duidelijk weinig te zoeken in deze lijst, totdat plots in maart van dat jaar “She Sells Sanctuary” van The Cult even kwam ruiken aan de onderste regionen van de vaderlandse hitlijst. Deze killertrack met één van de meest mystieke gitaarintro’s uit de 80ies moest de aandacht vestigen op ‘Love’, het tweede en waarschijnlijk ook beste album van deze Engelse groep. Dankzij de unieke combinatie van Ian Astbury’s gekwelde vocals en Billy Duffy’s gotische gitaarlijntjes blijkt ‘Love’ een kwarteeuw later te zijn uitgegroeid tot één van de absolute klassiekers in het genre. Aan de vooravond van de 25ste verjaardag werd het album onlangs heruitgebracht in een geremasterde versie met allerlei extraatjes, en besloten de twee overgebleven originele leden Astbury en Duffy opnieuw de boer op te gaan met de integrale collectie ‘Love’ songs onder de arm. Het Belgische luik van de ‘Love Live’ tour bracht The Cult amper anderhalf jaar na hun vorige passage opnieuw naar de AB voor een niet van enig sentiment gespeende flashback naar 1985.

Lang geleden trouwens dat ik in een concertzaal nog eens werd geflankeerd door muffige T-shirts van Zodiac Mindwarp & The Love Reaction en Fields Of The Nephilim ... dat waren nog eens groepsnamen! Op de tonen van voodoo gezang en onder de troosteloze aanblik van een indiaan op het projectiescherm zette de vijfkoppige band het opzwepende “Nirvana” in. Meteen werd duidelijk dat Ian Astbury’s huilende strot bijzonder goed geolied bleek om dit openingsnummer uit ‘Love’ van de nodige dramatiek te voorzien. Een groot redenaar zal Astbury wel nooit worden, en als alternatief voor overbodige bindteksten verkoos de groep om elk nummer van passende visuals te voorzien. Zo kreeg het publiek een staaltje van Astbury’s uitgesproken fascinatie voor de indianencultuur tijdens één van de zeldzame rustpunten “Brother Wolf, Sister Moon”, en werd een reeks geweldloze wereldverbeteraars opgevoerd in het begeleidende filmpje van een begeesterend “Revolution”. Pathetisch of idealistisch, wat er ook van zij, de symbiose tussen muziek en beeld gaf het optreden wel een extra dimensie. Gitarist Billy Duffy van zijn kant kneep met schijnbaar achteloos gemak de meest loepzuivere akkoorden uit zijn parelwitte Gibson. Tijdens de intro van “The Big Neon Glitter” demonstreerde de blonde virtuoos dat hij eigenlijk niets hoeft te vrezen van The Edge in een robbertje echogitaar, en ontegensprekelijk de muzikale bezieler van The Cult is. De immer coole Duffy had tijdens de intro’s van “Rain” en “She Sells Sanctuary” al aan een halve noot genoeg om de AB keer op keer nabij het kookpunt te brengen, en hij genoot zichtbaar van de kunsten die de talrijke luchtgitaarvirtuozen in het publiek uithaalden tijdens deze gothrock classics. Met een kippevel versie van het profetische “Black Angel” werd het ‘Love’ album en meteen ook het eerste deel van de set besloten.
Na een korte pauze graaiden Astbury en Duffy vervolgens gretig uit de albums die na ‘Love’ The Cult langzaam maar zeker een mainstream publiek opleverden. Reeds vanaf de opvolger ‘Electric’ (’87) hadden de gothic invloeden plaats geruimd voor de rechttoe rechtaan party rock van AC/DC, maar ook na ruim twee decennia klinken “Electric Ocean” en vooral “Wild Flower” nog steeds onweerstaanbaar en werd hier en daar opnieuw de luchtgitaar boven gehaald. De hardste noten kreeg het publiek helemaal op het eind te kraken met het epische “Sun King” en vooral een ongemeen stevig “Rise” uit de onwaarschijnlijke comeback plaat ‘Beyond Good And Evil’ (’01). Met “Dirty Little Rockstar” probeerde The Cult twee jaar geleden zichzelf opnieuw uit te vinden maar mislukten daarin jammerlijk, en het nummer was meteen goed voor de enige valse noot van de avond.

Na ruim anderhalf uur werden de dolle dertigers en veertigers voor het huiswaarts keren nog getrakteerd op een rondje “Love Removal Machine”. En of ze tevreden naar vrouwlief, minnares, moeder, hond of PC konden terugkeren; het zal hen en ons immers worst wezen dat Astbury en Duffy wellicht nooit meer een tweede ‘Love’ op de wereld zullen loslaten. The Cult was vanavond een goed geoliede teletijdmachine waarin meer nog dan sentiment het gevoel van tijdloosheid overheerste.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pagina 14 van 17