logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Alice Cooper - ...
Korn - Lokerse ...
Geert Huys

Geert Huys

Les Nuits Botanique 2013 – Johnny Hostile – Savages (Girlpower voor gevorderden!)
Les Nuits Botanique 2013
Botanique (Orangerie)
Brussel

De wereld zal nooit meer hetzelfde zijn sinds 2 oktober 2012. In het weinig benijdenswaardige gezelschap van o.a. Lisa Marie Presley, Neil Sedaka en Mumford & Sons kreeg BBC2 icoon Jools Holland die avond het Londense Savages over de vloer voor wat later een spraakmakend televisiedebuut zou blijken. Het jonge all-female kwartet kreeg toen nauwelijks drie minuten toebedeeld, maar dat bleek ruimschoots voldoende om het nietsvermoedende publiek met een furieuze versie van hun debuutsingle “Husbands” vlotjes van haar sokken te blazen.
Zowat gans postpunkminnend England heeft intussen door dat Savages misschien wel het langverwachte gezelschap is dat het ingedommelde genre nieuw leven kan inblazen. De rest van de wereld moet en zal volgen, dus waren de samenstellers van Les Nuits Botanique er zoals gewoonlijk als de kippen bij om deze nieuwe sensatie naar een net niet uitverkochte Orangerie te lokken. De timing kon echt niet beter, want Savages heeft sinds begin deze maand met ‘Silence Yourself’ een kopstoot van een eersteling gebaard die nu al druk solliciteert naar de hoogste regionen van menig eindejaarslijstje.

Met de verbeten opener “City’s Full” leverde het kwartet meteen een indrukwekkend visitekaartje af. Muzikale echo’s van iconische postpunk pioniers als Siouxsie & The Banshees, The Slits, The Fall en The Au Pairs klonken dan wel redelijk vertrouwd in de oren, toch kan je de groep bezwaarlijk een copycat noemen. Met Savages lijkt namelijk eindelijk nog eens een jonge band met een eigen filosofie te zijn opgestaan wiens songs niet zelden in de eigen ziel kerven, en die nummers live ook nog eens overtuigend en zelfverzekerd kan neerzetten.
Alhoewel de groep met Gemma Thompson (gitaar), Ayse Hassan (bas) en Fay Milton (drums) drie gepassioneerde muzikanten in huis heeft, is het toch overduidelijk dat Savages valt of staat met de enigmatische girlpower van zangeres Jehnny Beth. In een vorig leven heette deze naar Londen uitgeweken Française nog Camille Berthomier en verdiende ze de kost als actrice, maar het gitaarminnend volkje is maar wat blij dat ze de cameralens intussen heeft ingeruild voor een microfoon. Met haar tenger lijf, kort zwart piekhaar en indringende blik lijkt ze overigens wel de vrouwelijke verpersoonlijking van Ian Curtis, met dit verschil dat Beth rondhuppelt als een dartel veulen en niet vies is van een rondje shadow boxing. Vocaal leunt ze afwisselend aan bij collega drama queens Siouxsie Sioux, PJ Harvey, Anna Calvi en Yeah Yeah Yeahs’ Karen O, maar als het op emotionele geladenheid en verbetenheid aankomt wint Beth het met de vingers in de neusgaten van haar voorgangers.
Na een verschroeiende start duwde de groep met “I Am Here” en “She Will” nog eventjes verder op het gaspedaal, en liet het publiek pas na een kwartier een eerste keer op adem komen met het nieuwe en voorlopig onuitgegeven “Fuckers”. Althans, daar leek het aanvankelijk toch op. Beth dolde een beetje in het rond door het publiek te waarschuwen dat deze te mijden mensensoort altijd en overal, en ja zelfs in de Orangerie kan opduiken. Wat begon als een soort militante white rap song, drijvend op de repetitieve mission statement “Don’t Let The Fuckers Get You Down”, barstte uiteindelijk toch los in een gecontroleerde woede aanval van Beth in een decor van dissonante noise. Na de bevlogen punk van “No Face” volgden met “Strife” en “Waiting For A Sign” de enige twee relatieve rustpunten van de avond, waarin de getormenteerde uithalen van een theatrale Beth en de abstracte gitaareffecten van Thompson de hoofdrol opeisten.
Toen het tempo in de laatste concerthelft opnieuw genadeloos de hoogte werd ingejaagd kwam het gevreesde spook van de eenvormigheid toch heel eventjes de kop opsteken. Nummers als  “Flying To Berlin”, “Another War” en “Hit Me” zijn op zich prima postpunk uppercuts, maar herbergen in deze volgorde iets te weinig variatie om de opgebouwde spanning lang vast te houden. Dat laatste lukte wel met het brutale “Shut Up” en een stomende versie van “Husbands”, dat intussen is uitgegroeid tot dé signature song van Savages.
We hadden jullie maar wat graag verder laten watertanden over hoe fantastisch de bisnummers wel klonken, maar dat was buiten de eigenzinnige filosofie van Savages gerekend waarin voorlopig geen plaats is voor encores. En eigenlijk, waarom iets opsparen tot de tweede ronde als je alles in één stomend muzikaal orgasme kwijt kan? Het publiek maalde er niet om, in de wetenschap dat het net één van die zeldzame grand cru optredens had meegemaakt die nog lang zal blijven nazinderen.

Het olijke Pukkelpop duo Chokri en Eppo knikten goedkeurend vanuit een donker hoekje in de Orangerie, al zijn ze er volgens ons nog lang niet aan uit in welke tent ze Savages straks gaan huisvesten nabij het anders zo vredige Kiewit. Een middagspot op de Main Stage zou een fatale vergissing zijn, de afsluiter in de Club om Eminem door te spoelen daarentegen een zegen.

Als opwarmer hadden Savages gewoon de producer van hun viersterren debuut, ene Nicolas Congé aka Johnny Hostile, meegetroond naar Brussel. Samen met Savages frontvrouw Jehnny Beth vormde hij trouwens tot voor kort het lofi indie duo John & Jehn, en in 2011 richtten ze hun eigen Pop Noire label op waar o.a. Savages ondertussen onderdak heeft gevonden. In een pikdonkere Orangerie vergreep Hostile zich wat te vaak aan de back catalogue van Suicide om echt van een eigen muzikaal smoelwerk te kunnen spreken. Enkel bij vlagen sloeg de manische electropop wat gensters, met als enig echt memorabel moment het door Beth voorgedragen “Pricks”. Én producer, én platenbaas én performer? Een mens moet niet alles willen.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/savages-13-05-2013/
Organisatie: Botanique, Brussel (ikv Les Nuits Botanique 2013)

 

Les Nuits Botanique 2013: The Lumerians - Girls Against Boys - 20 years and counting
Les Nuits Botanique 2013
Botanique (Chapiteau)
Brussel

Les Nuits Botanique hebben als alternatief indoor festival in hartje Brussel een stevige reputatie opgebouwd dankzij een eclectisch genre aanbod van aanstormend talent en gevestigde waarden. Girls Against Boys (zie pics homepag) moeten we tot die laatste categorie rekenen, sterker nog, we gingen er tot voor kort gewoon van uit dat dit New Yorkse noise gezelschap voorgoed van de aardbodem was verdwenen. Na een trits goed ontvangen indieplaten in de 90ies en early 00ies had frontman Scott McCloud in 2003 de groep immers officieus ontbonden om zich o.a. te concentreren op het meer intimistische Paramount Styles samen met drummer Alexis Fleisig.

Maar kijk, schijnbaar out of nowhere troffen we afgelopen zondag Girls Against Boys in de speciaal voor Les Nuits opgetrokken Chapiteau tent. De vier Amerikanen, intussen allemaal kwieke veertigers, zitten midden in een Europese tour die wordt opgehangen aan de 20ste verjaardag van hun post-hardcore classic ‘Venus Luxure No.1 Baby’. De beukende opener van die plaat, “In Like Flynn”, stak helemaal voorin de set en zette de bijzonder soepel draaiende band meteen op ramkoers. Een erg goedgemutste McCloud en zijn drie makkers hadden duidelijk genoten van het luie lentezonnetje boven Brussel, maar eens in de tent ontpopten ze zich als meesters van groovy noise en beklemmende hardcore.
De basisingrediënten van de befaamde ‘GvsB sound’ blijken hun houdbaarheidsdatum nog niet te hebben overschreden. Meest bepalend blijft de schorre stem van McCloud, een soort genetische mix van Mark E. Smith (The Fall) en Richard Butler (The Psychedelic Furs). Met Eli Janney en Johnny Temple heeft de groep bovendien twee bassisten in huis, die samen voor een dwingende drive zorgen die zijn weg zoekt en vindt tot diep in de onderbuik. Janney laat zijn vier snaren al eens aan de kant voor keyboards, wat nummers zoals het poppy “Park Avenue” van een donker wave randje voorzag.
In een dik uur serveerden Girls Against Boys een snedige bloemlezing uit pakweg de eerste vier platen. Deze keuze resulteerde in één lange en bijzonder strakke aaneenschakeling van enkel maar hoogtepunten. De meeste van hun bekendste nummers annex bescheiden radiohitjes zijn terug te vinden op de bijna doorbraak plaat ‘House of GVSB’ (‘96), die in de Chapiteau werd bedacht met lekkere brokken funky noise als “Super-Fire”, “Disco Six Six Six” en “TheKindaMzkYouLike”. Op het bezwerende “Satin Down” na vielen de rustpunten trouwens op één vinger te tellen. Het contrast met de opruiende post-hardcore van “Explicit Now” en “Bulletproof Cupid” kon daarna niet groter zijn. Wie zich op dat moment in de eerste publieksrijen bevond moest duidelijk tegen een stootje kunnen.
In twee korte bisrondes rakelden de Amerikanen nog een aantal publiekslievelingen op. Dankzij de ongemeen strakke basgroove blijft “Kill The Sexplayer” één van de absolute kroonjuwelen uit de GvsB catalogus, maar even goed imponeerde de groep met een claustrofobische remake van Joy Division’s “She’s Lost Control”. Met “Psychic Know-How” schudden de Amerikanen nog een laatste uppercut uit hun mouw. McCloud hing de gitaar aan de haak en liet zich als een onbezonnen jonkie door het publiek op handen dragen in een rondje crowdsurfing.
De frontman waande zich tijdens die ene minuut ongetwijfeld een stuk of 20 jaar jonger, een gevoel dat wij eigenlijk al gans de avond hadden. Tegelijkertijd lonken Girls Against Boys ook al naar een volgend hoofdstuk. De kakelverse single “It’s A Diamond Life” is al een feit, een nieuwe EP binnenkort misschien ook. Het is een huizenhoog cliché, maar de toekomst ligt wel degelijk bij de meisjes en jongens.

Even ervoor werd het publiek opgewarmd door The Lumerians, een vijftal uit de San Francisco Bay Area dat in Brussel de recente release van hun tweede full album ‘The High Frontier’ kwam opluisteren. De muzikale geschiedenis van hun thuisbasis indachtig zit hun spacerock volgepropt met psychedelische invloeden, hier en daar geïnjecteerd met een verslavende krautrock groove. Niet meteen hapklaar radiovoer dus, wel een stevige aanrader voor liefhebbers van pakweg Hawkwind, Can en early Suicide.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/girls-against-boys-05-05-2013/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/lumerians-05-05-2013/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/driving-dead-girl-05-05-2013/

Organisatie: Botanique, Brussel (ikv Les Nuits Botanique 2013)

 

In het Belfast van eind jaren ’70 had je als street kid op zoek naar wild muzikaal vertier maar weinig andere opties dan de militante en licht ontvlambare punk van Stiff Little Fingers. Wie zichzelf een beetje ernstig neemt als muziekliefhebber heeft op zijn minst één van de drie essentiële platen van dit viertal in huis: het rauwe debuut ‘Inflammable Material’ (‘79), de gepolijste maar zo mogelijk nog betere opvolger ‘Nobody’s Heroes’ (‘80) en de legendarische live schijf ‘Hanx!’ (‘80). Daarna leek het heilige vuur wat geblust, en dook de band onder leiding van de politiek incorrecte brulboei Jake Burns eerder sporadisch en in tal van verschillende bezettingen nog eens onder de spotlights.
Met de terugkeer van originele bassist Ali McMordie ligt Stiff Little Fingers de jongste jaren opnieuw goed in de markt van het live circuit. Om de opnames van de sinds lang aangekondigde nieuwe plaat te financieren trekt het Noord-Ierse gezelschap deze lente in full force door Europa. Lucky bastards als we zijn konden we een kaartje verzilveren voor de laatste avond van de ‘Up A Gear’ tour in de jarige 4AD club.

De hamvraag bij uitstek blijft of strijdvaardige bands als Stiff Little Fingers na al die decennia hun idealen nog geloofwaardig kunnen neerzetten, en welke songs de tand des tijds hebben doorstaan. Op die laatste vraag kregen vooral de talrijk opgekomen veertigers en vijftigers prompt een niet mis te verstaan antwoord. Oudjes “At The Edge” en “Wasted Life” werden retestrak en melodieus geserveerd, en brachten al meteen enige beweging in de voorste rijen. De grove korrel in de schuurpapieren strot van Jake Burns is met de jaren wel flink wat afgesleten, met als logisch gevolg dat songs uit de eerste platen een pak minder gevaarlijk en baldadig klinken als in ’79. Gebleven zijn de vinnige commentaren van de frontman op alles wat ruikt naar sociale onderdrukking en politieke hypocrisie, zelfs op de vrij potige nieuwe nummers zoals “Trail Of Tears” en “Welcome To The Liars Club”.
Vooral in hun begindagen kreeg Stiff Little Fingers door de Engelse muziekpers wel eens de nickname ‘The Irish Clash’ opgespeld. De groep liet die vergelijking allesbehalve aan zijn hart komen, temeer er toen wel meer groepjes kwamen boven drijven die zich bedienden van working class punk en een vleugje ska. Burns & co werden uiteindelijk dikke maatjes met wijlen Clash opperhoofd Joe Strummer, en droegen ook in de 4AD hun gevallen kompaan een warm punkhart toe getuige het ontwapenende “Strummerville”. Ook de olijke vrienden van The Specials kregen met een vertimmerde versie van hun “Doesn’t Make It Alright” een eresaluut. Het werd zo mogelijk nog luchtiger toen ook “Barbed Wire Love” uit de debuutschijf ‘Inflammable Material’ werd opgevist, volgens Burns één van de weinige pogingen van Stiff Little Fingers om een love song te schrijven die uiteindelijk een soort kruisbestuiving tussen punkrock en doowop opleverde.
Niet dat er tijdens de eerste concerthelft niets opwindends te beleven viel, maar ergens hadden we toch de indruk dat de groep zich een beetje had gespaard voor een soort grand final tijdens het laatste halfuur. Net voor de bisronde hadden de punkveteranen al een eerste splinterbommetje gedropt met een snedige versie van hun allereerste single “Suspect Device”. Vlak daarna werden de encores afgetrapt met alweer een tribute song, dit keer aan het adres van hun semi-legendarische tijdsgenoten The Ruts wiens “Staring At The Rude Boys” van onder het stof werd gehaald. Met een militant “Tin Soldiers” en hun all-time signature song “Alternative Ulster” werden de laatste adrenalinestoten uitgedeeld.

Slotsom: Stiff Little Fingers is meer dan een museum voor en door overjaarse punkrockers. Hun arsenaal aan klassiekers in het genre blijft onaangetast, en alhoewel de nieuwe songs een paar versnellingen lager schakelen blijft hun onderliggende boodschap brandend actueel.


Als opwarmer van dienst kregen we het Westvlaamse Unwanted Tattoo voorgeschoteld. Aan het roer van dit kwartet staan twee ‘ervaren’ dames op gitaar en bas die samen met hun twee mannelijke kornuiten ons een heerlijk potje psychobilly voorschotelden. Referenties naar The Cramps waren bijwijlen wel erg duidelijk, inclusief de obligate tijgervelletjes, maar het speelplezier droop er zo van af dat je dit moeilijk een bezwaar kon noemen.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Toegegeven, normaal gezien fietsen wij in een wijde bocht omheen Engelse groepjes die met de titel van NME’s best track of the year aan de haal gaan. Vorig jaar viel die twijfelachtige eer te beurt aan “Best Of Friends” van het Londense Palma Violets, maar voor één keer lijkt er meer aan de hand dan louter one minute of fame. Hun onlangs verschenen debuut ‘180’, vernoemd naar de krakkemikkige Studio 180 waar ze maandenlang aan hun eersteling sleutelden, staat immers bol van het soort vintage gitaargerammel waar The Libertines, Arctic Monkeys en The Vaccines  al eerder de hoofdvogel mee afschoten. Bovendien heeft het in 2010 opgerichte viertal in korte tijd een behoorlijke live reputatie bij elkaar gespeeld. Dankzij intensief touren langs pubs en clubs heeft de populariteit van Palma Violets in hun thuisland intussen ongekende hoogtes bereikt.
De groep is intussen ook bezig aan de verovering van het Europese vasteland, logisch dus dat zowat alle Vlaamse muziekclubs in de rij stonden om dit jonge Engelse grut in vette letters op de affiche te zetten. De strijd werd uiteindelijk ietwat verrassend gewonnen door de Democrazy in de Gentse Charlatan, die dan ook in no time het bordje ‘sold out’ mocht bovenhalen voor de laatste halte op de Europese toer van het viertal.

Elk groepje dat op de tonen van The Damned’s “New Rose” vrolijk het podium komt opgewandeld kan per definitie op onze sympathie rekenen. En warempel, net als hun iconische landgenoten hebben ook Palma Violets twee zingende frontmannen in de aanbieding. De bariton van gitarist Sam Fryers, die uitdrukkelijk lonkt naar Nick Cave of de crooner in Iggy Pop, wordt hierbij achterna gezeten door de oerschreeuw van bassist Chilli Jenson die het van meet af aan zijn heilige plicht vond om het publiek op te hitsen. Dat lukte al aardig met de nonchalante opener “Johnny Bagga’ Donuts”, maar pas met de psychedelische garagerock van “Rattlesnake Highway” was het er echt wel boenk op. Dit soort nummers zouden niet eens misstaan op één van de 60ies Nuggets verzamelaars of op de eerste paar platen van The Stranglers, en daar zit het gammele orgeltje van Peter Mayhew ongetwijfeld voor iets tussen. Fryers en Jenson mogen dan al de show stelen, toch lijkt Mayhew de belangrijkste man in de groep die de set gedecideerd orkestreert en de songs van een donker psychedelisch randje voorziet.
Palma Violets raasden met een rotvaart door hun debuut en lieten hierbij geen dieptepunten noteren. “All The Garden Birds” was een introspectief rustpunt opgehangen aan een kabbelend Zombies orgeltje, het bezwerende “Chicken Dippers” baadde in een bad van reverb en stond bol van de tempowisselingen, en tijdens de prille Britpop classic “Best Of Friends” noteerden we de eerste verdienstelijke poging tot skydiving. Op de B-kant van die debuutsingle prijkt trouwens “Last Of The Summer Wine”, één van de prijsbeesten op ‘180’ waarvan in de Charlatan duidelijk werd dat dit een festivalanthem in wording is.
Na een stomende set van drie kwartier werden de Belgische fans bedankt voor het warme onthaal met het wiegeliedje “14”. Hiermee hadden we nagenoeg de volledige debuutschijf gehad, maar de fans van het eerste uur wisten intussen dat hun Violets zich in een korte maar bijzonder heftige bisronde nog zouden vergrijpen aan “Invasion Of The Tribbles” van de obscure Canadese 80ies punkband The Hot Nasties. Deze miskende pogo classic ging er bij het jonge volkje in als zoete broodjes, met als resultaat dat het podium in no time werd bevolkt door een kolkende horde fans die een mondje kwamen meebrullen. Het genadeschot kwam er met het ironische niemendalletje “Brand New Song”, waarin de groep heerlijk de draak stak met zichzelf en met de muziekbusiness.

Lang hoeven we niet op zoek te gaan naar een eerlijk oordeel over deze bezwete avond in de Charlatan. In geen tijden hebben we zo genoten van een bevlogen en onbezonnen Engels groepje als Palma Violets, en zie, onze inkt is nog niet helemaal droog of Jan Smeets en Herman Schueremans zijn intussen ook wakker geschoten. We wensen de Violets straks het beste op resp. Pinkpop en Rock Werchter, maar dat eerste wervelende optreden op Belgische bodem in afwezigheid van dronken tentsletjes neemt niemand ons nog af.

Organisatie: Democrazy, Gent

Steve Wynn & Piv Huvluv - Gitaren, vinyl & comedy op heilige grond
Steve Wynn & Piv Huvluv
Kerk Dikkele
Dikkele

De pastoor van Dikkele mag zich met recht en rede een tevreden man noemen. Bijna niemand van zijn beminde parochianen kan zich immers nog de tijd herinneren dat de kerk van het pittoreske Oostvlaamse dorpje op de rand van de Vlaamse Ardennen nog afgeladen vol zat. Toegegeven, de predikanten van dienst waren dan ook niet van de minste. De Amerikaanse singer-songwriter en Paisley Underground veteraan Steve Wynn werd er namelijk gekoppeld aan de Westvlaamse stand-up comedian Piv Huvluv. Op het eerste zicht een eigenaardige combinatie, ware het niet dat beide heren een uitgesproken voorliefde voor gitaren, vinyl en comedy delen, en ze elk op hun eigen manier een publiek kunnen laten balanceren tussen een ingehouden adem en een bulderlach.
De ‘When You Smile’ tour van het duo langs diverse muziekcafés en parochiale centra te lande werd eind vorig jaar voortijdig afgebroken toen Wynn halsoverkop huiswaarts moest keren om zijn stervende vader te bezoeken. Afgelopen week keerde de Amerikaan terug naar Vlaanderen om de eerder afgelaste shows in Deinze, Oostende en Dikkele alsnog aan zijn CV toe te voegen.

De kerk van het spaarzaam verlichte Dikkele lokaliseren zonder GPS bleek echt geen sinecure, waardoor ondergetekende zich maar net op tijd naast de biechtstoel kon installeren om Wynn heel ingetogen te zien openen met “Follow Me”. Deze verstilde parel uit het beide twintig jaar oude album ‘Fluorescent’ kreeg het publiek meteen muisstil, een ervaring die in de meeste concertzalen tegenwoordig eerder uitzondering dan regel is.
Of het nu een rocktempel, een café, een huiskamer of een kerk betreft, overal lijkt de Amerikaan zich meteen thuis te voelen en graait hij vol enthousiast in zijn indrukwekkende back catalogue. In het eerste deel van de set noteerden we o.a. een fel “Southern California Line” en ingetogen versies van “Here On Earth As Well” en “Love Me Anyway”. Tijdens de Dream Syndicate evergreen “Days Of Wine And Roses” schakelde Wynn plots een paar versnellingen hoger en bleek stilzitten op die kerkstoel verdomd niet gemakkelijk.
En de humor dan, hoor ik U denken. Wel, dat deel van de avond werd ingeleid toen Wynn eerst een flard van Neil Young’s “Cinnamon Girl” uitprobeerde en zich vervolgens afvroeg hoe dit nummer zou klinken in het gezelschap van Crazy Horse. Dat laatste gezelschap kwam even later ook daadwerkelijk op de proppen, weliswaar in de gedaante van Piv Huvluv die vermomd als een gitaarspelend paard samen met Steve Wynn “Rockin’ In The Free World” inzette. Even later was het terug lachen geblazen toen Huvluv bij zijn Amerikaanse compagnon peilde naar diens kennis over de Belgische muziekgeschiedenis, waarop de laconieke Wynn achtereenvolgens “Dominique”, “Ça Plane Pour Moi” en “I Follow Rivers” probeerde. Alles bleek uiteindelijk een charmant ingestudeerde opwarmer ter inleiding van een vaderlandse muzikale held die het duo elke avond laat opdraven. In Deinze en Oostende passeerden zo al eerder Derek, Bruno Deneckere en Pieter-Jan De Smet de revue. In Dikkele werd Kids-opperhoofd Ludo Mariman vanuit de sacristie te voorschijn getoverd. De imposante  Antwerpenaar schotelde ons een tweetal songs voor, waaronder “It Never Rains” waarmee hij eind jaren ’80 een bescheiden solo succesje scoorde.

Na een pauze van een halfuurtje en een aangenaam toogintermezzo in het legendarische dorpscafé “De Casino” pikte Huvluv de draad terug op met een staaltje van zijn stand-up comedy talent. De rode draad doorheen zijn verhaal bleek een uitgesproken voorliefde voor vinyl: de eerste singles van Boney M., de maandelijkse luistersessies van de jonge Huvluv in platenzaak “De Oostendse Ploate” en zijn toevallige tête-à-tête in die winkel met Marvin Gaye.
Ook Wynn had nog een ijzersterk tweede deel in de vingers. Tot jolijt van de oudere fans zette hij nog een rondje Dream Syndicate in (“Merrittville”) gevolgd door “One By One”, één van de weinig songs van Wynn’s gelegenheidsgroepje Gutterball die tegenwoordig nog zijn solo setlist haalt. Het oord van bezinning waar de Amerikaan in beland was had hem zowaar geïnspireerd tot een profetisch einde. Ergens durven we wedden dat Blind Lemon Jefferson reeds in 1927 door had dat zijn “See That My Grave Is Kept Clean” de meeste spijkers met koppen slaat in een kerk. Op het heiligste plekje van Dikkele kroop Wynn met verve in de huid van de blinde bluesneger en zette hij, deels a capella, een weergaloze versie van dit ultiem slotgebed neer. Ook Huvluv deed vervolgens zijn duit in het blueszakje met de ietwat idiote afsluiter “Trouble In Mind” (aka “The Tupperware Blues”), meteen goed voor het enige dieptepunt van de avond.

Tijdens de bisronde gingen Wynn, Huvluv en Mariman beurtelings aan de slag met het al even toepasselijke “Knocking On Heaven’s Door”, maar iedereen wist dat dit soort avond moest en zou eindigen met een komische noot. Die kwam er ook, met het relaas over de illustere “Bamboo Jack” dat Huvluv en Wynn in respectievelijk het sappig Westvlaams en American English gekscherend voor hun rekening namen.
Zonder het te beseffen hebben Steve en Piv met hun duo experiment misschien wel een nieuwe trend gelanceerd in het zo stilletjes aan verzadigde stand-up comedy landschap. We kunnen er ons wel wat bij voorstellen: Iggy Pop en Freddy De Vadder op één podium, daar moeten gewoon GAS boetes van komen.

Organisatie: Zinmusic

zaterdag 23 februari 2013 01:00

Arno schittert in zijn eigen show of life

Noem om het even welk rock’n’roll cliché, en chanteur de charme Arno heeft het meegemaakt. Wel, op ééntje na dan. Er schuilt immers teveel joie de vivre in de Oostendse Brusselaar om zoals verschillende van zijn Angelsaksische collega’s vroegtijdig onder de zoden te gaan liggen. "We're the best, we're better than the rest, we're ready for the show" klinkt het dan ook strijdvaardig op zijn recentste single “Show Of Life”. Ook op het bijhorende album ‘Future Vintage’ blijft het bijna 64-jarige enfant terrible van het betere chanson opvallend ambitieus. Niet alleen kampeerden hij en zijn compagnon de route Serge Feys in het hippe Bristol voor de laatste opnames van die plaat, tevens werd niemand minder dan de gevierde John Parish (producer van o.a. PJ Harvey, Eels, Sparklehorse en Giant Sand) aangetrokken om achter de mengtafel plaats te nemen.

Arno is en blijft echter een performer die je in levende lijve moet horen en zien. In Gent had men die boodschap alvast goed begrepen, want daar konden Arno en zijn metgezellen afgelopen donderdag rekenen op een uitverkochte Vooruit om een paar van hun nieuwe songs uit te proberen. Opener “We Want More” is zo één van die songs vanop ‘Future Vintage’ die onmiskenbaar de melancholische ondertoon van producer Parish draagt. Voeg daarbij een schuimbekkende Arno die nonchalant in zijn wilde grijze haren knijpt en danst als een gecastreerde stier, en je beseft al gauw dat dit optreden een grand cru wordt.
Een opvallend strak eerste concertkwartier werd volmaakt met een aantal oudjes. Op “Fantastique” kon de bluesman in Arno zich een eerste keer uitleven op harmonica, en ook de T.C. Matic evergreen “Que Pasa” blijft ruim drie decennia na datum  even onheilspellend als bezwerend nazinderen. Wanneer Arno zich gaandeweg ontpopt tot een would-be stand-up comedian enkel gewapend met wat aangebrande onderbroekenhumor, een politieke sneer links en rechts en een mondje Gents steekt hij het publiek pas echt in zijn broekzak.
Muzikaal zoekt en vindt hij daarbij de juiste contrasten tussen zacht en hard, en tussen uitbundigheid en introvertie. Zo wordt het nieuwe nummer “I Don’t Believe” laconiek opgedragen aan Bart De Wever, wat in een socialistisch bolwerk als Gent maar wat graag op massaal hoongelach werd onthaald. En passant laten Arno en zijn uitstekende band met gitarist Filip Wauters voorop de kans niet liggen om met een smerige grotestadsblues kraker als “Meet The Freaks” spreekwoordelijk de vloer aan te vegen met stadiumacts als The Black Keys en The White Stripes.
Dat de wilde jaren van muzikale en andere omzwervingen tussen pakweg Montreal via Parijs naar Brussel en omgekeerd hun tol beginnen eisen behoeft geen betoog. Om van de nood dan maar een deugd te maken grijpt Arno regelmatig naar een stoel om de De Grote Emoties te vertolken, maar nooit zonder
een lach en een traan. “Lola, etc...” wordt opgedragen aan zijn ‘mémé met de dikke tetten’, zijn onvoorwaardelijke liefde voor de heimat ‘aan het zeitje’ zit helemaal vervat in Léo Ferré’s “Comme à Ostende”, en uiteraard is er die ultieme tearjerker “Les Yeux de ma Mère” die zelfs gerenommeerde ijskonijnen als Jan Becaus en Ivan De Vadder een traantje doen wegpinken.
Het enige minpunt aan een optreden van Arno is dat iedereen intussen weet welke oudjes de sjofele troubadour in het losse zwarte pak zal opdisselen tijdens la grande finale. Daar tegenover staat dat T.C. Matic één van de strafste groepen ooit was die dit landje heeft gebaard, waardoor “With You”, “Oh La La La” en “Putain Putain” wel voor eeuwig en altijd als een soort heilige drievuldigheid van Arno’s muzikale erfenis, en bij uitbreiding ons cultureel erfgoed, zullen aanzien worden.
De enige bisronde had alvast één grote verrassing in petto. “Les Filles du Bord de Mer” werd (althans voorlopig) afgevoerd ten voordele van een leuke ska versie van “Vive ma Liberté” en de clowneske act met de cymbalen tijdens de aangebrande reggae deun “Bathroom Singer”. Het waren de luchtige afsluiters van bijna twee uur cultureel verantwoord topentertainment door een rasperformer die tot ver over de landsgrenzen heen zijn gelijke niet kent.

Ook op zijn stilaan gezegende leeftijd schiet Arno’s kleintje nog redelijk verre. Precisie is hierbij niet aan de orde, wel de impact op de lachspieren en het gemoed.

Neem gerust een kijkje naar de pics van de Arno clubtour totnutoe (eind 2012 – 2013)
http://www.musiczine.net/nl/fotos/arno-23-02-2013/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/arno-30-01-2013/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/arno-20-12-2012/
http://www.musiczine.net/nl/fotos/arno-3-12-2012/ 

Deze recensie is opgedragen aan Peter ‘Jim’ Impe (1970-2008).
We’ll keep the flame alive!

Organisatie: Live Nation

Wie de Westvlaamse muziekscene een beetje kent en/of zich al graag eens in een gitzwarte  vleermuis outfit op een new wave party aldaar laat zien kent ongetwijfeld concertorganisator Bernd Baeckelandt. Terwijl de as van wijlen The Steeple (Waregem) en het Shadowplay Festival (Waregem en Kortijk) nog ergens ligt na te smeulen vindt de man zichzelf opnieuw uit als bezieler van de nieuwe Club Bizarre in Dentergem.

Afgelopen vrijdag stond daar het semi-legendarische new wave combo Spear Of Destiny op de planken. De groep heeft in Vlaanderen maar weinig aanhang verzameld, in tegenstelling tot thuisland England waar het gezelschap tijdens de eerste helft van de 80ies in één adem werd genoemd met Echo & The Bunnymen en The Cult. Ondanks zijn tanende gezondheid wil de charismatische frontman Kirk Brandon zijn oude band op de sporen houden, ook al moeten hij en zijn maats daarvoor half Europa rondtrekken in een veel te klein minibusje.

Voor het exclusieve Belgische optreden wist Spear Of Destiny niet meer dan een 30-tal fans en nieuwsgierigen naar Dentergem te lokken, maar het viertal leek daar ogenschijnlijk niet al te veel erg in te hebben. Met de vette groove van “The Wheel” werd een soort best-of set ingezet die vooral werd opgehangen aan de eerste drie platen ‘Grapes Of Wrath’ (‘83), ‘One Eyed Jacks’ (‘84) en ‘World Service’ (‘85). Voor de sax en klarinet die Spear Of Destiny’s kruisbestuiving tussen donkere postpunk en vlijmscherpe soulpop destijds uniek maakten was klaarblijkelijk geen plaats meer in de minibus. Hierdoor misten sommige nummers wel de subtiliteit van weleer, maar zelfs in een uitgeklede versie bleven klassiekers als “Liberator” en “Rainmaker” na al die decennia toch moeiteloos overeind. Het feit dat Kirk Brandon voor deze zoveelste reïncarnatie van Spear Of Destiny een pak uitstekende muzikanten rond zich heeft verzameld is daar wellicht niet vreemd aan. Op bas herkenden we trouwens Craig Adams, een veteraan uit de gothrock scene die ooit op de loonlijst stond bij o.a. The Sisters Of Mercy, The Mission en The Cult.
We mogen dan al fan zijn van de hartepijn die Brandon als een voleerde drama queen nog steeds van zich afschreeuwt, toch moeten we vaststellen dat niet alle nummers uit de Spear Of Destiny catalogus de tand des tijds heelhuids hebben doorstaan. “Never Take Me Alive” en “Micky” maken anno 2013 geen enkele impact meer en hengelden wel erg overtuigend naar het etiket ‘overbodig’. Net toen we dachten dat de set hierdoor wat de verkeerde richting uitging waagde de groep zich aan Joy Division’s “Transmission”. Een iconisch nummer waar je als groep beter van af blijft, maar als generatiegenoot van Ian Curtis slaagde Kirk Brandon er toch in om deze uber-classic geloofwaardig neer te zetten. Het werd alleen maar beter toen Brandon vervolgens ook in zijn eigen punkverleden als frontman van het kortlevende en politiek incorrecte Theatre Of Hate ging grasduinen. Twee B-kantjes uit de beperkte discografie van die groep, het felle “Legion” en een ongemeen strak “Propaganda”, sloten de set af met een onverwachte adrenaline stoot.
Ondanks het feit dat een deel van het publiek intussen al andere oorden had opgezocht vonden Brandon & co nog de energie en goesting voor een encore. Niets dan respect hiervoor, zeker toen ze besloten om Theatre Of Hate's “Do You Believe In The Westworld” op te disselen.

Wat eerder op de avond begon als een pint zonder kraag eindigde uiteindelijk als een glaasje bruisende cava. Met volgende keer wat meer volk naast en desnoods aan den toog zien we Club Bizarre wel tot een blijvertje uitgroeien. En dat jullie verslaggever ter plaatse voortaan met de fiets naar een optreden kan is op zich natuurlijk mooi meegenomen.

Organisatie: Club Bizarre

Liefhebbers van slowcore en americana kennen Mark Eitzel al sinds medio jaren ‘80 als de enigmatische frontman van het onwaarschijnlijk miskende American Music Club, een groep waarvan overigens niemand ons momenteel kan verzekeren of ie nog bestaat of niet. Sinds de eerste split van deze band in '95 heeft de Amerikaanse chroniqueur ook in zijn eentje een niet onaardige cult aanhang verzameld, o.a. dankzij een stuk of tien indringende solo albums.
Wie de getormenteerde wereld van Eitzel binnenstapt houdt best enige dosissen prozac binnen handbereik; bij het doorgronden van ‘s mans van tristesse en weltsmersch doorwrongen liedjes loop je zo tegen een depressie aan, maar toch is Eitzel geen treurwilg van het zuiverste soort. Aan alles wat hij op plaat zet is immers een ferme scheut cynisme en zelfspot toegevoegd, waardoor je de Amerikaan en zijn muziek niet altijd au sérieux moet nemen en op den duur zelfs nog amusant gaat vinden.

Amper een 50-tal liefhebbers van het betere levenslied vonden afgelopen zondagavond een sneeuwvrije route naar de Balzaal van de Gentse Vooruit om Mark Eitzel’s Warm Gentle Rain aan het werk te zien. De bijna 54-jarige Amerikaan liet zijn nieuwe groep bij aanvang nog even sudderen in de coulissen, en trapte in zijn dooie eentje af met “Western Sky”. Eitzel blikte deze parel 25 jaar geleden in met zijn makkers van American Music Club ten tijde van hun eerste opus magnum ‘California’. Achteraf zou trouwens blijken dat meer dan de helft van de avond was gestoffeerd met songs van Eitzel’s vorige groep; met “What Holds The World Together” (‘94), “Apology For An Accident” (‘93), “Firefly” (‘88), “Patriot’s Heart” (‘04) en “Outside This Bar” (‘87) werd een ferme brok Amerikaanse slowcore geschiedenis opgediept die het songschrijverstalent van Eitzel nog maar eens dik in de vitriool zette.
Met zijn slordige baard, versleten zwart fluwelen vest en wollen muts cultiveert Eitzel maar wat graag het imago van de intellectuele loser die de blutsen in de American Dream als onuitputtelijke inspiratiebron aanziet.
Als het over klappen incasseren gaat kan de Amerikaan overigens ook zelf getuigen als ervaringsdeskundige. Een levenslange liefde voor Koning Alcohol en een lange revalidatie na een hartaanval in 2011 lijken op zijn door merg en been snijdende croonerstem echter maar weinig vat te hebben gehad. Zijn drie muzikale makkers op keyboards, standup bas en drums zorgden bovendien voor een soort late night jazz sfeertje waarin Eitzel’s hoogste en laagste noten zich kiplekker voelden. Waarschijnlijk bij wijze van zelftherapie moest de getormenteerde Amerikaan tussen de nummers door altijd wel even iets kwijt. Of het nu ging over zichzelf, zijn ex-lieven of de vriendinnen van zijn ex-lieven, de laconieke Eitzel bleef de cynische one-liners maar onhandig uit zijn mouw schudden.

Met de steun van een vriend die het grote lot had gewonnen nam Eitzel vorig jaar met het indringende ‘Don’t Be A Stranger’ sinds lang nog eens een album op in een professionele studio met een stel gerenomeerde studiomuzikanten én met muzikale vrienden Pete Thomas (Elvis Costello & The Attractions) en American Music Club gitarist Vudi. In de Vooruit plukten Eitzel & co daar een trits nummers uit, te beginnen met het o zo typerende openingsnummer “I Love You But You’re Dead”. Het kon zo mogelijk nog ironischer met het autobiografische “Oh Mercy”, waarin Eitzel het gevecht met de eenzaamheid aangaat door zich ongevraagd op allerlei feestjes uit te nodigen om er vervolgens te eindigen als partycrasher; of ongemeen grappig met “Costume Characters Face Dangers In The Workplace”, wat zou geïnspireerd zijn door de toenemende agressie op kostuumacteurs in Amerikaanse Disney parken.
Het profetische “We All Have To Find Our Own Way Out” leek ons eigenlijk wel de perfecte afsluiter van een avond vol filosofische levenswijsheden, maar het publiek vroeg en kreeg hun favoriete antiheld (na een borrel?) toch nog's terug op de planken voor twee would-be classics uit het American Music Club canon. “Blue and Grey Shirt”, oorspronkelijk een  hartverscheurend relaas over een aan AIDS overleden vriend,  werd wat knullig opgedragen aan wijlen Eitzel’s  moeder; het was echter vooral met “Decibels And The Little Pills” uit ‘The Golden Age’ (‘08) waarmee de Amerikaan het publiek met een lach en een traan de vriesnacht instuurde.

Aan de vooravond van Blue Monday, volgens de populaire overlevering de meest depri dag van het jaar, was het heerlijk vertoeven in het aanstekelijke gezelschap van een beautiful loser als Mark Eitzel. Toen de volgende morgen mijn weer eens veel te late trein volgepropt zat met ugly winners kon dan ook werkelijk niemand de cynische lach op mijn smoelwerk plaatsen. Je bent bedankt, Mr. Eitzel

Organisatie: Democrazy, Gent  

maandag 17 december 2012 01:00

Mission Of Burma - more than accomplished


We zijn Moby best wel erkentelijk voor een hoop toffe dansdeuntjes, maar ook in de annalen van de indierock geschiedenis heeft hij middels zijn remake van “That’s When I Reach For My Revolver” een spoor van betekenis achter gelaten. Zijn versie haalde in ’96 zowaar de UK charts, en liet meteen een nieuwe generatie alternativo’s kennis maken met de originele uitvoerders Mission Of Burma.
In de prille 80ies was dit postpunk gezelschap wereldberoemd in en rond Boston omwille van hun intense live shows, maar platen verkopen deden ze daarentegen niet of nauwelijks. Al vlug bleek dat de Amerikanen hun tijd te ver vooruit waren, en toen hardnekkige tinnitus werd vastgesteld bij zanger/gitarist Roger Miller leek het in ’83 al meteen over en uit voor Mission Of Burma. Het mag dan ook een medisch wonder heten dat Miller en zijn maats twee decennia later de draad terug oppakten, en sindsdien een stuk of vier puike albums hebben afgeleverd. Afgelopen zomer verscheen hun jongste worp ‘Unsound’, meteen reden genoeg voor de overjaarse indiehelden om in een veel te klein busje veel te kleine zaaltjes langsheen het Europese clubcircuit af te schuimen.

De 4AD muziekclub mag best trots zijn dat Mission Of Burma voor een exclusief Belgisch optreden uitgerekend naar Diksmuide kwam afgezakt. De drie oorspronkelijke leden trapten met veel goesting en de nodige portie nonchalance de set op gang met een beperkte bloemlezing uit hun recentste albums. Openers “Good Cheer” en “2wice”, respectievelijk uit ‘The Sound The Speed The Light’ (‘09) en ‘The Obliterati’ (‘06), blonken al meteen uit door het soort strakke rommeligheid waar pakweg Guided By Voices zijn hand niet voor omdraait.
De grondvesten van de 4AD moesten hierbij wel al meteen de nodige decibels slikken, maar Roger Miller lijkt wat dat betreft alvast een pak wijzer geworden. Zo staat Miller tegenwoordig vooral naast en niet voor zijn versterker van jetje te geven, en staat er tussen hem en de drumvellen van Peter Prescott een plexiglas scherm opgesteld die de grootste klappen moest incasseren. Zowel Miller, Prescott als bassist Clint Conley namen afwisselend de vocals voor hun rekening, en alhoewel niet alles even toonvast klonk ging er toch een zekere charme van uit.
Ook anno 2012 sijpelt de hoekige ritmiek van Gang Of Four en de artpunk van Wire nog steeds duidelijk door in de sound van Mission Of Burma. De Amerikanen voegen er echter nog een flinke dosis noise aan toe, en hebben net als tijdens hun hoogdagen een vierde groepslid achter de mengtafel staan die allerhande tapes en loops manipuleert. De plaats van de oorspronkelijke manipulator Martin Swope is intussen ingenomen door Bob Weston, tevens actief bij Shellac en Volcano Suns. Het laten uitdeinen van gitaren tot monotone drones of het saboteren van vocals tot cartoonachtige heliumstemmetjes: Weston deed het allemaal en kwam er nog mee weg ook. Deze en andere grapjes maakten de bijwijlen furieuze postpunk uiteindelijk toch redelijk verteerbaar en onderhielden de ontspannen sfeer gedurende gans de set.
Voor de fans van het eerste uur werd het pas echt genieten toen de groep haar essentiële platen begon aan te boren. Uit de debuut EP ‘Signals, Calls And Marches’ (‘81), verplicht voer voor al wie beweert iets met postpunk te hebben, werden het melodieuze “Red” en het splinterbommetje “This Is Not A Photograph” geplukt. Op het eerste full album ‘Vs.’ (‘82) werd de teneur ineens een stuk grimmiger. Ook in de 4AD behoorde het van die plaat getrokken “That’s How I Escaped My Certain Fate” tot één van de meest intense en noisy momenten van de avond.
Haar eigen geschiedenis indachtig sloot Mission Of Burma het eerste deel van de set af met de single die 32 jaar het vuur aan de lont stak. Op de B-kant de arty uppercut “Max Ernst”, op de A-kant de onsterfelijke punk evergreen “Academy Fight Song” die in een betere wereld minstens evenveel draaibeurten verdient als pakweg “Teenage Kicks” of “Ever Fallen In Love”.

Groep en publiek wisten van geen ophouden wat resulteerde in twee korte bisrondes met vooral wat recenter werk. Als ultieme uitsmijter kwam het trio ineens op de proppen met een flard “Youth Of America” van de onvolprezen Wipers, tijds- en genregenoten van Mission Of Burma die er een al minstens even legendarische status op nahouden.
De muzikale blauwdruk van Mission Of Burma heeft ontegensprekelijk erg diepe sporen nagelaten in het Amerikaanse indierock landschap. Van Hüsker Dü tot Big Black, en van R.E.M. tot Nirvana, allen hebben ze ooit de loftrompet afgestoken over hun helden uit Boston. En ja, zelfs zonder “That’s When I Reach For My Revolver” op de setlist was deze zaterdagavond in de 4AD er alweer één om in te kaderen.

Opwarmers van dienst Movoco kregen eerder op de avond al de handjes van Mission Of Burma op elkaar. Een appreciatie die kan tellen voor dit jonge trio uit Nieuwpoort dat sinds hun gouden plak op de ‘Verse Vis’ competitie van muziekclub De Zwerver gestaag aan de weg timmert. Met hun strakke postpunk en coldwave aangelengd met een ferme scheut shoegaze resideert de groep in hetzelfde straatje als pakweg Swervedriver en vroege Ride. De Wablief?! tent op Pukkelpop als volgende halte op het parcours van Movoco? Het zou mooi en verdiend zijn.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

 

Het is stilletjesaan weer lijstjestijd, dus zijn we alvast zo vrij om in de categorie ‘comeback van het jaar’ The Jon Spencer Blues Explosion met vette stip te nomineren. Ruim acht jaar sinds het ongemeen groovy ‘Damage’ heeft dit New Yorkse powertrio eindelijk nog eens een nieuwe plaat in elkaar gebokst. De jongste jaren sleet opperbrulboei Jon Spencer zijn dagen als de helft van het rockabilly tussendoortje Heavy Trash, maar voor al wie dat toch wat te propertjes vond kan met gerust gemoed ‘Meat + Bone’ in huis halen. Zelfs de titel van JSBE’s jongste worp is wat dat betreft veelzeggend. Spencer en zijn twee maats grossieren net als tijdens hun hoogdagen immers nog steeds in rauwe compromisloze trashblues die brutaal zijn weg zoekt tot diep in de onderbuik.

Hoeveel van hun platen je ook in huis hebt, JSBE is bovenal een berucht gezelschap dat je in levende lijve moet zien, voelen en ruiken. In de AB roken we aanvankelijk vooral het stresszweet van de PA man die de rommelige aanzet van het trio niet onmiddellijk onder controle kreeg. Een paar reverb frequency correcties later viel alles uiteindelijk toch in de juiste groove en was er voor de rest van de avond echter geen houden meer aan.
Spencer reeg de rock’n’roll clichés op de gekende manier aan elkaar met de vitaliteit van James Brown, de howl van Jerry Lee Lewis en de brutaliteit van Iggy Pop. Hoezeer de ranke Amerikaan ook de aandacht van de bloedrode spotlights opeiste, anno 2012 valt of staat JSBE’s muzikale formule nog steeds met het extra snarenwerk van Judah Bauer en de strakke backbeat van Russell Simins. Voor de niet-ingewijden, aan een bassist hebben deze Amerikanen al ruim 20 jaar lang geen enkele boodschap. Met z’n drieën bezetten de heren overigens amper één derde van het AB podium, maar dat belette hen niet om de 100 dB limiet met twee vingers in de neus aan hun dirty boots te lappen.
Ook voor de recensenten van dienst werd de doortocht van Spencer & co een ferme kluif. Oude en nieuwe songs werden met de nodige pek en veren overgoten en vervolgens aan een danig hels tempo geserveerd dat het herkennen van individuele nummers geen sinecure bleek. In de diverse trashy bluesmedleys vielen met “Dang” en “Sweat” alvast twee withete klassiekers uit JSBE’s grootste creatieve triomf ‘Orange’ (‘94) te ontwaren. Uit diezelfde plaat werd ook het funky “Bellbottoms” ingezet, maar veel verder dan een intro teaser kwam het trio niet.
Op die manier werden wel meer oude krakers in een verkapte of ingekorte versie naadloos aan nieuwe nummers geplakt. Uit de jongste ‘Meat + Bone’ onthouden we vooral de vuige stamper “Bag of Bones”, vettig ingekleurd door Judah Bauer op bluesharp, en de free download single “Black Mold” die maar wat graag de weg wou wijzen naar de volgende schijf van Iggy & The Stooges.

Nadat het eerste concertuur werd besloten met een verplicht rondje feedback vrije stijl kwamen Spencer & co tijdens de uitgebreide bisronde zo mogelijk nog straffer uit de hoek. Ergens hierboven knikte Adam Yauch aka MCA goedkeurend het hoofd toen een grondig verbouwde interpretatie van de Beastie Boys evergreen “She’s On It” als eerste uit de boxen knalde. Ook bij de funky garageblues van “2 Kindsa Love” was het amper mogelijk om hoofd en ledematen stil te houden. Judah Bauer mocht tijdens “Fuck Shit Up” éénmalig achter de microfoon plaatsnemen waardoor Spencer beide handen vrij had om zijn bluesduivels te ontbinden. Met een weerzinwekkende herkansing voor “Bellbottoms”, dit keer wel in een min of meer volledige versie, liet JSBE het publiek ietwat verweesd achter.
Het duurde dus wel even vooraleer die adrenaline niveaus terug hun normale peil hadden bereikt en het rugzweet langzaam begon op te drogen, maar de conclusie van de avond liet minder snel op zich wachten.
Natuurlijk hebben Jack White, The Black Keys & co bestaansreden te over, maar voor the raw deal moet je tot nader order nog steeds bij de originele bluestrashers van JSBE zijn.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://www.musiczine.net/nl/fotos/jon-spencer-blues-explosion-11-12-2012/  
http://www.musiczine.net/nl/fotos/sha-la-lee-s-11-12-2012/

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pagina 9 van 17