logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

mass_hysteria_a...
Manu Chao - Bau...
Geert Huys

Geert Huys

zaterdag 12 november 2016 02:00

Ryley Walker - Leve de vrije expressie!


Nick Drake! Van Morrison! Tim Buckley! De heren en dames critici verloren zich vorig jaar maar al te graag in een rondje namedropping toen het tweede album van de Amerikaanse troubadour Ryley Walker zonder veel uitzonderingen onder lovende recensies werd bedolven. Door vrijpostig te graaien uit jazz, folk en psychedelica klonk het opus in kwestie, ‘Primrose Green’, inderdaad als een indrukwekkende synthese van de progressieve singer-songwriter generatie anno 1970, maar dan door de ogen van een ietwat rusteloze twintiger die in het Amerika van nu en straks een muzikale identiteit probeert te vinden

In plaats van zichzelf wat tijd te gunnen om de vers verworven cultstatus te laten bezinken stak de 27-jarige Walker deze zomer opnieuw de neus aan het venster met de minstens even briljante opvolger ‘Golden Sings That Have Been Sung’. De nieuwe songs lijken wat compacter, maar klinken door uitstapjes richting postrock daarom niet minder avontuurlijk.
Dat het wel snor zit met die in no-time verworven status van cultheld bewees het ‘soldout’ bordje afgelopen donderdagavond aan de ingang van de AB Club. Walker staat amper één minuut op het podium en daar is het onvermijdelijke ‘T’ woord al: ‘Fuck Trump’!  De meeste van zijn collega’s zouden vervolgens vervallen in politiek gewauwel en gepreek, maar dat is buiten het natuurtalent uit Chicago gerekend. In één adem roemt hij de Belgische biercultuur als ideaal middel om -al was het maar voor even- te vergeten uit welk land ie komt. De daad wordt meteen bij het woord gevoegd: Walker vergrijpt zich niet aan bier maar aan een fles whiskey die hij overigens broederlijk deelt met zijn vier kompanen en zelfs met het publiek. De Amerikaan wordt wel eens afgeschilderd als een eigenzinnige en nukkige zonderling, vanavond bewijst hij niets minder dan het tegendeel.

Walker & co starten behoedzaam met de opener van het nieuwe album, “The Halfwit In Me”. De lome contrabas en een krakkemikkig orgeltje zorgen voor een laidback sfeertje dat, zeker in combinatie met de donkere zegzang van Walker, ongewild refereert aan The Doors die aan het repeteren zijn geslagen in het achterafzaaltje van een jazzy lounge bar. Het moet vanavond zowat het enige nummer zijn dat een beetje lijkt op de albumversie; ook de rest van ‘Golden Sings That Have Been Sung’ passeert nagenoeg volledig de revue, maar dan in een flink vertimmerde versie die één lange ode lijkt aan de vrije expressie. Walker’s songs zijn live niet in steen gebeiteld: intro’s en outro’s gaan een eigen leven leiden en er wordt bijgevolg duchtig geflirt met de 10 minuten grens. Het is een bewonderingswaardige aanpak die vele conventies loslaat, maar tegelijkertijd ook wel wat risico inhoudt. Een knap ingezet “Age Old Tale” verliest gaandeweg aan spankracht en mondt uit in een dissonante jamsessie die onze aandacht wat laat verslappen. Niet voor lang trouwens, want de groep stijgt vervolgens boven alles en iedereen uit in het meesterlijke “The Roundabout”.

Een uur ver in de set en het publiek heeft amper vier songs achter de kiezen. Niemand lijkt dat erg te vinden. Naast mij staat een man minutenlang te genieten met de ogen dicht: de hypnotiserende kracht van Walker valt niet te onderschatten. “Sullen Mind” en “Funny Thing She Said” kleuren de finale, beiden lijken een onvervalst eerbetoon aan de psychfolk en acidrock uit de hoogdagen van Jefferson Airplane en The Grateful Dead. Ondanks alle knipogen naar een trits klinkende namen uit de rockgeschiedenis blijft Walker allesbehalve ter plaatse trappelen. Eén en ander blijkt uit het feit dat er vanavond geen plaats is voor songs uit de eerste twee platen. Zelfs het prille meesterwerk ‘Primrose Green’ blijft volledig onaangeroerd, ten voordele van een koppel songs die ons redelijk nieuw lijken.

‘Art imitates life’ mompelde Ryley Walker op een gegeven moment tussen twee slokken whiskey door. Na vanavond is er geen twijfel meer mogelijk: Walker maakt Grote Kunst die zelfs aan het meest ellendige leven zin geeft.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

donderdag 22 september 2016 03:00

Crisis, What Crisis?!?

We hebben ze graag, zo van die bands die in De Grote Zoektocht naar een ‘eigen geluid’ in verschillende vijvers gaan vissen om de vangst vervolgens in een melting pot te laten pruttelen tot de vibe goed zit. Met Dirty Hips heeft Limburg er zo een groepje bij. Het vijftal beroept zich op latin, bossa, cocktail jazz, boogie, bluesrock en pop als basisingrediënten en brouwt er op hun eerste full album ‘Crisis, What Crisis?!?’ een radiovriendelijk mengsel mee dat lekker ongecompliceerd wegluistert. Wie Santana en Los Lobos wel kan pruimen is hier aan het goede adres, al ontbreekt het de Hips voorlopig aan wereldsongs genre “Jingo” of “Kiko” om echt brokken te maken. Daarvoor klinkt de groep nog te vrijblijvend, is de productie een tikje té clean en lijken lyrics nog te veel op een noodzakelijk kwaad. Met deze worp bewijzen de muzikaal bijzonder goed onderlegde Dirty Hips dat ‘feelgood music’ geen scheldwoord hoeft te zijn, al kijken we nu al uit naar wat meer scherpe randjes op die ‘moeilijke tweede’.
Uitgebracht in eigen beheer, recorded at The Bad Hip studio aka Yellow Tracks

zaterdag 08 oktober 2016 03:00

Wovenhand - Genieten in ademnood


De dagen worden korter, het weer grimmiger en de mens weemoediger: alle omstandigheden zitten dus mee om de nieuwe plaat van het Amerikaanse gothic Americana gezelschap Wovenhand in de nabijheid van een knetterend haardvuur aan een intieme luistertest te onderwerpen. En ja sire, er zijn nog zekerheden in deze wankele tijden. Met ‘Star Treatment’ heeft David Eugene Edwards, sinds anderhalf decennium het enigmatische opperhoofd en enige vaste lid van de band, alweer een huiveringwekkend opus ingeblikt.

Wovenhand mag dan al stiefmoederlijk worden behandeld door de radiostations, toch kan de groep in ons landje steevast rekenen op een behoorlijke opkomst tijdens haar broeierige live sets. Zo ook donderdagavond in Het Depot, waar een groot deel van het publiek klaarblijkelijk genoeg lentes op de teller had staan om uit eerste hand te kunnen getuigen over de hoogdagen van 16 Horsepower. De alt.country folkrock van Edwards’ vorige groep valt echter in weinig of niets meer te vergelijken met de huidige exploten van de man, evolutie heet zoiets. Op de jongste drie albums ‘The Laughing Stalk’ (‘12), ‘Refractory Obdurate’ (‘14) en de nieuwe worp ‘Star Treatment’ blijkt Wovenhand immers ook voorheen minder voor de hand liggende genres als postpunk, gothic en metal innig te hebben omarmd. Niet toevallig dus dat Edwards het nieuwe album inblikte in de Electric Audio studio van noiseguru Steve Albini onder leiding van een heuse metal producer, Sanford Parker. Fans van het eerste uur zullen misschien wat ontgoocheld huiswaarts getrokken zijn, want net die drie ongemeen harde albums vormden de ruggegraat van de set in Leuven.

Op een spaarzaam verlicht podium trok Edwards vergezeld van zijn vier kompanen van meet af aan ongemeen hard van leer. Wovenhand blijkt niet langer het eenmans hobby project van Edwards, hier stond een hechte groep op de planken die het publiek een uur en drie kwartier in een spreekwoordelijke wurggreep hield. Met Bauhaus, The God Machine en Swans noteerden we drie referentiepunten om maar aan te geven dat een live set van Wovenhand bijzonder pover scoort op de  feel good schaal, maar daarentegen geen mens onberoerd achterlaat.
Zeker live blinken de songs niet meteen uit in herkenbaarheid, dus voor de aanwezige puristen was het nagelbijten om wat titels te ontwaren in de epische wall of sound. Ah wat zou het, wij gingen steevast voor wat tegenwoordig ‘totaalbeleving’ heet. De met godsdienst en spiritualiteit doorweekte teksten van een als een gewonde jachthond huilende Edwards deden zowat overal haren ten berge rijzen: het is nog steeds een onfeilbare graadmeter om ‘goede’ van ‘memorabele’ optredens te onderscheiden. Op tijd naar adem happen was de boodschap, want de in reverb badende donderpreken tegen een achtergrond van breed uitwaaierende gitaren, tribal drums en spooky soundscapes kneep ongemerkt de keel dicht.

Reverend Edwards cultiveert reeds twee decennia lang het imago van een door God gezonden zonderling die uitgerekend in het op excessen terende muziekwereldje De Boodschap komt verkondigen. Wij waren al fan, nu zijn we ook nog bekeerling.

Organisatie: Depot, Leuven

Pukkelpop 2016 thru the eyes & ears of Geert Huys
Pukkelpop 2016
Festivalterrein
Hasselt-Kiewit
2016-08-30

DAG 1, donderdag 18 augustus 2016

WARHAUS (Club, ***½)
Net op het moment dat de singles van Balthazar iets te licht verteerbaar begonnen te worden komt één van de frontmannen, Maarten Devoldere, op de proppen met het minder hapklare soloproject Warhaus waar ook zijn muse en Soldier’s Heart gezicht Sylvie Kreusch op de loonlijst staat. Kenners wijzen direct richting Gainsbourg, wij hoorden en zagen minstens evenveel Cave en Cohen die een snelcursus trompet hebben gevolgd.

ROBBING MILLIONS (Wablief?!, **½)
Dit Brusselse psychpop vijftal bulkt van de virtuositeit maar heeft nog wat moeite om een eigen muzikaal smoelwerk te smeden uit de erfenis van haar evidente inspiratiebronnen MGMT en Yeasayer. Oorwormen genre “Electric Feel” of “O.N.E.” liggen misschien wel binnen handbereik, maar zolang  deze sympathieke gasten zich door teveel bochten tegelijk willen wringen blijven ze een goed bewaard vaderlands geheim.

TWIN ATLANTIC (The Shelter, ***)
We lopen doorgaans in een wijde boog omheen stadionrockacts, maar de anthemische highland rock van deze vurige bende Glaswegians konden we wel smaken. Net als stadsgenoten Glasvegas spatten de ongebreidelde passie en het heilig vuur van het podium, maar wordt Het Grote Gebaar wijselijk achterwege gelaten.

FENCE (Wablief?!, ***)
Het Limburgse indiepop combo is alweer terug van even weggeweest, en speelde reeds voor de vierde keer een thuismatch op de weide van Kiewit. Leuke vaststelling is dat hun ongedwongen crossover van Big Star en Pavement nu een funky twist heeft meegekregen, wat perfect pastte bij de zomerse vibe die zich op dat moment van Pukkelpop meester maakte.

CAGE THE ELEPHANT (Club, ***½)
We lieten Wolfmother zonder dralen links liggen ten voordele van dit wilde classic rock gezelschap uit Kentucky, want we hebben nu eenmaal een boontje voor hun frontman Matt Shultz. Met de punch van een jonge Mick Jagger en een bronstige David Johansen loodste hij zijn makkers doorheen een stomende (maar door technische problemen jammerlijk ingekorte) set vol knipogen naar de Stones en 60ies Nuggets garagerock, met “In One Ear” als vetste hoogtepunt.

BLUES PILLS (The Shelter, **)
We hadden wel wat meer verwacht van deze trip met de teletijdsmachine naar 1970 toen zompige bluesrock en psychedelische trips de orde van de dag uitmaakten. Verder dan een belegen en ongeïnspireerd afkooksel van het origineel kwam dit Zweedse gezelschap niet, en het hielp ook al niet dat zangeres Elin Larsson zich drie kwartier lang de zangeres van Heart waande.

THE KILLS (Marquee, ***½)
“Doing It To Death” heet de puike nieuwe Kills single, en warempel, op het podium doen ze hét tegenwoordig zowaar met vier. De snaren van Jamie ‘Hotel’ Hince en de rits van Alison ‘VV’ Mossheart (of was het nu omgekeerd?) staan iets minder strak gespannen dan voorheen, maar de op een kale beat drijvende minimale garagerock van deze Brits-Amerikaanse tandem behoort hoe dan ook tot het fraaiste die de achterbuurten van de liefde te bieden hebben.

THE LAST SHADOW PUPPETS (Main Stage, ****)
Misschien was Pukkelpop 2016 wel de laatste kans ooit om dit uit de hand gelopen hobbyproject van twee Engelse Britpopsterren op een Belgisch podium te zien pronken. Ondanks het feit dat een kwieke Miles Kane, een lichtjes benevelde Alex Turner en hun orchestraal 60ies pop gevolg één lange aaneenschakeling van catchy radiohits uit hun mouw schudden bleef het publiek onbegrijpelijk op de achtergrond. Hét hoogtepunt van de set vloeide zelfs niet eens uit hun eigen pen: Kane nam tijdens The Fall’s indie classic “Totally Wired” het risico om in de huid te kruipen van de onnavolgbaar arrogante Mark E. Smith en kwam er nog mee ruimschoots mee weg ook.

FLYING HORSEMAN (Wablief?!, ***)
Muzikale duizendpoot Bert Dockx en zijn vijf makkers lokten verrassend weinig liefhebbers van donkere en innemende doomfolk naar de Belgen tent. Wie zich ooit afvroeg hoe een kruisbestuiving tussen Woven Hand en Mogwai unplugged zou klinken moest hier op de afspraak zijn.

BATTLES (Club, ****)
Volgens Ian Williams, woordvoerder en gitarist/keyboardspeler van dit gezaghebbende Amerikaanse mathrock gezelschap waren hij en zijn twee maats maar wat blij dat ze eindelijk hun noodgedwongen forfait voor de dramatische PP editie van 2011 konden goedmaken. Voortgestuwd door de manische drumkunstjes van ex-Helmet tempobeul John Stanier kreeg het trio de tent langzaam maar zeker onder hypnose, en ook dit keer bleek een epische uitvoering van de postmoderne krautrock evergreen “Atlas” de absolute sterkhouder van de show.

BLOC PARTY (Marquee, ***½)
De bende van een fel aangekomen Kele hinkt tegenwoordig op twee benen. Wanneer uit de eerste twee albums wordt geciteerd sturen de Londenaars, zelfs met een nieuwe ritmesectie in de rangen, de nieuwe generatie Engelse gitaargroepjes zonder pardon huiswaarts met hitsige postpunk projectielen als “Hunting For Witches” en “Helicopter”. Bij het aanboren van recent materiaal bleek de band echter nauwelijks meer dan een schaduw van zichzelf. Vastroesten in het lucratieve golden years circuit of zelfontbranding, we zien momenteel weinig andere opties voor Bloc Party v2.0.

MASTODON (The Shelter, **½)
We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat de Amerikaanse metalveteranen niet echt veel zin hadden om op de eerste festivaldag de luidste tent in Kiewit te sluiten. Qua demonstratie van hun gitaartechnisch vernuft en het aantal duizelingwekkende stemmingswisselingen tussen metal, hardcore en hardrock kon deze show uiteraard wel tellen, alleen leken de zware jongens uit Atlanta deze keer niet te beseffen dat een beetje publieksinteractie nooit kwaad kan.

DAG 2, vrijdag 19 augustus 2016

AMONGSTER (Club, ***½)
Ernstige mensen die op zoek waren naar ernstige muziek konden na een stevige ochtendkoffie al meteen terecht bij deze voormalige laureaten van De Nieuwe Lichting. Hun eigen muzikaal smoelwerk danken ze vooral aan de rauwe doorleefde Americana strot van frontman Thomas Oosterlynck  waarover ijle emotronica is uitgestrooid. Wie nog meer tegengif wil innemen tegen de alomtegenwoordige FFF (‘fake feelgood factor’) kan in het najaar terecht in de AB voor de debuut release show.

BEATY HEART (Lift, ***)
Dit piepjong Zuid-Londens trio haalde de meest poppy momenten van Vampire Weekend en euh... de meest toegankelijke momenten van Animal Collective door de mangel en brouwde er op het nieuwe kleinste podium van PP een zomerse electropop cocktail mee.

CASPIAN (The Shelter, ***½)
Wie de driedubbele gitaarmuur van dit gitzwarte vijftal uit Massachusetts  trotseerde kreeg een stevige portie epische post-rock als beloning. Liefhebbers van Explosions In The Sky en Mogwai hoorden hier op de afspraak te zijn.

HYPOCHRISTMUTREEFUZZ (Wablief?!, ***)
Na de éénmalige reunie van Evil Superstars vorig jaar staan de potentiële troonopvolgers al te trappelen van ongeduld. Meer zelfs, naast ongeschoren blueslicks en knetterende electronica gooien deze vijf tegendraadse Gentenaars ook nog een portie rap en hiphop in de mix. Muzikaal zat alles dus wel lekker averechts in elkaar, een geniaal gestoorde frontman lijkt dan ook het enige wat nog ontbreekt om in de voetsporen van Mauro & co te treden.

SHOW ME THE BODY (Lift, ***½)
Master of ceremony Ayco Duyster had ons een venijnig DIY groepje uit The Big Apple beloofd, en daar bleek geen wood van gelogen. Laverend tussen de primitieve hardcore van Minor Threat en Black Flag en de virtuoze cross-over metal van 24-7 Spyz en Prong verkocht dit trio ons een lekkere  oplawaai die nog lang zal blijven nazinderen. De scheldtirades en agressieve provocaties van frontman Julian Cashwan Pratt, die nota bene de gitaar had ingeruild voor een minstens even luidruchtige banjo, namen we met de glimlach op de lippen en pretoogjes in ontvangst.

GOGO PENGUIN (Club, ****)
Jazz: er is tegenwoordig echt geen ontkomen meer aan en dat hebben Chokri en Eppo maar al te goed begrepen. Temidden een horde hippe jazzcats zagen we dit ronduit virtuoze instrumentale trio uit Manchester alle clichés van het genre wegblazen: dit was tegelijkertijd opwindend, groovy en begeesterend, en kwam bij momenten zelfs aardig in de buurt van wat vooraanstaande labels als Mo’Wax en Ninja Tune tijdens de 90ies in de aanbieding hadden. Laat St. Germain hier een beat onderzetten en je krijgt niets minder dan een wereldgroep.

AMBER ARCADES (Lift, ***½)
Door het forfait van Blaue Blume kreeg dit jongste snoepje van de Nederlandse indiescene alsnog een een stekje op een festival onder de Moerdijk. De afwisseling van dromerige gitaarliedjes à la The Sundays en lichtvoetige shoegazepop uit de hoogdagen van Lush goot lekker binnen, ook al lieten we ons soms nodeloos afleiden door de ontwapenende verschijning van het frele frontmeisje Annelotte de Graaf. En ja, naast de juiste looks helpt het natuurlijk wel dat je zonder blozen wegkomt met een remake van Nick Drake’s “Which Will”.

SLEAFORD MODS (Club, ****)
De oerprincipes van punk worden door Sleaford Mods strikt nageleefd: deftig kunnen zingen of spelen zijn geen must, maatschappij kritiek spuien en provoceren zijn dat wel. Qua afspiegeling van de maatschappij kan de muzikale act van de Britten ook wel tellen: terwijl woordvoerder Jason Williamson  met een soort ‘spoken word on speed’  zich in het zweet vloekt staat zijn kornuit Andrew Robert Lindsay Fearn te niksen achter een laptop die repetitieve loops uitbraakt. Punk is 40 jaar jong en, getuige de set van dit onnavolgbare Britse duo, allesbehalve dood!

LOCAL NATIVES (Club, ***½)
Door de plotse stuiptrekking van de hemelsluizen liep de Club tent wel heel erg snel vol voor de zonovergoten close-harmony crossover pop van dit Californische vijftal. Er staan inmiddels drie albums op de teller, waarbij elke nieuwe schijf telkens een beetje minder interessant klinkt dan z’n voorganger. Live is er gelukkig weinig te merken van die muzikale bloedarmoede en klinken Local Natives als de ontstuimige achterneefjes van Fleet Foxes die zich te goed doen aan een batterij percussie instrumenten.

DOUBLE VETERANS (Wablief?!, ****)
Een nieuw jaar, dus een nieuw  groepje voor Lee ‘zoon van Guy’ Swinnen. Het feit dat debuutschijf ‘Spaceage Voyeurism’ zowat gans het voorjaar in onze stereo kampeerde creëerde hoge verwachtingen, en die werden oorverdovend ingelost. Toegegeven, in essentie plundert dit explosieve trio zowat de helft van de Nuggets catalogus, maar daar tegenover staan jeugdige branie en een lichtontvlambare podium presence die van Double Veterans één van de beste (garage)rockbandjes van het moment maken.

NOEL GALLAGHER’S HIGH FLYING BIRDS (Main Stage, ****)
Noel Gallagher had duidelijk z’n dagje niet: de Mancunian was niet arrogant, het aantal keer dat ‘fookin’’ in zijn bindteksten opdook was op één hand te tellen én hij trakteerde op drie Oasis evergreens waarvan het traditionele afsluitende anthem “Don’t Look Back In Anger” ons zowaar kippenvel bezorgde. Alleen dat complimentje aan het adres van de ferm over het paard getilde grootverdiener Kevin De Bruyne was er ver over, maar voor de rest was dit een onverwacht uurtje uiterst genietbare classic rock.

RÓISÍN MURPHY (Marquee, **½)
De doortocht van de Ierse disco diva Murphy was er één van te weinig pieken en te veel dalen. Dat het voormalige uithangbord van Moloko evenveel heeft met muziek als met mode wisten we al, maar een stuk of 20 keer van outfit veranderen op een uur tijd was misschien wel wat teveel van het goede. Die grote verkleedparade haalde onnodig de ‘flow’ uit haar show die soms wat te veel op een aaneenschakeling van half uitgewerkte ideeën leek. La Murphy wil duidelijk op een avontuurlijke manier de toekomst in zonder haar verleden zielloos te herkauwen, getuige de toch wel geniale banjo versie van “Overpowered”.

SOPHIA (Club, ****)
Na 7 jaren zonder enig teken van leven kwam Robin Proper-Sheppard opnieuw bewijzen waarom hij één van onze favoriete treurwilgen is. Hier stond een herboren coryfee uit de 90ies te blinken die naast wat nieuwe nummers ook, zoals hij ze zelf zo treffend omschreef,  een trits oldskool rock & sad songs op de setlist had staan. Met twee extra gitaristen in de rangen moet dit trouwens zowat de meest heavy reïncarnatie van Sophia zijn, waardoor zelfs breekbare Duyster pareltjes als “So Slow” en “Bastards” klonken alsof ze door The God Machine werden gehaald.

WHITNEY (Lift, ****)
Als één van de hipste bands van het moment wordt deze bonte bende uit Chicago nu zowat de helft van de aardkloot rondgevlogen ter promotie van ‘Light Upon The Lake’, een onvervalst breakup album vermomd als een luchtige verzameling zomerse meefluitliedjes dat steeds uitdrukkelijker solliciteert naar de top van de eindejaarslijstjes. De zingende frontman Julien Ehrlich loodste zijn vijf metgezellen doorheen een ongedwongen uurtje jazzy close-harmony pop met de nodige knipogen naar ex-bands van sommige groepsleden (Smith Westerns en Unknown Mortal Orchestra) maar ook naar 60ies helden als The Lovin’ Spoonful en The Zombies. Als deze indiekids zich niet al te rijkelijk gaan laven aan allerhande pills en thrills dan duurt deze triomftocht van het pure popliedje wellicht nog tot Rock Werchter 2017.

THEE OH SEES (Club, *****)
Ze zijn uiterst dun gezaaid, zo van die gigs waarvoor je achteraf wierook en superlatieven te kort komt om de adrenaline kick van het moment in woorden te vatten. Wie even na 1u ’s nachts de Club tent binnen strompelde gets the picture. Het vanuit San Francisco opererende psychedelische garagerock gezelschap Thee Oh Sees grijpt terug naar de primaire essentie van rock’n’roll: snoeihard, rauw en vol overgave raasden de heren als een ontspoorde pletwals over alles en iedereen heen. De motor achter die pletwals bestond uit twee synchroon meppende drummers die op aangeven van de manische frontman John Dwyer zich de ziel uit het lijf speelden. Hoezo, rock = dood & begraven? Koop of steel een plaat van Thee Oh Sees en u wordt met sprekend gemak van het tegendeel overtuigd.

DAG 3, zaterdag 20 augustus 2016

ANDRÉ BRASSEUR & BAND (Marquee, ***½)
Met dank aan Belpop kenner Jan ‘De Dikke’ Delvaux is onze vaderlandse Hammond maestro terug hip en mocht de veteraan met 76 lentes op de teller eindelijk debuteren op Pukkelpop. Vergezeld van een vijfkoppige begeleidingsband, met o.a. Mens drummer Dirk Jans in de rangen, kwam de man bewijzen dat hij naast veredelde kermisdeuntjes genre “Early Bird” ook een flinke brok acid jazz avant la lettre uit zijn orgel heeft geschud. Brasseur zelf genoot met volle teugen: ‘Vous êtes for-mi-da-ble!’. Van ons krijgt ie een 10 voor sfeer en gezelligheid.

VANT (Main Stage, ***)
Je bent als Engels groepje niet slecht bezig wanneer het tweede optreden op Belgische bodem al meteen op het hoofdpodium van PP blijkt door te gaan. We hoorden een flard sympathieke punkpop uit de back catalogue van Ash afgewisseld met rammelige indie uit dezelfde goot waar The Libertines ooit zijn aangespoeld, maar echt vonken deed het nooit.

WARHOLA (Castello, ***)
Sinds hun gouden plak op de Rock Rally editie ’14 heeft dit hippe vijftal in alle stilte de intussen alom beproefde dubstep formule van James Blake flink bijgeschaafd door nog meer ruimte te geven aan pathos en melodrama. Het voorlopige eindresultaat begint wel steeds meer naar Oscar & The Wolf te ruiken: een commercieel gunstig vooruitzicht heet zoiets.

ARBEID ADELT! (Wablief?!, ****)
Wie twijfelt aan de houdbaarheidsdatum van de avant-garde electro die het kolderieke trio sinds de prille 80ies uit haar mouw schudt kunnen we meteen gerust stellen: Ze Staan (nog steeds) Scherp! De gevatte woordspelletjes van de immer kwieke Marcel Vanthilt (‘Het systeem werkt op mijn systeem’, iemand?), de verschroeiende industrial noise injecties van enfant-terrible-op-leeftijd Luc Van Acker en de wulpse sax van Jan Vanroelen: het blijven beproefde ingrediënten van één van de weinig nog actieve eerste generatie Belpop bands. We starten nu al een nieuwe petitie voor hun generatie- en geestesgenoten: graag Aroma di Amore op PP ’17!

KING GIZZARD & THE LIZARD WIZARD (Club, ****)
Wie Tame Impala’s transitie van beloftevol psychedelisch rockbandje tot discopop supersterren met lede ogen heeft aanzien kan voortaan terecht bij deze landgenoten die vooralsnog geen ambitie hebben om radiovriendelijke 3’ popsongs uit te braken. Wel integendeel, de set van deze 7 virtuoze Aussies -inclusief twee drummers naar het voorbeeld van hun geestesgenoten Thee Oh Sees- leek meer op één lange jamsessie volgestouwd met geschifte tempoversnellingen en dito stemvervormingen. Tiens, de platen van Jethro Tull lijken plotsklaps niet meer zo oubollig.

GRANDADDY (Marquee, ****)
Onze Californische antihelden herhaalden hun truukje van PP editie 2012: zonder nieuwe plaat op zak toch maar weer lekker de Marquee doen vollopen voor een uurtje indiegeschiedenis. Wel nieuw leken ons de visuals waarin de groeipijnen van onze aardkloot zoals overconsumptie en overbevolking met de nodige ironie werden aangekaart. Geen enkele andere groep heeft zich met succes gewaagd aan de onwaarschijnlijke crossover tussen ELO en Neil Young, wat meteen ook de blijvende populariteit van Jason Lytle & diens mannen met baarden en/of baseball petten verklaard.

ERTEBREKERS (Wablief?!, ***½)
Als oangespoelde West-Vloaming móestn wulder vaneigens efkes passeern voorbie de veur de geleegenteid tot ‘Otel’ ommegebouwde Belgentente. En die zot hjèlehans vul, want da nie groepke va die drie giestiggoards mee Fluppe Kowlier es redelijk populeir ant komn. Uuk al waster in geel den omtrek gien Zjei of Oallkarre te bekenn, we vonden wieder die Westvloamse nummerkes geweunweg skitterend. Tot 'n noaste kji!

LCD SOUNDSYSTEM (Main Stage, ****½)
James Murphy & co verklaarden zichzelf in 2011 nog dood en begraven, maar tekenden toch maar lekker voor de meest welgekomen muzikale verrijzenis van PP16. Een pak jaren zijn intussen verstreken, maar toch doen de New Yorkers hun naam nog steeds alle eer aan door te zweren bij analoge apparatuur. Verscholen tussen een indrukwekkend aantal vierkante meter vintage synths leek de groep zich dan ook eerder in een opnamestudio dan op een festivalpodium te bevinden. Anderhalf uur lang regeerde een onweerstaanbare punkfunk groove over Kiewit, maar omwille van een te lage aai- en herkenbaarheidsfactor resulteerde dat jammer genoeg niet in een massaal dansfeestje.

TAXIWARS (Wablief?!, ***½)
Tom Barman heeft al menige tent mogen sluiten op PP, dit keer kreeg hij het gezelschap van drie jazz cats met wie hij onlangs een tweede schijf inblikte als TaxiWars. De hyperkinetische zegzang van de Antwerpse veteraan en de bijwijlen funky late nite groove van zijn virtuoze maats vormden een geslaagde blend, alleen een cocktail bar uit één van de Tarentino prenten ontbrak om het broeierige sfeertje compleet te maken. Wel jammer dat een groot deel van het publiek de Wablief?! tent had uitgekozen om tijdens deze acoustische set wel erg luidruchtig bij te praten. Een terechte reactie van de lichtontvlambare Barman bleef niet uit, maar de jeugd bleef hardleers.

MARKY RAMONE’S BLITZKRIEG (Shelter, ****)
In het jaar dat punk 40 veiligheidsspelden door lijf en leden mag prikken was PP het aan zichzelf verplicht om een dinosaurus uit het genre op te trommelen. ‘This set is dedicated to Joey, Johnny, Dee Dee, Tommy … and Lemmy’ orakelde ex-drummer Marky Ramone vooraleer hij en zijn drie maats de eerste van vele ‘1234’s op de meute afvuurden. Eén van die maats was trouwens een oude bekende in de persoon van Ken Stringfellow, voor eeuwig en altijd het halve brein van The Posies. Als een dolle veertiger verkende hij alle uithoeken van het podium met slechts één doel: een geloofwaardige tribute brengen aan de wat tragische figuur van Joey Ramone. Eén uur en 27 punk evergreens later leek die missie ruimschoots geslaagd. Leuk overigens dat Sinatra het laatste woord kreeg met “My Way”: weinig verjaardagsfeestjes worden beter dan dit.

Neem gerust een kijkje naar de pics van Lowlands 2016
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/lowlands-2016/
Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit

Het is een paar jaar stil geweest ten huize Dinosaur Jr, maar dat betekent geenszins dat de creatieve spil van dit Amerikaanse gitaarnoise instituut intussen op haar luie krent heeft gezeten. Frontman J. Mascis liet zich opmerken in allerhande al even luidruchtige als obscure hobbyprojecten (Sweet Apple, Heavy Blanket, anyone?) én lostte in 2014 nog een fraai tweede akoestisch solo album ‘Tied To A Star’. Het afwisselend intro- en extraverte enfant terrible Lou Barlow op zijn beurt riep eerst zijn maats van Sebadoh bij elkaar wat resulteerde in de geslaagde comeback plaat ‘Defend Yourself’ (’13) om erna terug de lo-fi toer op te gaan met het vorig jaar verschenen solo exploot ‘Brace The Wave’.

Het duurt nog tot deze zomer vooraleer de opvolger van de middelmatige voorganger ‘I Bet On Sky’ (‘12) officieel het daglicht zal zien, dus moet de huidige Europese tour van Dinosaur Jr eerder gezien worden als een soort opwarmertje. En ja, opwarmen deed de uitverkochte Kreun club afgelopen woensdagavond in geen tijd toen de drie veteranen behoedzaam aftrapten met het kwarteeuw oude “Thumb”. Al vroeg in de set werd met “Goin’ Down” een nagelnieuw nummer gelost, even later gevolgd door het eveneens verse “Tiny”. Beiden voelen onmiskenbaar aan als vintage Dinosaur Jr en doen het beste vermoeden om straks de nieuwste worp ‘Give A Glimpse Of What Yer Not’ blindelings in huis te halen.
Naar aloude gewoonte was het aanvankelijk wat zoeken naar de mistroostige misthoorn van
J. Mascis in de wall of sound die hij samen met de onwrikbare ritmetandem Barlow-Murph in Kortrijk op het canvas gooide, maar naarmate de avond vorderde hielden ’s mans stembanden en de monolytische gitaarbrij elkaar steeds beter in evenwicht. Lou Barlow kan je bezwaarlijk een veel beter zanger noemen dan Mascis, maar toch mag hij elke avond ook even zijn duit in het zakje doen al was het maar om de democratische schijn binnen Dinosaur Jr hoog te houden. Zo is de door hem gepende brok melancholie “Back To Your Heart” eigenlijk niets anders dan een fraai vermomd Sebadoh nummer dat op de gevierde comeback plaat ‘Beyond’ (‘07) van Dinosaur Jr werd gedropt en steevast een relatief rustpunt betekent in de set. Maar in Barlow schuilt evenzeer een hardcore punk jochie dat helemaal loos kon gaan tijdens “Training Ground”, een ultrakorte uppercut die werd opgediept uit het demo archief van het pre-Dinosaur Jr. groepje Deep Wound waar hij begin jaren ’80 Mascis voor het eerst tegen tegen lijf liep.
Maar eerlijk is eerlijk, écht vonken deed het pas toen de 90ies catalogus werd opengeslagen en evergreens als “Out There”, “Feel The Pain” en “Start Choppin’” uit de jukebox rolden. Het siert Barlow dat hij ook hier vol gas geeft, ook al zijn dit nummers die Mascis op z’n dooie eentje inblikte in een periode waar beide kemphanen niet door dezelfde deur konden. Ter compensatie volgde vlak erna de geniale slordigheid van “Freak Scene” en “Gargoyle”, twee classics uit de 80ies hoogdagen van een groep die cum laude afstudeerde aan de Hüsker Dü school of melodic hardcore.

Mascis, Barlow & Murph doen niet aan lange encores, dus mochten we ons reeds gelukkig prijzen dat er nog een opgejaagde versie van “The Wagon” en een wild om zich heen schoppend “Mountain Man” van afkonden. Het waren lekkere afsluiters waarmee het trio hun rol als antipode van de huidige generatie zelfverklaarde indierock groepjes die vooral inzetten op een vlekkeloze productie, steriele hooks en luchtige meezingrefreintjes nog maar eens in steen hebben gebeiteld.

Neem gerust een kijkje  naar de pics van hun set op BestkeptSecret 2016
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/dinosaur-jr-18-6-2016/

Organisatie: Kreun, Kortrijk

Tom Robinson & Band - Terugkeer van punkrock veteraan in twee tijden
Tom Robinson
Depot
Leuven
2016-04-15
Geert Huys

Na drie decennia had Tom Robinson het zo ongeveer wel gehad met podia en kleedkamers. Jaar in jaar uit een steeds ouder en dunner wordend publiek entertainen met evergreens als “Glad To Be Gay” en “Listen To The Radio: Atmospherics” mag dan al een welkome verdienste zijn om ’s mans pensioenkas te spijzen, veel artistieke credibiliteit houdt een performer van zijn kaliber daar niet aan over.
De immer goedlachse Engelsman zocht en vond uiteindelijk een nieuwe uitdaging als radio show host op de BBC, maar bleef al die jaren wel in het geniep teksten pennen. Vroeg of laat wou Robinson die songs ook effectief opnemen en uitbrengen, het ontbrak de man enkel aan tijd en geld. Dat laatste vond hij vorig jaar middels een crowdfunding project dat de nodige ponden opleverde om met ‘Only The Now’ zijn eerste schijf in meer dan 15 jaar in te blikken.

Zowat de helft van de nummers vanop die nieuwe plaat staan ook effectief op de setlist tijdens de huidige clubtour van Tom Robinson & Band, qua affiche een subtiel doch belangrijk verschil met de originele ‘Tom Robinson Band’ (TRB) die tussen ’77 en ’79 furore maakte. Maar kijk, de bijna 66-jarige voormalige spreekbuis van de Engelse gay society speelde afgelopen vrijdag in Het Depot toch maar lekker op veilig en haalde als openers twee TRB classics vanonder het stof. Tijdens het verrassend snedige “The Winter of ‘79” werden bittere herinneringen opgehaald aan de beginjaren van het Thatcherisme, en ook de gestyleerde Steely Dan pop van “Too Good To Be True” blijkt zijn houdbaarheidsdatum nog bijlange niet overschreden. De jaren hebben ervoor gezorgd dat Robinson’s stem wat rafeliger en een tikkeltje onvast is gaan klinken, maar dat bleek zowaar een meerwaarde voor nummers die geboren zijn temidden de hoogconjunctuur van de punk.
Op zijn nieuwe worp etaleert de ranke Engelsman zich nog steeds als de linkse rakker van weleer die de sociale pijnpunten van een tijdperk gedomineerd door bankencrisissen, Fakebook en zelfvervreemding bekijkt door de bril van een gelouterde muzikale activist. Zoals vanouds weet Robinson zijn ideeëngoed ook nog eens te verpakken in goeie songs én weet hij zich te omringen met prima muzikanten: singer-songwriter Lee Forsyth Griffiths, sessiegitarist Adam Phillips (Richard Ashcroft, Cher, Rod Stewart), Faithless drummer Andy Treacey en producer/multi instrumentalist Gerry Diver.Vooral die laatste wist met keyboards of viool nieuwe songs als “Never Get Old”, “Cry Out”, “Risky Business” en “Don’t Jump Don’t Fall” een extra twist te geven waardoor ze verrassend weinig afstaken tegen de klassieke oudjes. Maar toegegeven, een guitig niemendalletje als “Martin” vanop TRB’s eerste EP uit ’77 zat daar niet tussen. Robinson haalde hier voor één keer nog eens zijn cockney accent boven, hengelde naar publieksparticipatie en kreeg vlotjes de goed gevulde foyer van het Depot op zijn hand.
Net toen Robinson het publiek na een kleine drie kwartier helemaal had opgewarmd met “War Baby”, een door de Koude Oorlog geïnspireerde classic uit diens 80ies solo periode, kondigde de man doodleuk een pauze van een klein halfuur aan. Weg was de vibe en, erger nog, foetsie was de timing van ondergetekende. Op weg naar het station om de laatste trein te halen staken dus wel wat mixed emotions de kop op. De ultieme uitsmijters “2-4-6-8 Motorway” en “Power In The Darkness” werden dan wel door onze neus geboord, we nemen genoegen met de geslaagde terugkeer van dit buitenbeentje van de 70ies punk. We reserveren voor volgende keer alvast een studentenkot.

Organisatie: Depot, Leuven

Sinds hij eind jaren ’70 door de Britse pers samen met generatiegenoten Elvis Costello en Graham Parker als angry young man werd gebrandmerkt heeft Joe Jackson al flink wat muzikale watertjes doorzwommen. Na de snedige pubrock uit z’n begindagen ging de ranke Brit zich gaandeweg ook bedienen van ingrediënten uit new wave, reggae, big band, swing, latin, soundtracks, klassiek en jazz om een trits popklassiekers in te blikken.
Ook op z’n 61ste maakt Jackson er een erezaak van om platgetreden paden te mijden. Voor zijn jongste project nam hij telkens vier songs op in New York, Amsterdam, Berlijn en New Orleans met lokale muzikanten die hij meestal van geen haar of pluimen kende. Het oorspronkelijke idee om daar vier EPs uit te distilleren mondde uiteindelijk uit in een nieuw full album ‘Fast Forward’, zijn eerste plaat met eigen schrijfsels sinds 8 jaar.

Afgelopen maandag deed een goedgemutste Jackson intussen reeds voor de zesde keer de AB aan. In de herfst van zijn carrière leek de man schijnbaar verwonderd dat hij de zaal nog kan doen vollopen met veertigers en vijftigers bij wie een goede popsong er altijd in gaat. Maar hoe gaat een veteraan te werk als hij in pakweg anderhalf uur vier decennia muziekgeschiedenis moet proppen? Jackson bedacht tijdens deze tour hiervoor een eenvoudige oplossing door moederziel alleen zijn eigen voorprogramma te verzorgen vanachter zijn vertrouwde vleugel. Introspectie troef dus bij aanvang van de set, maar met crowd pleasers als “It’s Different For Girls”, “Hometown” en “Be My Number Two” werd duidelijk op veilig gespeeld. Dat Jackson een virtuoze pianist is weten we al langer, alleen met zijn stem wou het niet altijd vlotten; één of andere infectie was de voorbije dagen wat roet in de stembanden van de prille zestiger komen gooien, maar in het gezelschap van een thermos thee werd dat euvel tot een minimum herleid.

Tijdens “Is She Really Going Out With Him?” kreeg Jackson het gezelschap van Graham Maby, boezemvriend en reeds vanaf debuutplaat ‘Look Sharp’ (’79) diens trouwe luitenant op bas. De überclassic werd door beide veteranen tot de essentie herleid, wat trouwens nog altijd de meest betrouwbare lakmoesproef is om de houdbaarheidsdatum van een nummer te testen. Met de New Yorkse muzikanten Teddy Kumpel (gitaar) en Doug Yowell (drums/percussie) haalt Jackson tijdens deze tour bovendien een extra dosis creativiteit aan boord waardoor een remake van een aantal van zijn klassiekers kinderspel lijkt. Zo werd een broeierige triphop beat onder “Real Men” geschoven, of werd een bijna onherkenbaar “Steppin’ Out” getransformeerd tot pure dreampop gedrapeerd met prog elementen. Ook “Another World” en “You Can’t Get What You Want (Till You Know What You Want)” werden uit de 80ies catalogus van de veelzijdige songwriter geplukt, ten nadele van platen uit alle daaropvolgende decennia die jammer genoeg onaangeroerd bleven.
Joe Jackson heeft intussen een kaap overschreden die hem schaamteloos toelaat om luidop te filosoferen over de dingen des levens. Op zijn nieuwe schijf ‘Fast Forward’ heeft hij zo een belangrijke kluif aan het begrip ‘tijd’; tijdens het solo gebrachte titelnummer waant hij zich in een teletijdsmachine richting de toekomst, volgens Jackson is het een manier om de huidige waanzin op deze aardkloot achteraf te kunnen begrijpen. “The Blue Time”, een ander hoogtepunt vanop de nieuwe worp, situeert zich dan weer tussen droom en werkelijkheid, en klonk in de AB als een lost track die de officiële versie van Jackson’s succesvolste plaat ‘Night And Day’ (’82) nooit haalde.
Wellicht om het ook voor zichzelf voldoende interessant en spannend te houden loodst Jackson elke avond ook een paar covers in zijn set. De die-hard fans zagen het wellicht liever anders, want niet elke original keuze is geslaagd. ABBA’s “Knowing Me, Knowing You” is sowieso al geen persoonlijke favoriet, en in de AB tekende het gedrocht dan ook voor de dip van de avond. Veel beter kwam Jackson weg met de fraaie New Orleans-style transformatie van Joni Mitchell’s “Big Yellow Taxi” die Dr. John wellicht ook zou kunnen pruimen. Tijdens de encores werd ook “See No Evil” vanonder het stof gehaald, een moedige tribute aan Tom Verlaine en diens Television. Eén van Jackson’s eerste singles “One More Time” (’79) sloot daar naadloos bij aan, zowat de enige keer vanavond dat de groep alles uit de kast haalde om een venijnige rocker op de mat te leggen.

De zesde passage van Joe Jackson in de AB toonde een maestro die niets meer te bewijzen heeft maar dat toch voortdurend wil doen. Voor hetzelfde geld maakt de man na deze tour een opera of een plaat met Franse chansons, dus waren we maar wat blij dat we deze angry young man van 61 in zijn wellicht beste gedaante hebben kunnen meepikken.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Zo nu en dan lost het Hoge Noorden een goed bewaard muzikaal geheim waar je steil van achterover slaat. In die categorie stak de 32-jarige Zweedse singer-songwriter Daniel Norgren vorig jaar bij ons voor het eerst de neus aan het venster met zijn vijfde full album ‘Alabursy’. Opgenomen met behulp van een krakkemikkige 4-sporenrecorder in de landelijke thuisbasis Borås kan dit lo-fi pareltje zo in de platenkast naast de betere schijven van Bonnie ‘Prince’ Billy en Neil Young unplugged staan. Luttele maanden later had Norgren met ‘The Green Stone’ alweer een nieuwe worp klaar. Minder kippenvel deze keer, maar wel met een gepolijster geluid waardoor de Zweed met “I Waited For You” warempel regelmatig de playlist van Radio 1 haalde.

Datzelfde radiohitje stak helemaal voorin de set waarmee Norgren en zijn twee kompanen afgelopen zaterdag de 4AD tot de nok deden vollopen. We zien er een anti-commercieel statement in van een eigenzinnige en pure artiest die niet op zoek is naar harde dollars, maar eigenlijk al lang tevreden is als er elke avond opnieuw wat betalende toehoorders opduiken. Norgren neemt zichzelf en zijn muziek vrij ernstig, en verwacht eigenlijk ook wel hetzelfde van het publiek. Op zich is daar niks mis mee, ware het niet dat precies daar ook zijn zwakte ligt. Zo wist de man nauwelijks raad met een tenenkrullende aansteller in het publiek die de ganse avond door met flauwe woordspelingen de aandacht probeerde op te eisen. Gelukkig werd de onverlaat uiteindelijk even uit de zaal gezet, want het zou zonde zijn om een talent als Norgren op die manier vroegtijdig richting coulissen te zien vertrekken.
Zoals vele van zijn landgenoten heeft Norgren een hechte relatie met de natuur. De man met de onafscheidelijke baseball pet ziet er trouwens niet alleen uit als een houthakker, ook in zijn teksten vormen ‘woods’, ‘trees’, ‘birds’ en ‘moon’ meer dan eens de ruggegraat van het verhaal. Wie ‘The Tenessee Fire’ van My Morning Jacket in huis heeft kan zich een beetje inleven in de ongedwongen plattelandssfeer die de boomlange Zweed en zijn twee kornuiten op contrabas, drums en orgel een kleine twintig nummers lang wisten vast te houden.
Nog meer dan op plaat blijkt Norgrens vocale veelzijdigheid een uitzonderlijke troef. Een grommende Tom Waits, een huilende Joe Cocker en een bleitende Neil Young: ze waren allen van de partij in Diksmuide. Ook muzikaal werden uit verschillende houtsoorten planken gezaagd. Op diens eerste platen profileerde de Zweed zich als een talent in rural blues die net als bij Chris Whitley of Daniel Lanois meedrijven op een broeierige en hypnotiserende ondertoon. Uit zijn beste bluesplaat ‘Buck’ (‘13) werden het hypnotiserende “Moonshine Got Me”, het naar Van Morrison lonkende “I’m A Welder” en de speelse bluesrocker “Whatever Turns You On”.
Op zijn recentste albums kiest Norgren voor een meer afgekloven en minimale sound waar de sixstring veld moet ruimen voor piano, orgel en accordeon. Het is een keuze die een aantal van zijn meest beklijvende songs hebben opgeleverd, zoals de Neil Young ripoff “If You Look At The Picture Too Long”, de ode aan de vergankelijkheid “Everything Melts Away Like Snow” en de begrafenis wals “Like There Was A Door”.

Als uitsmijter kroop Norgren alleen achter de piano voor het nieuwe “Everlasting Friend”, het soort nummer waarop je elke scheet van het barpersoneel kon horen, kortom de emotionele evenknie van My Morning Jacket’s “I Will Be There When You Die”.
Het betekende een beklijvend einde van een dito set waar Daniel Norgren indringender en authentieker voor de dag kwam dan zijn veel populairdere landgenoot The Tallest Man on Earth.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

zondag 31 januari 2016 02:00

Henry Rollins – Messcherpe ontroering

Nostalgici met het hardcore en postpunk hart op de juiste plaats denken met heimwee wel eens terug aan de hoogdagen van Black Flag en Rollins Band, twee licht ontvlambare vehikels die Henry Rollins tijdens de jaren ’80 en ’90 gebruikte om zijn wereldse frustraties op muziek te zetten. De Amerikaanse brulboei heeft het rock’n’roll circus intussen reeds geruime tijd vaarwel gezegd, maar dat betekent geenszins dat de man ook the life on the road heeft afgezworen. Naast wat acteerwerk komt Rollins vooral aan de kost als spoken word artiest, een professie die hem toelaat om zowel op onkuise zomerfestivals als in keurige theaters zijn visie op de wereld los te laten.

Het Europese luik van zijn jongste denkoefening ‘The Charmingly Obstinate Tour’ deed de inmiddels 55-jarige Rollins afgelopen vrijdagavond belanden in De Spil te Roeselare. Rollins kreeg vanaf de eerste minuut het publiek al meteen op zijn hand dankzij zijn niet onaardige aardrijkskundige kennis van ons apelandje en natuurlijk dat onuitputbaar geheugen in die imposante karakterkop. De man realiseerde zich namelijk dat hij zich op een boogscheut van Kortrijk bevond, de stad waar hij in de late jaren ‘80 de voormalige cultuurtempel Limelight in lichterlaaie zette.
Dat Rollins uitgerekend in een Amerikaans verkiezingsjaar op toer gaat is koren op zijn molen. Slachtoffer van dienst was (uiteraard) Donald Trump en diens gestyleerde kapsel, maar gelukkig werd de race naar het Witte Huis niet de rode draad van de avond. En warempel, in feite waren er twee rode draden. Eerst kroop Rollins in de huid van respectvolle bewonderaar van David Bowie en Lemmy, oftewel ‘The Bow’ en ‘The Lem’ zoals hij ze graag noemt. Het nieuws dat beide muzikale iconen onlangs de arena hebben verlaten , heeft een krater geslagen in de ziel van Rollins, zoveel is duidelijk. Bowie ontmoette hij één keer backstage op Rock Werchter ’97. Het leverde hem een telefoontje met Lou Reed op en resulteerde in een nog grote adoratie voor de thin white duke. Met ‘The Lem’ heeft de Amerikaan zowel op als naast het podium een innige vriendschap opgebouwd; verdriet en standup comedy lagen hier wel erg dicht bij elkaar.
Naast een passioneel muziekliefhebber huist er in Rollins ook een achterdochtige wereldreiziger die the downward spiral waar de aardkloot niet langer meer kan aan ontsnappen liever met eigen ogen wil aanschouwen in plaats van te vertrouwen op CNN en National Geographic. Wanneer de voormalige hardcore legende tussen twee tours in zich in zijn flat net iets te lang zit te verdiepen in muziek, film en literatuur duikt de onrust op en brengt zijn persoonlijke ‘travel agent’ redding. Zo heeft Rollins op zijn recente bestemmingen Haïti, Ecuador en Antarctica er zich persoonlijk van vergewist dat de relatie tussen mens en planeet te complex is om tot in de eeuwigheid mee te gaan.

Op het eind van zijn bijna twee en een half (2.5!) uur durende performance moest Rollins ook iets kwijt over de aanslag in Le Bataclan.
Zijn devies klonk even simpel als daadkrachtig: “Yes to live music, no to terrorism”.
Ontroerend maar niet klef, kritisch maar niet moraliserend, humoristisch maar niet vrijblijvend: Rollins was het vanavond allemaal and we loved it!

Organisatie: De Spil, Roeselare

Met een eclectische lineup van zowel gevestigde waarden als pril talent dient de affiche van Autumn Falls zich ook dit jaar weer aan als een voltreffer. Onder de huidige klimatologische omstandigheden werd het festival in extremis misschien beter herdoopt tot Indian Summer, en waarempel, met Father John Misty als één van de belangrijkste publiekstrekkers kregen we daar afgelopen dinsdagavond zowaar de passende soundtrack bij geserveerd. Zijn tweede album ‘I Love You, Honeybear’ ruikt van begin tot einde sterk immers naar de Californische Laurel Canyon scene die begin jaren ’70 met een unieke blend van zonnige vocal harmonies en zoetgevooisde neo-psychedelica even het muzikale middelpunt van de planeet vormde.

Op de planken van de AB ontpopte Father John Misty, oftewel het recentste alter ego van de 34-jarige voormalige Fleet Foxes drummer Joshua Tillman, zich tot een ladiesman die qua theatrale pose het midden hield tussen Jarvis Cocker en Nick Cave. Niet voor niets weerklonk een flard van “Je T’aime... Moi Non Plus” als intromuziekje voordat de Amerikaanse baardemans met “I Love You, Honeybear” en “True Affection” een paar van zijn eigen liefdesliedjes uit de kooi haalde. Toegegeven, de kleverige songtitels zijn hier wat misleidend, want eens je de songteksten van Father John Misty begint te ontrafelen kom je in een parallel universum terecht waar drama, sarcasme, ironie en zelfspot de boventoon voeren. Muzikaal kiest Tillman echter voor een lichtverteerbaar dieet van breed gearrangeerde evergreens en luchtige countrypop, tevens het soort ingrediënten waar ook zijn vroegere maats van Fleet Foxes niet vies van waren.
Tillman was in Brussel vergezeld van vijf muzikanten die netjes in de schaduw van hun broodheer bleven. Hun rol bleek er voornamelijk in te bestaan om de perfect georkestreerde versies vanop plaat een pak potiger en scherper voor de dag te laten komen, én om de weemoedige samenzang zo goed mogelijk te reproduceren. Op de setlist prijkte trouwens niet enkel het volledige nieuwe album maar ook een flinke bloemlezing uit het debuut ‘Fear Fun’ (’12). De meeslepende Fleet Foxes rip-off  “Only Son Of The Ladiesman”, de luchtige country rockabilly van “I’m Writing A Novel” en het op een rauwe gitaarriff drijvende “Hollywood Forever Cemetary Sings” dateren nog uit de periode dat Tillman’s muzikale ideeën tal van richtingen schenen uit te gaan.
Wie Tillman reeds eerder aan het werk zag weet dat de man niet vies is van enige interactie met het publiek,  maar vanavond bleef het filosofisch gestoei beperkt tot de schaarse momenten waar de ex-drummer de meeste van zijn kompanen wandelen stuurde en overschakelde op intieme modus. De geest van Harry Nilsson is onderhuids sterk aanwezig op ‘I Love You, Honeybear’, maar nergens is het resultaat zo indrukwekkend als op “Bored In The USA”. Enkel begeleid door piano en wat samples van een lachend publiek portretteerde Tillman hier op ludieke wijze zijn eigen opgroeien in het land van Uncle Sam, waarmee hij bewees dat ook hij ook nummers kan pennen die niet over het andere geslacht gaan. Toegegeven, dat laatste onderwerp blijft tot nader order wel dé inspiratiebron bij uitstek voor Father John Misty, en tussen alle gecroonde evergreens door soms komt daar zelfs een waanzinnig rockend nummer als “The Ideal Husband” uit voort. Het bleek het signaal voor een ontketende Tillman & co om op het eind van de reguliere speeltijd plots alle remmen los te gooien en zowaar Cave en zijn Bad Seeds naar de kroon te steken.

Met zulk een climax was het optreden wat ons betreft dan eigenlijk al afgelopen, maar met het intieme solomoment “I Went To The Store One Day” en het bruisende “Every Man Needs A Companion” als encores werd het hoge niveau tot de klok van halfelf feilloos aangehouden. Van niveau gesproken, het was een verademing om Father John Misty vanavond het levende bewijs te zien leveren dat er naast de ongevaarlijke Passengers, George Ezra’s en James Bay’s van deze wereld nog een andere soort van meer indringende singer-songwriters bestaat die een zaal als de AB aardig kan vullen.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pagina 4 van 17